Theosophical University Press Agency

De eerste brief van KH aan A.O. Hume

Vertaling van: First letter of K.H. to A.O. Hume

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Deze online editie is een herziening van de vertaling die is opgenomen in het boekje Gecombineerde chronologie van Margaret Conger.

© 2014  Theosophical University Press Agency, Den Haag


De eerste brief van KH aan A.O. Hume

Amritsar, 1 november [1880]

Geachte heer,

Gebruikmakend van de eerste gelegenheid die ik heb om uw brief van de 17de van de vorige maand officieel te beantwoorden, wil ik u nu het resultaat meedelen van mijn bespreking met onze chefs van het daarin opgenomen voorstel; tegelijkertijd zal ik proberen al uw vragen te beantwoorden.

Ik moet u in de eerste plaats, namens de hele afdeling van onze broederschap die in het bijzonder geïnteresseerd is in het welzijn van India, danken voor de aangeboden hulp waarvan het belang en de oprechtheid door niemand in twijfel kan worden getrokken. Omdat onze afstammingslijn door de geschiedenis van de Indiase beschaving teruggaat tot in het verre verleden, is onze liefde voor ons vaderland zo diep en hartstochtelijk dat ze is blijven bestaan ondanks de verruimende en kosmopolitiserende (vergeef me als dit geen goed woord is) invloed van onze studies naar de verborgen wetten van de natuur. En daarom heb ik, en iedere andere Indiase patriot, gevoelens van diepe dankbaarheid voor elk vriendelijk woord of elke vriendelijke daad voor dit land.

U kunt zich dus indenken dat, omdat we ervan overtuigd zijn dat de degeneratie van India grotendeels is toe te schrijven aan de verstikking van zijn oeroude spiritualiteit, en dat alles wat bijdraagt tot het herstel van die hogere standaard van denken en ethiek wel een regenererende nationale kracht moet zijn, ieder van ons vanzelfsprekend en zonder aansporing bereid zou zijn een organisatie vooruit te helpen waarvan de voorgestelde oprichting wordt besproken; vooral als het werkelijk een organisatie moet worden die vrij is van egoïstische motieven, en waarvan het doel is de oude wetenschap te doen herleven, en die ernaar streeft het aanzien van ons land in de wereld te herstellen. Hier kunt u van uitgaan, zonder verdere plechtige verklaringen. Maar u weet, zoals iedereen die de geschiedenis kent, dat patriotten, als de omstandigheden tegen hen zijn, vergeefs het uiterste van zich vergen. Het is soms voorgekomen dat geen menselijke macht, zelfs niet het vuur en de kracht van de meest verheven vaderlandsliefde, in staat was het ijzeren noodlot van zijn vaste koers te doen afwijken; en zo zijn volkeren uitgedoofd als toortsen die in het water zijn gevallen, in de allesverzwelgende duisternis van de ondergang. Zo kunnen wij die de neergang van ons land beseffen maar die niet de macht hebben het onmiddellijk op een hoger plan te brengen, niet doen wat we zouden willen doen, noch in het algemeen, noch in dit specifieke geval. En met de bereidheid, maar niet het recht, om u in uw toenadering meer dan halverwege tegemoet te komen, zijn we gedwongen u te zeggen dat het denkbeeld dat door Sinnett en u wordt gekoesterd, gedeeltelijk onuitvoerbaar is. Het is in één woord voor mijzelf of een andere Broeder, of zelfs voor een gevorderde neofiet, onmogelijk om speciaal te worden aangewezen of te worden bestemd om de leidinggevende geest of chef van de Engels-Indiase afdeling te zijn. We weten dat het goed zou zijn om u en enkele van uw uitgekozen collega’s regelmatig onderricht te geven, en dat de verschijnselen en de verklaring ervan aan u worden duidelijk gemaakt. Want hoewel niemand, behalve jullie enkelingen, overtuigd zou worden, zou het toch onmiskenbaar een stap vooruit zijn als zelfs enkele uiterst bekwame Engelsen zich ervoor inzetten om de Aziatische psychologie te bestuderen. We zijn ons van dit alles bewust en van nog veel meer; daarom weigeren we niet met u te corresponderen en u op verschillende andere manieren te helpen. Maar we weigeren wél enige andere verantwoordelijkheid op ons te nemen dan deze periodieke correspondentie en hulp door het geven van raad; en zullen, als de gelegenheid gunstig is, u die feitelijke, mogelijk zichtbare bewijzen geven die u zouden overtuigen van ons bestaan en onze belangstelling. We stemmen er niet mee in u te ‘leiden’. Tot hoeveel we misschien ook in staat zijn, we kunnen alleen beloven u zoveel te geven als u verdient. Bij grote verdienste zullen we betrouwbare schuldenaren blijken te zijn; bij kleine kunt u slechts een evenredige beloning verwachten. Dit is niet zomaar een tekst, overgenomen uit het schrift van een schooljongen, al klinkt het zo, maar alleen de onbeholpen weergave van de wet van onze orde; en we kunnen deze niet overtreden. Omdat we volkomen onbekend zijn met de westerse, vooral met de Engelse manier van denken en handelen, zou u ontdekken dat als we ons met zo’n organisatie zouden inlaten, al uw vaste gewoonten en tradities voortdurend zouden botsen, zo niet met de nieuwe aspiraties zelf, dan toch op zijn minst met de door ons voorgestelde methoden om ze te verwezenlijken. U zou geen unanieme instemming kunnen krijgen om zover te gaan als u zelf zou willen gaan. Ik heb Sinnett gevraagd een plan te ontwerpen dat de ideeën van u beiden bevat, om dit aan onze chefs voor te leggen, omdat dit de kortste weg leek om tot wederzijdse overeenstemming te komen. Uw afdeling zou onder onze ‘leiding’ niet kunnen gedijen, omdat u er helemaal niet de mensen naar bent om zich in die zin te laten leiden. Vandaar dat de organisatie een ontijdige geboorte zou beleven en een mislukking zou worden, en een even tegenstrijdig beeld zou geven als een Parijse Daumont getrokken door een span Indiase jaks of kamelen. U vraagt ons u in de echte wetenschap te onderrichten, in het occulte aspect van de bekende kant van de natuur: en u denkt dat dit even gemakkelijk kan worden gedaan als gevraagd. U schijnt de enorme moeilijkheden niet te beseffen die zijn verbonden aan het meedelen van zelfs de elementaire beginselen van onze wetenschap aan mensen die zijn opgeleid volgens de vertrouwde methoden van uw wetenschap. U ziet niet in dat hoe meer men van de ene bezit des te minder men in staat is de andere intuïtief te bevatten, want een mens kan alleen zijn uitgesleten gedachtegroeven volgen, en als hij niet de moed heeft deze op te vullen en voor zichzelf nieuwe te maken, moet hij noodgedwongen de oude paden volgen. Sta me toe een paar voorbeelden te geven.

In overeenstemming met de exacte wetenschap definieert u slechts één kosmische energie, en maakt u geen verschil tussen de energie die door een reiziger wordt gebruikt die een struik opzij duwt die zijn weg verspert, en de wetenschappelijk onderzoeker die een gelijke hoeveelheid energie gebruikt om een slinger in beweging te brengen! Wij doen dat wel, want we weten dat er tussen beide een wereld van verschil bestaat. De ene verspreidt op zinloze manier kracht; de ander concentreert die en slaat die op; en begrijp alstublieft dat ik hier niet verwijs naar het relatieve nut van de twee, zoals men zou kunnen denken, maar alleen naar het feit dat er in het ene geval brute kracht wordt gebruikt zonder enige omzetting van die brute energie in een hogere potentiële vorm van spirituele stuwkracht, en in het andere gebeurt dat wel. Denk alstublieft niet dat ik vaag metafysisch spreek. De gedachte die ik wil overbrengen is dat zich als gevolg van het hoogste gebruik van het verstand in de wetenschappelijk actieve hersenen een gesublimeerde vorm van spirituele energie ontwikkelt, die in de kosmische activiteit onbegrensde gevolgen teweegbrengt, terwijl de automatisch werkende hersenen slechts een zekere hoeveelheid grove kracht vasthouden of opslaan die het individu of de mensheid geen voordeel oplevert. De menselijke hersenen zijn een onuitputtelijke generator van de meest verfijnde soort kosmische kracht, uit de lage, grove energie van de natuur; en een volleerd adept heeft zich tot een centrum gemaakt waaruit potentiële krachten stralen die door de eonen heen wisselwerking op wisselwerking veroorzaken. Dit is de sleutel tot het mysterie van het vermogen dat hij bezit om in de zichtbare wereld de vormen te projecteren en te materialiseren die zijn verbeeldingskracht heeft opgebouwd uit de onbewuste kosmische stof van de onzichtbare wereld. De adept schept niet iets nieuws, maar gebruikt en hanteert slechts het materiaal dat de natuur om hem heen in voorraad heeft; materiaal dat door de eeuwigheden heen door alle vormen is gegaan; hij hoeft slechts dat te kiezen wat hij nodig heeft en het in objectieve bestaan terug te roepen. Zou dit uw ‘geleerde’ biologen niet als een droom van een krankzinnige in de oren klinken?

U zegt dat er maar weinig takken van wetenschap zijn waarmee u niet min of meer bekend bent, en dat u gelooft in zekere mate goed werk te doen, omdat u door jarenlange studie de mogelijkheid daartoe heeft verworven. Dat is ongetwijfeld het geval. Maar wilt u mij toestaan nog duidelijker voor u het verschil te schetsen tussen de methoden van de fysieke wetenschappen – vaak alleen uit beleefdheid exact genoemd – en de metafysische wetenschappen? Laatstgenoemde die, zoals u weet, niet kunnen worden geverifieerd voor een gemengd publiek, worden door Tyndall tot de dichterlijke verzinsels gerekend. De realistische wetenschap van de feiten is daarentegen uiterst nuchter. Nu is voor ons arme en onbekende filantropen geen enkel feit van een van deze wetenschappen interessant behalve voor zover het het vermogen heeft tot morele resultaten, en nuttig is voor de mensheid. En wat is, in haar trotse isolement, onverschilliger voor alles en iedereen, of meer gericht op alleen maar de egoïstische vereisten voor haar eigen vooruitgang, dan deze materialistische en realistische wetenschap van feiten? Mag ik dan, zonder van een nutteloos ‘vertoon van wetenschappelijkheid’ te worden beschuldigd, niet vragen wat de wetten van Faraday, Tyndall of anderen te maken hebben met menslievendheid in hun abstracte relaties tot de mensheid, gezien als een alomvattend geheel? Bekommeren ze zich ook maar iets om de mens als een afzonderlijk atoom van dit grote en harmonische geheel, zelfs als ze voor hem soms van praktisch nut zijn? Kosmische energie is iets eeuwigs en onophoudelijks; stof is onverwoestbaar: en dat zijn wetenschappelijke feiten. Trek ze in twijfel en u bent een onwetende; ontken ze en u bent een gevaarlijke gek, een fanaticus; beweer de theorieën te kunnen verbeteren en u bent een schaamteloze bedrieger. En toch zag de wereld van onderzoekers in deze wetenschappelijke feiten nooit enig bewijs dat de natuur doelbewust streeft naar het ontwikkelen van stof (die onverwoestbaar is) in anorganische vormen tot stof in organische vormen, en dat ze langzaam maar onophoudelijk werkt aan de verwezenlijking van dit doel – de evolutie van bewust leven uit onbewust materiaal. Vandaar hun onwetendheid over de verstrooiing en verdichting van kosmische energie in haar metafysische aspecten; hun verdeeldheid over de theorieën van Darwin; hun onzekerheid over de graad van bewust leven in afzonderlijke elementen; en noodzakelijkerwijs, hun minachtende afwijzing van elk verschijnsel dat buiten de door henzelf gestelde voorwaarden valt, en van alleen al het idee van werelden van halfintelligente, zo niet verstandelijke krachten, die in verborgen hoeken van de natuur actief zijn. Om u een ander praktisch voorbeeld te geven. Wij zien een groot verschil tussen de kwaliteit van twee gelijke hoeveelheden energie die door twee mensen worden verbruikt, van wie de een, laten we aannemen, op weg is naar zijn dagelijkse rustige werk, en een ander naar het politiebureau om een medemens aan te geven, terwijl de wetenschappers geen enkel verschil zien. En wij – niet zij – zien een specifiek verschil tussen de energie in de beweging van de wind en die van een draaiend wiel. En waarom? Omdat elke gedachte van de mens, na te zijn ontwikkeld, in de innerlijke wereld komt en een actieve entiteit wordt door zich te verbinden – verenigen zouden we het kunnen noemen – met een elementaal; dat wil zeggen met een van de halfintelligente krachten van de natuurrijken. Ze blijft bestaan als een actieve intelligentie, een wezen dat door het denken is verwekt, gedurende een langere of kortere periode evenredig aan de oorspronkelijke intensiteit van de hersenactiviteit die haar heeft voortgebracht. Zo blijft een goede gedachte bestaan als een actieve weldadige kracht; een kwade gedachte als een boosaardige demon. En zo bevolkt de mens voortdurend zijn stroom in de ruimte met een wereld van hemzelf, vol van de voortbrengselen van zijn fantasieën, verlangens, impulsen en hartstochten, een stroom die naar verhouding van zijn dynamische intensiteit inwerkt op ieder gevoels- en/of zenuworganisme dat ermee in aanraking komt. De boeddhist noemt dit zijn ‘skandha’, de hindoe geeft er de naam ‘karma’ aan; de adept ontwikkelt deze vormen bewust, andere mensen werpen ze onbewust af.

Om te slagen en zijn kracht te behouden moet een adept in afzondering en min of meer in zijn eigen ziel verblijven. Nog minder ziet de exacte wetenschap in dat terwijl de bouwende mier, de bezige bij, de vogel die zijn nest bouwt, elk op haar eigen bescheiden wijze net zoveel kosmische energie in haar potentiële vorm verzamelt als een Haydn, een Plato, of een ploeger die zijn vore trekt, anderzijds de jager die voor zijn plezier of winst op zijn prooi jaagt, of de positivist die zijn intellect gebruikt om te bewijzen dat + x + = – , hun energie niet minder verspillen en verstrooien dan de tijger die zijn prooi bespringt. Zij beroven allemaal de natuur in plaats van haar te verrijken, en zullen allemaal in verhouding tot hun intelligentie verantwoording moeten afleggen.

Exacte wetenschap heeft niets te maken met ethiek, deugdzaamheid en menslievendheid, en kan daarom geen beroep doen op onze hulp totdat ze zich verenigt met metafysica. Omdat ze een kille classificatie van feiten buiten de mens is, die voor en na hem bestaan, eindigt haar terrein van bruikbaarheid voor ons bij de buitengrenzen van deze feiten; en wat de conclusies en resultaten voor de mensheid misschien ook zijn op basis van het materiaal dat door deze methode is verkregen, ze geeft daar weinig om. En daarom, omdat onze invloedssfeer volledig buiten de hare ligt – zover als de baan van Uranus buiten die van de aarde – bedanken we ervoor om door haar voortbrengselen te worden geradbraakt. Warmte is voor haar slechts een vorm van beweging, en beweging brengt warmte voort; maar waarom de mechanische beweging van het draaiende wiel in metafysische zin van hogere waarde moet zijn dan de warmte waarin ze geleidelijk wordt omgezet – is iets dat ze nog moet ontdekken. Het filosofische maar transcendentale (en daarom absurde?) denkbeeld van de middeleeuwse theosofen dat de vooruitgang die de mens boekt bij zijn inspanningen, gesteund door de voortdurende stroom van zijn ontdekkingen, eens moeten culmineren in een proces dat, naar het voorbeeld van de energie van de zon – in zijn capaciteit van rechtstreekse motor – zal resulteren in de ontwikkeling van voedingsmiddelen uit anorganische stof – is voor wetenschappers ondenkbaar. Als de zon, de grote voedende vader van ons planetenstelsel, morgen ‘in een proefopstelling’ granieten kuikens uit een rotsblok zou broeden, dan zouden zij (de wetenschappers) dit als een wetenschappelijk feit aanvaarden, zonder enige spijt te voelen dat die vogels niet leven om als voedsel te dienen voor hen die verhongeren. Maar als een shaberon tijdens een hongersnood de Himalaya zou oversteken en zakken met rijst vermenigvuldigen om de stervende menigte te voeden – wat hij zou kunnen – dan zouden uw magistraten en ambtenaren hem waarschijnlijk in de gevangenis zetten om hem te laten bekennen welke graanschuur hij had beroofd. Zo is de exacte wetenschap en uw realistische wereld. En hoewel u, zoals u zegt, onder de indruk bent van de enorme omvang van de onwetendheid van de wereld over elk onderwerp, wat u heel raak omschrijft als ‘enkele tastbare feiten verzameld en ruwweg gegeneraliseerd, en vakjargon bedacht om de onwetendheid van de mens over alles wat achter die feiten ligt te verbergen’; en hoewel u spreekt over uw vertrouwen in de oneindige mogelijkheden van de natuur – neemt u er niettemin genoegen mee om uw leven te besteden aan een werk dat uitsluitend diezelfde exacte wetenschap steunt. U veroorzaakt – figuurlijk gesproken – een verspilling van tonnen kosmische energie om nauwelijks enkele onsjes in uw boeken te verzamelen. En ondanks uw intuïtieve gevoel voor de grenzeloze omvang van de natuur neemt u het standpunt in dat u met uw grote talenten, tenzij een expert in de geheime wetenschap bereid is aan uw Society in wording die energie te verspillen die hij zonder zijn plaats te verlaten op nuttige wijze onder miljoenen kan verspreiden, zult weigeren een helpende hand naar de mensheid uit te steken door het werk in uw eentje te beginnen, en erop te vertrouwen dat de tijd en de grote wet uw inspanning zullen belonen.*

*De laatste twee zinnen van deze alinea werden in The Occult World weggelaten; voor meer informatie zie appendix 1.

We zullen, als u mij toestaat, eerst de vraag behandelen over het veronderstelde onvermogen van de ‘broederschap’ een stempel op de wereldgeschiedenis te drukken. Volgens u zouden ze met hun bijzondere kennis in staat moeten zijn geweest in hun scholen een aanzienlijk deel van de meer verlichte denkers van elk volk bijeen te brengen. Hoe weet u dat ze daarop geen stempel hebben gedrukt? Bent u op de hoogte van hun pogingen, successen en mislukkingen? Kunt u over hen oordelen? Hoe kan uw wereld bewijsmateriaal verzamelen over het doen en laten van mensen die zorgvuldig elke mogelijke toenadering hebben afgehouden waardoor nieuwsgierigen hen zouden kunnen bespioneren? De strikte voorwaarde voor hun succes was dat ze bij hun werk nooit op hun vingers moeten worden gekeken of belemmerd. Ze weten wat ze hebben gedaan; en degenen buiten hun kring konden alleen de gevolgen zien waarvan de oorzaken aan hun oog waren onttrokken. Om deze gevolgen te kunnen verklaren hebben velen, door de eeuwen heen, theorieën bedacht over de tussenkomst van goden, bijzondere voorzienigheid, het noodlot, de weldadige of kwade invloed van de sterren. Er is nooit een tijd geweest vóór of tijdens de zogenaamd historische periode, waarin onze voorgangers niet vormgaven aan gebeurtenissen en geen ‘geschiedenis schreven’, waarvan de feiten daarna zonder uitzondering door historici werden verwrongen, om ze aan de vooroordelen van die tijd aan te passen. Bent u er wel zo zeker van dat de bekende helden-figuren in de opeenvolgende drama’s vaak niets anders dan hun marionetten waren? We hebben nooit beweerd dat we hele volkeren naar een of ander keerpunt kunnen voeren tegen de algemene tendens van de kosmische betrekkingen van de wereld in. De cyclussen moeten hun loop volbrengen. Perioden van verstandelijk en ethisch licht en duisternis volgen elkaar op als dag en nacht. De grote en kleine yuga’s moeten overeenkomstig de vastgestelde orde van de dingen worden volbracht. En wij, die met het machtige getij worden meegevoerd, kunnen slechts enkele van zijn minder belangrijke stromingen wijzigen en bijsturen. Als we de macht van een denkbeeldige persoonlijke God zouden hebben, en wanneer de onveranderlijke wetten slechts speelgoed waren om zich mee te vermaken, dan hadden we wel omstandigheden kunnen scheppen die deze wereld zouden hebben veranderd in een Arcadië voor edele zielen. Maar omdat we met een onveranderlijke wet te maken hebben, waarvan wijzelf de voortbrengselen zijn, moesten we doen wat we konden doen en daarvoor dankbaar zijn. Er zijn tijden geweest dat ‘een aanzienlijk aantal verlichte geesten’ in onze scholen onderricht ontving. Zulke tijden waren er in India, Perzië, Egypte, Griekenland en Rome. Maar zoals ik in een brief aan Sinnett opmerkte, is de adept de bloem van zijn tijdperk, en er verschijnen er altijd betrekkelijk weinig in één eeuw. De aarde is niet minder het slagveld van morele dan van fysieke krachten; en de onstuimigheid van dierlijke begeerten, gestimuleerd door de grove energieën van de lagere groep van etherische machten, heeft altijd de neiging om aan spiritualiteit een einde te maken.

