Zijn we in de steek gelaten?
[The Path, augustus 1891, blz. 141-3]
Nu HPB van het toneel is verdwenen zijn er in de Society enkele zwakke
stemmen opgegaan die de vraag stelden: ‘Hebben de adepten ons
in de steek gelaten?’ De vraag is ook gesteld door mensen die
geen zwak karakter hebben, maar die beslist geen duidelijk begrip hebben
van wat de adepten zijn, en hoe ze werken. En als de term ‘adepten’
wordt gebruikt, worden daartoe ook ‘mahatma’s’, ‘broeders’
en ‘meesters’ gerekend.
Dat deze wezens bestaan kunnen we onmogelijk betwijfelen, omdat aan
hen die op de juiste manier hebben gestudeerd een overvloed aan bewijsmateriaal
is gegeven. Anderen dragen het bewijs ervan in zich. Eerstgenoemden
hebben tastbare bewijzen ontvangen in de vorm van brieven en het verschijnen
van adepten voor hun ogen; laatstgenoemden zijn reeds langgeleden tot
de conclusie gekomen dat de meesters een noodzakelijke schakel in de
evolutie zijn. Zij die tastbaar bewijs kregen, waren degenen die door
hun karma en werk in het verleden daar recht op hadden; de anderen die
in voorafgaande levens de ervaring reeds hadden doorgemaakt en die deze
overwegingen al hadden overdacht, aarzelden nu niet lang om te besluiten
dat er, omdat er graden van intelligentie en wijsheid en vermogen lager
dan die van ons bestaan, boven ons nog hogere stadia moeten zijn, die
alle noodzakelijkerwijs naar de adept of meester of welke verheven
staat ook leiden.
In de gelederen van de Society zijn er altijd drie standpunten geweest
met betrekking tot de vraag of de adepten – als eenmaal wordt
erkend dat ze bestaan – in het bijzonder iets te maken hebben
met de Theosophical Society. Deze zijn: ten eerste dat dit wél
zo is; ten tweede dat dit niet zo is; ten derde dat daar soms twijfel
over bestaat, en op andere momenten zekerheid – in feite een steeds
wisselend standpunt.
Op hen die van mening zijn dat de theosofische beweging slechts een
natuurlijke ontwikkeling op het gebied van het denken vormt, zal de
huidige discussie geen invloed hebben; de eerste en de derde categorie
hebben wel belangstelling voor dit onderwerp. Het zou hen direct duidelijk
moeten zijn dat in deze eeuw en in onze Society de denkbeelden over
het bestaan van de adepten en hun relatie tot onze beweging het eerst
in het Westen naar voren werden gebracht door H.P. Blavatsky, die consequent
haar leven lang heeft verklaard dat de adepten – die ze haar meesters
noemde – haar opdracht gaven om dit werk op zich te nemen, en
haar altijd hebben geholpen en voortdurend hebben geleid. Dat ze haar
die opdracht zouden geven en vervolgens de Society die ze stichtte in
de steek zouden laten, alleen omdat haar lichaam stierf, lijkt zo onlogisch
dat het ondenkbaar is. Veel mensen hebben bevestigd dat ze geschreven
boodschappen van diezelfde meesters hebben ontvangen, waarin deze zeiden
dat sommige van hun inspanningen werden gedaan om de TS te helpen. Onder
hen kunnen we A.P. Sinnett noemen die van dit standpunt nooit afstand
heeft gedaan, en die nu een groot aantal van zulke brieven bezit. Waarom
zouden de onzichtbare stichters hun hulp aan ons intrekken, terwijl
het werk van de Society nog maar pas zijn te verwachten uitwerking op
deze tijd begint te hebben? Hierop schijnt geen redelijk antwoord te
bestaan.
Zodra we eenmaal het bestaan van de adepten erkennen, en ook dat ze
de TS als een van hun instrumenten hebben gekozen om in deze eeuw de
waarheid over mens en natuur te verspreiden, moeten we noodzakelijkerwijs
veronderstellen dat de gewone regels van gezond verstand van toepassing
zijn op het voortzetten van hun hulp of het intrekken daarvan. Een van
de meest voor de hand liggende conclusies is dat de Society niet in
de steek zou moeten worden gelaten zolang ze haar taak niet heeft volbracht
of volledig is tekortgeschoten. Uit 16 jaar van continu werk blijkt
een enorme invloed op het denken in Amerika, Europa en Azië, maar
dat deel van het werk heeft vooral het karakter gehad van het strijden
tegen moeilijkheden en het overwinnen van tegenstand, met in dit 16de
jaar een begin van belangstelling voor de leringen zelf, die door de
inspanningen van onze leden onder de aandacht van het Westen worden
gebracht. Hieruit moeten we als redelijke en vooruitziende wezens de
noodzaak van een voortzetting van deze hulp afleiden. Er is geen twijfel
aan dat onze taak om de leringen duidelijk bekend te maken en ze op
een verstandige manier uit te breiden nog steeds vóór
ons ligt. Waarom zouden de adepten ons dan in de steek laten? Nogmaals,
hierop kan geen redelijk antwoord worden gegeven.
Maar als we bedenken wat we over de motieven en werkwijze van de adepten
weten, kunnen we geen moment aannemen dat onze werkelijke stichters
en voortdurende helpers ons toch in de steek zouden kunnen laten, en
ons zonder hulp laten strijden. In brieven en boodschappen van hen lezen
we dat hun doel is om steun te geven aan de ethische – en dus
uiterlijke – vooruitgang van de mensheid, en dat ze achter
de schermen werken door middel van hun vertegenwoordigers die voor
deze taak geschikt zijn. Die brieven en boodschappen zeggen bovendien
dat de vertegenwoordiging niet tot één persoon wordt beperkt,
maar dat iedereen die de waarheid oprecht liefheeft voor dat doel wordt
gebruikt, of men zich hiervan bewust is of niet. Het overlijden van
HPB heeft de andere oprechte zoekers naar waarheid niet van het toneel
verwijderd, noch de adepten verhinderd om indien nodig boodschappen
te sturen. Zulke boodschappen zijn vóór HPB’s overlijden
ontvangen door mensen die op geen enkele manier met haar in contact
stonden, en zijn ook na die droevige gebeurtenis ontvangen om diegenen
aan te moedigen die recht hebben op zo’n bemoediging. De inhoud
van deze boodschappen is niet bestemd voor het grote publiek, maar voor
niemand anders dan voor hen die ze hebben ontvangen.
En zelfs indien zulke boodschappen niet waren ontvangen, is er voor
hen die niet blind zijn genoeg bewijsmateriaal over de hulp van de meesters.
Want langgeleden zeiden ze dat er hulp zou worden gegeven bij het werk,
en zo is het ook gegaan; voor de groei van het werk in Amerika kan geen
andere oorzaak worden aangegeven, want de persoonlijke inspanningen
die de leden hebben geleverd kunnen de uitbreiding van de beweging niet
verklaren. En als een voorspelling die in de genoemde boodschappen is
gedaan, kan nu worden gezegd dat er in het koninkrijk Groot-Brittannië
en in Europa binnen vijf jaar een soortgelijke verbreiding van theosofie
zal plaatsvinden. Laat dus niemand onder ons ook maar in enig opzicht
terneergeslagen zijn. Omdat de meesters bestaan, zullen ze ons helpen;
en naarmate we het verdienen, zullen ze belonen.
WQJ
Theosofische
inzichten, blz. 156-8
© 2012 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag