Voorwoord
Wie was Katherine Tingley? Een leven op werkelijk
betrouwbare wijze beoordelen, is verre van gemakkelijk, want wie kan
weten wat de innerlijke drijfveren van een ander zijn, wat de bron van
aspiratie is achter het denken en handelen? Dat Katherine Tingley ‘de
mensheid liefhad’, dat ze een filantroop was in de diepste zin
van het woord, staat buiten twijfel, want haar hele leven was een uitstraling
van mededogen voor allen die lijden.
Catherine Augusta Westcott, geboren in 1847 in Newbury,
Massachusetts, vlak bij de rivier de Merrimac waarvan ze zoveel hield,
werd grootgebracht in een culturele atmosfeer. Maar zelfs als kind lieten
de armoede en ellende van de immigranten die het land kwamen bewerken,
haar niet los, evenmin de ingevallen en vertwijfelde gezichten van gevangenen
en, in haar eerste tienerjaren, de ‘laagheid en de verschrikkingen
van de oorlog’. In 1861, kort na het uitbreken van de vijandelijkheden
tussen de Staten, werd het regiment van haar vader in Virginia gelegerd,
en de toestanden waarvan zij en haar broer dag aan dag getuige waren,
grepen het gevoelige meisje dermate aan, dat ze het op zekere avond
niet langer kon verdragen en met haar oude kinderjuffrouw heimelijk
naar buiten ging om de wonden van de terugkerende soldaten te verzorgen
en hun die troost en steun te geven waartoe ze in staat was.
Als een eenzaam kind placht zij urenlang door te
brengen onder de reusachtige eiken en pijnbomen langs de oever van de
rivier, waar zij haar dromen droomde. Hoewel haar familie van haar hield,
begreep deze haar niet – met uitzondering van haar grootvader
van moederskant, een mysticus en vrijmetselaar. Hij luisterde steeds
naar haar, vol vertrouwen dat ze eens haar visioen, een ‘stad’
in het Gouden Westen te bouwen, zou verwezenlijken.
De jaren zouden haar persoonlijk veel verdriet brengen,
maar dit verdiepte slechts haar gevoelens van medeleven voor de vertrapten,
en versterkte haar vastbeslotenheid om iets praktisch te doen, iets
dat de oorzaken van hun verbijsterend slechte omstandigheden
zou vernietigen. Daar ze de onrechtvaardigheid, die ze overal waar ze
kwam aantrof, niet kon verklaren, werkte zij des te harder om zoveel
ze kon de nood te lenigen. In het begin van de negentiger jaren van
de vorige eeuw organiseerde ze in New York een Women’s Emergency
Relief Association (Bond van Vrouwen voor Bijstand in de Nood) en ook
een Hulppost in een van de ergste sloppenwijken aan de oostkant van
de stad.
Op een morgen toen zij de Hulppost had veranderd
in een tijdelijk centrum voor het verstrekken van voedsel en kleding
aan gezinnen van noodlijdende stakers, bemerkte ze dat achter de menigte
een heer haar aandachtig gadesloeg. Toen ze probeerde zich met hem in
verbinding te stellen, in de mening dat hij ook in nood verkeerde, was
hij verdwenen. Een dag of wat later gaf hij zijn kaartje bij haar thuis
af: William Q. Judge. Ze hadden een gesprek, en toen hij haar zei ‘uw
werk is theosofie’, antwoordde zij, dat het woord weinig voor
haar betekende – ‘Ik weet alleen dat de mensheid ruimere
levensopvattingen nodig heeft.’ Ze was op haar hoede, omdat ze
maar al te vaak was teleurgesteld. Maar de leringen van reïncarnatie
en karma, en de leer dat de mens in wezen goddelijk is en niet ‘in
zonde geboren’, bleven haar bezighouden, en spoedig begreep ze
dat hierin de hoopvolle belofte lag waarnaar ze zo had uitgezien; hier
was een filosofie die, mits in praktijk gebracht, de lasten van de ‘arme
door stormen heen en weer geslingerde mensheid’ kon verlichten.
Katherine Tingley en William Q. Judge gingen samenwerken,
en bij zijn dood in maart 1896 volgde ze hem op als hoofd van The Theosophical
Society. In de daaropvolgende maand werd op de jaarlijkse conventie
van Amerikaanse theosofen, die in Madison Square Gardens, New York,
werd gehouden, haar voornemen bekend gemaakt een opvoedkundig centrum
te stichten, dat de kennis omtrent de heilige mysteriën van de
oudheid zou terugbrengen. Tegen juni hoorden toehoorders in uitverkochte
zalen in Boston en New York van de wereldreis die ze ging maken om de
boodschap van de theosofie aan alle mensen te brengen: een boodschap
van hoop, van een nieuwe kans, van de waardigheid van ieder menselijk
wezen, en van broederschap en vrede. Dit waren de onderwerpen die ze
in bijna iedere openbare lezing opnieuw ter sprake bracht tot aan haar
heengaan in Zweden 33 jaar later.
De ‘Rajayoga School, Academy and College’
in Point Loma, Californië, was Katherine Tingley’s meest
vermaarde werk op humanitair gebied. Dit was de vervulling van haar
lang gekoesterde droom om kinderen, bijna vanaf hun vroegste jeugd,
muziek, toneel en schone kunsten te onderwijzen als een intrinsiek onderdeel
van hun karaktervorming. Een leven van dienen en anderen laten delen
in wat men bezit, werd als de natuurlijke uiting van een evenwichtig
mens beschouwd.
Terugkijkend kunnen we zeggen dat, hoewel haar school
niet meer bestaat, de idealen, die ze met ongelooflijke genialiteit
naar buiten bracht, in de toekomst voortleven – en het denkend
bewustzijn van de wereld bevruchten met het visioen van een nieuw type
beschaving, waarin alle vermogens, fysieke, mentaal-emotionele en spirituele,
zich in harmonie zullen ontwikkelen.
Al zijn de opvoedkundige activiteiten van Katherine
Tingley in Cuba, Engeland, Zweden en Amerika van verstrekkende aard
en betekenis geweest, ze vormden slechts een deel van de verantwoordelijkheden
die ze als internationaal leider van een wereldomvattende Theosophical
Society heeft gedragen. Niet de minste daarvan was de uitbreiding van
de drukkerij en de uitgeverij om aan de vraag naar theosofische boeken
en tijdschriften te voldoen. Voor haar werd de theosofie nooit ‘een
onvruchtbaar gedachtestelsel’ , maar bleef steeds’ een licht,
een leermeester, een metgezel, die altijd oproept tot daden van mededogen
en steeds aanspoort tot het hogere’. Dit was de grondtoon van
haar levenswerk, en ook van dit boek.
Theosofie: Het pad van de mysticus is de
kwintessens van de theosofische filosofie die Katherine Tingley gestalte
gaf in haar brieven, in besloten bijeenkomsten, in gesprekken met gevangenen,
studenten en hoogleraren, zowel als in openbare lezingen die overal
in Amerika en in de hele wereld werden gehouden. Het is geen studieboek;
veeleer een mozaïek van ideeën en wenken voor het dagelijks
leven, waarbij steeds een beroep wordt gedaan op de hogere, altruïstische
kant van onze natuur, nooit op het lagere persoonlijke zelf. In de woorden
van de samenstelster, Grace Knoche (1871-1962), die lange tijd een leerlinge
onder Katherine Tingley is geweest, is het ‘bestemd voor de zoeker,
de belangstellende, de mysticus; voor hen die met het grote vraagstuk
van het lijden in aanraking zijn gekomen en die hun leven graag in dienst
van hun medemensen zouden willen stellen, als ze maar wisten hoe.’
Theosofie: Het pad van de mysticus, dat
oorspronkelijk in 1922 werd gepubliceerd, vond een goed onthaal, en
verscheen eveneens in verschillende Europese talen, maar het was al
jarenlang uitverkocht. Het wordt nu opnieuw uitgegeven met minimale
wijzigingen, in de overtuiging dat de boodschap van deze grote esotericus
rechtstreeks tot de ziel spreekt, tot het innerlijk verlangen van iedere
man en vrouw naar de zekerheid dat het leven inderdaad zinvol is; dat
er een pad is, en dat ieder van ons dit kan vinden in ons gewone leven,
als we de goddelijk-menselijke eigenschappen, die ons zijn ingeboren,
naar buiten durven laten treden.
Grace F. Knoche
Pasadena, Californië 6 juli 1977