Wat zou men anders kunnen verwachten van mensen die zo nauw verwant zijn aan het lagere rijk waaruit ze zich hebben ontwikkeld? Ook is het waar dat op dit moment ons aantal afneemt, maar dat komt, zoals ik zei, omdat we tot de mensheid behoren, en onderworpen zijn aan haar cyclische impuls, en niet in staat deze te keren. Kunt u de Ganges of de Brahmaputra naar hun bron doen terugkeren; kunt u ze zelfs zo indammen dat het opgehoopte water niet buiten zijn oevers zal treden? Nee, maar u kunt de stroom wel gedeeltelijk door kanalen leiden en zijn hydraulische kracht voor het welzijn van de mensheid gebruiken. Zo zijn wij, die de wereld niet kunnen beletten in de voor haar bestemde richting te gaan, niettemin in staat een deel van haar energie naar andere en nuttige kanalen te verleggen. Beschouw ons als halfgoden en mijn verklaring zal u niet bevredigen; beschouw ons als eenvoudige mensen – misschien een beetje wijzer als gevolg van een speciale studie – en ze moet uw bezwaar kunnen wegnemen.

‘Wat voor goeds’, zegt u, ‘is er door deze occulte wetenschappen voor mijn medemensen en mijzelf (deze twee zijn onafscheidelijk) te bereiken?’ Als de Indiërs zien dat de Engelsen, en zelfs enkele hoge functionarissen in India, belangstelling hebben voor de wetenschap en filosofie van hun voorouders, zullen ze zich openlijk met de studie daarvan gaan bezighouden. En als ze gaan beseffen dat de oude ‘goddelijke’ verschijnselen geen wonderen waren, maar wetenschappelijke gevolgen, zal het bijgeloof afnemen. Zo zal het grootste kwaad dat nu de heropleving van de Indiase beschaving in de weg staat en vertraagt, na verloop van tijd verdwijnen. Het huidige onderwijs neigt ertoe hen materialistisch te maken en spiritualiteit uit te roeien. Met een juist inzicht in wat hun voorouders met hun geschriften en leringen hebben bedoeld, zou het onderwijs een zegen worden, terwijl het nu vaak een vloek is. Zowel degenen die geen onderwijs hebben genoten als de geleerde Indiërs beschouwen de Engelsen nu, op grond van hun christelijke godsdienst en moderne wetenschap, als te bevooroordeeld om hen of hun overleveringen te willen begrijpen. Onderling haten en wantrouwen ze elkaar. Deze gewijzigde houding ten opzichte van de oudere filosofie zou de inheemse vorsten en de rijken ertoe kunnen bewegen schenkingen te doen aan scholen waar pandits worden opgeleid; en oude manuscripten die tot dusver buiten het bereik van de Europeanen werden gehouden, zouden opnieuw aan het licht komen, en daarmee de sleutel geven tot veel van wat eeuwenlang voor het begrip van het volk verborgen werd gehouden – iets wat uw sceptische sanskritisten niet willen begrijpen en uw missionarissen niet durven te begrijpen. De wetenschap zou er veel bij winnen – de mensheid alles. Gestimuleerd door de Engels-Indiase Theosophical Society, zouden we na verloop van tijd een nieuwe gouden eeuw van de Sanskrietliteratuur kunnen beleven. Zo’n beweging zou de volledige instemming hebben van de Engelse regering, omdat ze preventief zou werken tegen ontevredenheid; ze zou ook de sympathie hebben van Europese sanskritisten, die bij hun meningsverschillen de hulp nodig hebben van Indiase pandits, die in de huidige toestand van wederzijds onbegrip voor hen onbereikbaar zijn. Ze vragen zelfs nu al om zulke hulp. Twee ontwikkelde hindoes uit Bombay helpen op dit moment Max Müller; en een jonge pandit uit Gujarat, lid van de TS, helpt prof. Monier-Williams in Oxford en woont in zijn huis. De eerste twee zijn materialisten en richten schade aan; laatstgenoemde kan in zijn eentje weinig uitrichten, omdat de man bij wie hij in dienst is een bevooroordeelde christen is.*

*De laatste vier zinnen van deze alinea werden in The Occult World weggelaten.

Als we de blik op Ceylon richten, zien we dat de meest geleerde priesters samenwerken onder leiding van de Theosophical Society om te komen tot een nieuwe uitleg van de boeddhistische filosofie en dat op 15 september in Galle een openbare theosofische school is geopend voor het geven van onderwijs aan de Singalese jeugd, waarbij meer dan 300 geleerden aanwezig waren: een voorbeeld dat op het punt staat te worden nagevolgd in drie andere plaatsen op dat eiland. Als de TS ‘zoals ze nu is samengesteld’ in feite geen ‘echte levenskracht’ bezit en toch op haar bescheiden wijze zoveel heeft gedaan wat van praktische waarde is, hoeveel grotere resultaten kunnen dan niet worden verwacht van een organisatie die wordt gevormd volgens het betere plan waarmee u zou kunnen komen!

Dezelfde oorzaken die de hindoe-geest materialistisch maken, beïnvloeden het hele westerse denken. Het onderwijs zet de scepsis op de troon, maar zet de spiritualiteit gevangen. U kunt enorm veel goed doen door eraan mee te helpen de westerse volkeren een stevige basis te geven waarop ze hun afbrokkelend geloof weer kunnen opbouwen. Wat ze nodig hebben zijn bewijzen die alleen de Aziatische psychologie kan verschaffen. Geef deze en u zult duizenden innerlijk gelukkig maken. Het tijdperk van blind geloof is voorbij; dat van onderzoek is aangebroken. Onderzoek dat alleen fouten onthult zonder iets te ontdekken waarop de ziel kan bouwen, levert slechts beeldenstormers op. Een beeldenstorm kan juist door zijn vernietigende karakter niets geven, hij kan alleen afbreken. Maar de mens kan niet met alleen maar ontkenningen tevreden blijven. Het agnosticisme is slechts een tijdelijk rustpunt.

Dit is het moment om richting te geven aan de terugkerende impuls die snel zal komen, en die deze eeuw naar een extreem atheïsme zal stuwen, of zal terugsleuren naar een extreem priesterdom, als hij niet naar de oorspronkelijke en zielsbevredigende filosofie van de Indo-Europeanen wordt geleid. Hij die gadeslaat wat er nu gaande is, enerzijds onder de katholieken, die even snel wonderen voortbrengen als de witte mieren hun jongen, anderzijds onder de vrijdenkers, die zich massaal tot het agnosticisme bekeren – ziet de tendens van de dingen. Deze eeuw verlustigt zich in een orgie van verschijnselen. Dezelfde wonderen die de spiritisten aanvoeren in hun verzet tegen de dogma’s van eeuwige verdoemenis en plaatsvervangend lijden, voeren de katholieken aan als het krachtigste bewijs voor hun geloof in wonderen. De sceptici drijven met beiden de spot. Ze zijn allemaal blind, en er is niemand om hen te leiden! U en uw collega’s kunnen helpen het materiaal te verschaffen voor een universele religieuze filosofie, waaraan behoefte bestaat; een filosofie die bestand is tegen wetenschappelijke aanvallen, omdat zijzelf het laatste woord is van de absolute wetenschap; en een religie die deze naam echt waardig is, omdat ze zich bezighoudt met de betrekkingen tussen de fysieke en de spirituele mens, en tussen deze beide en alles wat er boven en beneden is. Is dit niet een klein offer waard? En indien u, na erover te hebben nagedacht, zou besluiten deze nieuwe weg te volgen, dan moet u goed begrijpen dat uw Society geen club is om wonderen te vertonen of een feestmaal te houden, en zich evenmin speciaal bezighoudt met het bestuderen van verschijnselen. Haar voornaamste doel is de bestaande vormen van bijgeloof en scepsis uit te roeien, en uit lang verzegeld gebleven oude bronnen het bewijs te putten dat de mens zijn eigen toekomstige lot kan vormen, en met zekerheid kan weten dat hij na de dood kan voortleven, als hij dit slechts zou willen; dat alle ‘verschijnselen’ slechts manifestaties van natuurwetten zijn, en het de plicht van ieder verstandig mens is om te proberen deze te begrijpen.* U heeft zich persoonlijk vele jaren gewijd aan een taak die u welwillend heeft opgevat en nauwgezet heeft uitgevoerd. Geef uw medemensen de helft van de aandacht die u aan uw ‘kleine vogeltjes’** heeft geschonken, en u zult een nuttig leven afronden met een groots en edel werk.

Oprecht uw vriend

*In The Occult World eindigt de brief hier.
**Hume was een ornitholoog (kenner van vogels), zie ook appendix 2.


Appendix 1

Grace F. Knoche

Het origineel van deze brief bestaat niet meer, hoewel het grootste deel ervan in The Occult World is gepubliceerd. Waarom de brief niet werd opgenomen in De mahatma brieven aan A.P. Sinnett is niet bekend. We kunnen slechts vermoeden dat de kopie die Patience Sinnett ervan liet maken niet beschikbaar was toen Trevor Barker bezig was de mahatma-brieven uit te typen, anders zou hij deze ongetwijfeld in zijn publicatie hebben opgenomen. Hij volgt op de brief van KH van 29 oktober (1880) aan Sinnett (MB, brief 4).

We geven de brief in zijn geheel weer, geverifieerd aan de hand van het handgeschreven exemplaar van Mw. Sinnett uit de British Library (Mahatma Papers, deel 7, Additional MS. 45289 B). Die kopie is overvloedig voorzien van blauwe potloodaantekeningen, die erop wijzen dat A.P.S. hem voor publicatie gereedmaakte, en op drie plaatsen zijn verschillende zinnen – in die tijd terecht – weggelaten. De hier gebruikte tekst is, zoals gezegd, woord voor woord gelijk aan de kopie van Patience Sinnett.

Het is van belang te weten dat zijn ‘eerste brief, ondanks latere moeilijkheden die leidden tot de definitieve breuk tussen Hume en de Broeders, zo oprecht was, de geest die eruit sprak zo veelbelovend, de mogelijkheden die hij bood om voor het algemeen belang iets te doen schenen zo groot, dat . . . ik hem meenam naar onze eerbiedwaardige chef’ (KH aan A.O.H., MB, brief 28, blz. 231).


Appendix 2

Biografische schets van Allan Octavian Hume, 1829-1912

Zijn carrière in het algemeen en het schitterende werk dat hij voor het Indiase volk heeft gedaan nadat hij zich uit het theosofische werk had teruggetrokken, maken het bijna ongelooflijke geduld dat de vooruitziende meesters met hem hadden, gemakkelijker te begrijpen. Hij was een Engelse ornitholoog van naam, en gedurende enkele jaren een bekwaam bestuursambtenaar in India. Hij had tijdens de Muiterij (van de Bengaalse troepen, 1857-1858) uitstekende diensten bewezen, en tussen 1867 en 1871 werden zijn onderhandelingen met de trotse en machtige rajput-hoofden over de aanleg van wegen door hun gebieden met succes bekroond. Na 1882, toen hij zijn theosofische werk had beëindigd en de overheidsdienst had verlaten, wijdde hij zich aan de behartiging van de belangen van de autochtone Indiërs die naar zelfbestuur streefden. Het Indian National Congress, dat in 1885 zijn eerste zitting hield, heeft zijn bestaan aan zijn inspanningen te danken. Tijdens de enkele jaren dat hij met de TS was verbonden, heeft hij veel goede dingen geschreven. De eerste drie afleveringen van ‘Fragments of occult truth’ door ‘H.X.’, gepubliceerd in The Theosophist, waren grotendeels van zijn hand, en werden op verzoek geschreven in antwoord op vragen van een Australische theosoof. Onder hetzelfde pseudoniem heeft Hume ook verschillende theosofische brochures geschreven en voor eigen rekening laten drukken, waarvan sommige zijn herdrukt onder hun oorspronkelijke titel Hints on Esoteric Theosophy. De latere afleveringen van ‘Fragments’, met antwoorden aan dezelfde belangstellende, werden door Sinnett geschreven, en door hem ondertekend met ‘een leken-chela’, waartoe hij door mahatma KH werd gemachtigd.


© 2023 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag