Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

6. Bijeenkomst 14 februari 1889

Lansdowne Road 17, Londen, W., voorzitter W. Kingsland.

Stanza 3

Sloka 1. . . . De laatste trilling van de zevende eeuwigheid doordringt de oneindigheid. De moeder zwelt, zet zich van binnen naar buiten uit, zoals de knop van de lotus.


Het schijnbaar paradoxale gebruik van de uitdrukking ‘zevende eeuwigheid’, die zo het ondeelbare verdeelt, is in de esoterische filosofie toegestaan. Deze verdeelt grenzeloze duur in onvoorwaardelijke eeuwige en universele tijd en een voorwaardelijke tijd (khandakala). De ene is de abstractie of het noumenon van eindeloze tijd (kala); de andere het periodiek hierdoor optredende verschijnsel, als het gevolg van mahat (de universele intelligentie, beperkt door de duur van het manvantara).1

1. De geheime leer, 1:93.

Vr. Komt het begin van tijd, te onderscheiden van duur, overeen met het verschijnen van de gemanifesteerde logos?

Antw. Hij kan beslist niet eerder beginnen. Maar de ‘zevende trilling’ heeft zowel op de eerste als op de gemanifesteerde logos betrekking – de eerste vanuit tijd en ruimte, de tweede wanneer de tijd is begonnen. Pas wanneer ‘de moeder zwelt’ treedt differentiatie op, want wanneer de eerste logos door de nog niet gedifferentieerde oermaterie heen straalt is er nog geen activiteit in de chaos. ‘De laatste trilling van de zevende eeuwigheid’ is de eerste die de dageraad aankondigt, en is synoniem met de eerste of ongemanifesteerde logos. In dit stadium is er nog geen tijd. Er is noch ruimte noch tijd bij het begin; maar alles is in ruimte en tijd zodra differentiatie optreedt. Op het moment van de eerste uitstraling, of wanneer de tweede logos emaneert, is deze potentieel vader-moeder, maar wanneer de derde of gemanifesteerde logos verschijnt, wordt deze de maagd-moeder. In alle wereldtheogonieën zijn ‘vader en zoon’ één; deze uitdrukking komt daarom overeen met het verschijnen van zowel de ongemanifesteerde als de gemanifesteerde logos, de één aan het begin, de ander aan het einde, van de ‘zevende eeuwigheid’.

Vr. Kan men dan van tijd zeggen dat deze bestaat vanaf het verschijnen van de tweede of ongemanifesteerde-gemanifesteerde logos?

Antw. Beslist niet, maar wel vanaf het verschijnen van de derde. Zoals hierboven werd aangetoond, is dit het grote verschil tussen die twee. De ‘laatste trilling’ begint buiten ruimte en tijd en eindigt bij de derde logos, wanneer tijd en ruimte beginnen, d.w.z. de periodieke tijd. De tweede logos heeft deel aan de essenties en eigenschappen van zowel de eerste als de laatste. Bij de eerste logos is er geen differentiatie; differentiatie begint pas in de latente wereld-gedachte bij de tweede logos en komt volledig tot uitdrukking, d.w.z. wordt het vleesgeworden ‘woord’, bij de derde.

Vr. In welk opzicht verschillen de termen ‘uitstraling’ en ‘emanatie’ in De geheime leer?

Antw. Ze drukken volgens mij twee volkomen verschillende denkbeelden uit en komen het dichtst bij de betekenis van de oorspronkelijke termen; maar als men er de normale betekenis aan hecht zal de bedoeling u ontgaan. Uitstraling is als het ware het onbewust en spontaan tevoorschijn schieten, het werk van iets van waaruit die activiteit plaatsvindt; maar emanatie is iets waaruit iets anders voortdurend stroomt en bewust emaneert. De orthodoxe occultist gaat zó ver dat hij zegt dat de geur van een bloem daar ‘bewust’ uit emaneert – hoe ongerijmd dat een leek ook voorkomt. Uitstraling kan uit het absolute komen, emanatie niet. Eén verschil is dat uitstraling beslist, vroeg of laat, weer zal worden teruggetrokken, terwijl emanatie overgaat in andere emanaties en geheel gescheiden en gedifferentieerd is. Natuurlijk zal emanatie aan het einde van de tijdcyclus ook weer worden teruggetrokken in het ene absolute; maar intussen blijft emanatie gedurende de hele cyclus van veranderingen doorgaan. Het ene emaneert uit het andere. En emanatie is, vanuit een bepaald gezichtspunt, in feite hetzelfde als evolutie; terwijl ‘uitstraling’ – natuurlijk in de prekosmische periode – volgens mij duidt op een onmiddellijke werking, zoals bij een stuk papier dat onder een vergrootglas in brand wordt gestoken – een gebeurtenis waarvan de zon geen weet heeft. Beide termen worden natuurlijk gebruikt bij gebrek aan betere.

Vr. Wat wordt bedoeld met oervormen die in het astrale licht bestaan?1

1. De geheime leer, 1:94.

Antw. Astraal licht wordt hier gebruikt als een geschikte uitdrukking voor een weinig begrepen term, namelijk: ‘het gebied van akasa, of het oorspronkelijke licht dat door de goddelijke ideatie wordt gemanifesteerd’. Laatstgenoemde moet in dit geval worden opgevat als een algemene term voor het universele en goddelijke denkvermogen, weerspiegeld in de wateren van de ruimte of chaos, die het eigenlijke astrale licht is, en een spiegel die een hoger gebied weerkaatst en omvormt. Alles bestaat in het absolute, of het goddelijk denken, en er is geen tijd geweest waarin het daar niet bestond; maar de goddelijke ideatie wordt beperkt door de universele manvantara’s. Het gebied van akasa is de ongedifferentieerde noumenale en abstracte ruimte, die zal worden ingenomen door de chidakasa, het gebied van oorspronkelijk bewustzijn.

Het heeft in de occulte filosofie echter verschillende graden; in feite ‘zeven gebieden’. Het eerste is het gebied van het latente bewustzijn, dat van gelijke duur is als de eerste en de tweede ongemanifesteerde logoi. Het is het ‘licht dat schijnt in de duisternis en de duisternis begreep het niet’ uit het evangelie van Johannes. Als de tijd voor het verschijnen van de derde logos aanbreekt, straalt er uit de latente potentialiteit een lager gebied van gedifferentieerd bewustzijn, dat mahat is, of het geheel van die dhyani-chohans van bewust leven, waarvan fohat de vertegenwoordiger is op het objectieve en de manasaputra’s op het subjectieve gebied. Het astrale licht weerspiegelt de drie hogere bewustzijnsgebieden en bevindt zich boven het lagere, of aardse, gebied; het strekt zich dus niet uit voorbij het vierde gebied, waar, zoals men zou kunnen zeggen, akasa begint.

Men moet bedenken dat er een groot verschil is tussen het astrale licht en akasa. Het laatste is eeuwig, het eerste periodiek. Het astrale licht verandert niet alleen met de mahamanvantara’s, maar ook met elke deelperiode en planetaire cyclus of ronde.

Vr. Bestaan de oervormen dan op een hoger gebied dan dat van het astrale licht?

Antw. De oervormen of ideeën van de dingen bestaan eerst op het gebied van het goddelijke eeuwige bewustzijn en worden van daaruit weerspiegeld en omgevormd in het astrale licht, dat op zijn lagere individuele gebied ook het leven van onze aarde weerspiegelt, en dit op haar ‘tafelen’ optekent. Het astrale licht wordt daarom illusie genoemd. Hieruit verkrijgen we op onze beurt onze oervormen. Als een helderziende of ziener niet verder kan schouwen dan dit gebied van illusie, kan hij dus nooit de waarheid zien, maar zal hij verdrinken in een oceaan van zelfbedrog en hallucinaties.

Vr. En wat is het akasa eigenlijk?

Antw. Akasa is het eeuwige goddelijke bewustzijn, dat zich niet kan differentiëren, geen eigenschappen kan hebben, noch kan handelen; handeling behoort tot dat wat eruit wordt weerkaatst of weerspiegeld. Het onvoorwaardelijke en oneindige kan geen verband hebben met het eindige en voorwaardelijke. Het astrale licht is de middelste hemel van de gnostici, waarin Sophia-Achamoth zich bevindt, de moeder van de zeven bouwers of geesten van de aarde, die niet per se goed zijn, en waartoe de gnostici Jehovah rekenden, die ze Ialdabaoth noemden. (Sophia-Achamoth moet niet worden verward met de goddelijke Sophia.) In verband met deze oervormen kunnen we het akasa en het astrale licht vergelijken met de kiem in de eikel. Behalve dat de eikel de astrale vorm van de toekomstige eik in zich draagt, verbergt ze ook de kiem waaruit een boom groeit die miljoenen vormen bevat. Deze vormen zijn potentieel aanwezig in de eikel, maar de ontwikkeling van elke afzonderlijke eikel hangt af van uiterlijke omstandigheden, fysieke krachten, enz.

Vr. Maar hoe verklaart dit de eindeloze variëteit van het plantenrijk?

Antw. De verschillende plantensoorten, enz., zijn de gebroken stralen van één straal. Als de straal door de zeven gebieden gaat, wordt deze op elk gebied in duizenden en miljoenen stralen gebroken, tot hij in de wereld van de vormen komt; elke straal valt uiteen en wordt op zijn eigen gebied een intelligentie. We zien dus dat elke plant haar eigen intelligentie heeft, of, bij wijze van spreken, haar eigen levensdoel, en tot op zekere hoogte ook haar eigen vrije wil. Zo begrijp ik het tenminste. Een plant kan ontvankelijk of niet-ontvankelijk zijn, maar zonder uitzondering voelt elke plant en heeft een eigen bewustzijn. Volgens het occultisme heeft iedere plant – van de reusachtige boom tot de kleinste varen of een grassprietje – bovendien een elementale entiteit, waarvan ze op dit gebied de buitenste bekleding is. Daarom spraken de kabbalisten en de middeleeuwse rozenkruisers altijd over elementalen. Volgens hen bezat alles een elementaalgeest.

Vr. Wat is het verschil tussen een elementaal en een dhyani-chohan of een dhyani-boeddha?

Antw. Er is een heel groot verschil. Elementalen zijn alleen met de vier aardse elementen verbonden en alleen met de twee lagere natuurrijken – het mineralen- en het plantenrijk – waarin ze de vorm van mineralen en planten aannemen. De hindoeterm deva is op hen van toepassing, maar niet de term dhyani-chohan. Deva’s hebben een soort kosmische intelligentie; maar dhyani-chohans zijn begiftigd met een bovenzinnelijk intellect, elk overeenkomstig zijn soort. Wat de dhyani-boeddha’s betreft, ze behoren tot de hoogste goddelijke (of alwetende) intelligenties, en zijn misschien het best te vergelijken met de aartsengelen van de rooms-katholieke kerk.

Vr. Is er een evolutie van soorten door de verschillende gebieden van het astrale licht?

Antw. U moet de gelijkenis van de evolutie van de eikel nauwkeurig volgen. Uit de eikel zal een eik groeien en deze eik kan, als een boom, duizend vormen hebben, die alle van elkaar verschillen. Al die vormen liggen besloten in de eikel, en hoewel de vorm die de boom zal aannemen afhangt van uitwendige omstandigheden, bestaat dat wat Aristoteles de ‘privatio van stof’1 noemde al in de astrale golven. De noumenale kiem van de eik bestaat echter boven het gebied van het astrale licht; slechts het subjectieve beeld ervan bestaat al in het astrale licht, en de ontwikkeling van de eik is het resultaat van de ontwikkelde oervorm in het astrale licht, een ontwikkeling die gaat van de hogere naar de lagere gebieden, totdat ze op het laagste gebied haar laatste consolidatie en vormontwikkeling heeft. Dit verklaart het opmerkelijke feit dat volgens de Vedanta-leer elke plant haar eigen karma heeft en dat haar groei het gevolg is van karma. Dit karma vindt zijn oorsprong in de lagere dhyani-chohans die het plan voor de groei van de boom uitstippelen.

Vr. Wat is de echte betekenis van manvantara of beter gezegd manu-antara?

Antw. Het betekent eigenlijk ‘tussen twee manu’s’, waarvan er veertien zijn in elke ‘dag van Brahma’; zo’n ‘dag’ bestaat uit 1000 perioden van vier tijdperken, of 1000 ‘grote tijdperken’, mahayuga’s. Wanneer we het woord ‘manu’ analyseren, zien we dat de oriëntalisten zeggen dat het afkomstig is van de wortel ‘man’, denken, vandaar de denkende mens. Esoterisch gesproken is echter elke manu, als de vermenselijkte beschermheer van zijn bijzondere cyclus of ronde, slechts het verpersoonlijkte denkbeeld van het ‘goddelijk denken’ (zoals de hermetische Poimandres). Elk van de manu’s is daarom de bijzondere god, de schepper en vormgever van alles wat tijdens zijn eigen bestaanscyclus, of manvantara, verschijnt.

Vr. Is de manu ook een eenheid van verpersoonlijkt menselijk bewustzijn, of is hij de individualisatie van het goddelijk denken voor manvantarische doeleinden?

Antw. Van beide, want het ‘menselijk bewustzijn’ is slechts een straal van het goddelijke. Ons manas, of ego, komt voort uit en is (figuurlijk) de zoon van mahat. Vaivasvata-manu (de manu van ons eigen vijfde ras en van de mensheid in het algemeen) is de voornaamste gepersonifieerde vertegenwoordiger van de denkende mensheid van het vijfde wortelras; daarom wordt hij voorgesteld als de oudste zoon van de zon en een agnishvatta voorouder. Omdat ‘manu’ is afgeleid van man, denken, is het beeld duidelijk. Het denken werkt eindeloos in op de menselijke hersenen. Manu is en bevat dus het potentieel van alle denkende vormen die op aarde zullen worden ontwikkeld uit deze specifieke bron. In de exoterische leringen is hij het begin van deze aarde, en uit hem en zijn dochter Ila wordt de mensheid geboren; hij is een eenheid die alle veelvouden en hun variaties in zich draagt. Zo heeft elk manvantara zijn eigen manu, en uit die manu zullen de verschillende manu’s, of beter gezegd alle manasa, van de kalpa’s voortkomen. Hij zou kunnen worden vergeleken met het witte licht dat alle  andere stralen bevat, die uit hem ontstaan doordat hij door een prisma van differentiatie en evolutie heengaat. Maar dit behoort tot de esoterische en metafysische leringen.

Vr. Kan men zeggen dat manu staat tot elk manvantara, zoals de eerste logos staat tot het mahamanvantara?

Antw. Dat zou u kunnen zeggen, als u wilt.

Vr. Kan men zeggen dat manu een individualiteit is?

Antw. In abstracte zin beslist niet, maar het is mogelijk een analogie te geven. Manu is misschien de synthese van de manasa, en hij is een enkelvoudig bewustzijn in die zin dat, terwijl alle cellen waaruit het menselijke lichaam bestaat verschillende en gevarieerde bewustzijnen zijn, er toch een eenheid van bewustzijn is die de mens is. Maar deze eenheid is, om zo te zeggen, niet een enkelvoudig bewustzijn: ze is de weerspiegeling van duizenden en miljoenen bewustzijnen die een mens in zich heeft opgenomen.

Maar manu is niet echt een individualiteit, hij is de hele mensheid. Men kan zeggen dat manu een algemene naam is voor de pitri’s, de voorvaderen van de mensheid. Ze komen, zoals ik heb aangetoond, van de maanketen. Ze schenken het leven aan de mensheid, want nadat ze de eerste mensen zijn geworden, schenken ze het leven aan anderen door hun schaduwen te ontwikkelen, hun astrale zelven. Ze geven niet alleen leven aan de mensheid, maar ook aan dieren en alle andere schepselen. In deze betekenis wordt er in de Purana’s over de grote yogi’s gezegd dat een van hen het leven schonk aan alle slangen, een ander aan alle vogels, enz. Maar zoals de maan haar licht van de zon ontvangt, zo ontvangen de afstammelingen van de maan-pitri’s hun hogere mentale licht van de zon of de ‘zoon van de zon’. Voor zover we weten zou Vaivasvata-manu een avatara of een personificatie van mahat kunnen zijn, afgevaardigd door het universele denkvermogen om de denkende mensheid verder te leiden en de weg te wijzen.

Vr. We hebben gehoord dat de vervolmaakte mensheid van een ronde de dhyani-boeddha’s worden en de leidende heersers van het volgende manvantara. Hoe staat manu ten opzichte van de menigten dhyani-boeddha’s?

Antw. Volgens exoterische leringen is er geen verband. Maar ik kan u zeggen dat de dhyani-boeddha’s niets te maken hebben met het lagere praktische werk van het aardse gebied. Ter illustratie: de dhyani-boeddha kan worden vergeleken met een groot heerser over een of andere levensvorm. Stel dat het alleen maar om een huis ging: de grote heerser bemoeit zich niet rechtstreeks met het vuile werk van een dienstmeisje. De hogere dhyani’s ontwikkelen steeds lagere hiërarchieën van dhyani’s, die steeds dichter en stoffelijker worden, tot we aankomen bij deze planeetketen; tot deze laagste hiërarchieën behoren de manu’s, de pitri’s en de maan-voorvaderen. Zoals ik in deel 2 van De geheime leer aantoon, hebben de pitri’s als taak de mens te scheppen. Dat doen ze door hun schaduwen te projecteren, en de eerste mensheid (als die al mensheid genoemd kan worden) bestaat uit de astrale chhaya’s van de maan-voorvaderen, waaromheen de fysieke natuur het fysieke lichaam opbouwt, dat eerst vormloos is. Het tweede ras heeft al meer vorm en is geslachtloos. In het derde ras worden ze tweeslachtig en hermafrodiet, en ten slotte worden ze gescheiden, waarna de voortplanting van de mensheid op verschillende manieren geschiedt.

Vr. Maar wat verstaat u dan onder de term manvantara, of zoals u heeft uitgelegd onder manu-antara, ofwel ‘tussen twee manu’s’?

Antw. Dat betekent eenvoudig een periode van activiteit en wordt niet gebruikt in een beperkte of specifieke zin. Uit de context van het boek dat u bestudeert, moet u opmaken wat de betekenis van het manvantara is, en daarbij bedenken dat wat van toepassing is op een korte periode ook van toepassing is op een lange, en omgekeerd.

Vr. Wordt het woord ‘water’ hier zuiver symbolisch gebruikt, of is er een overeenkomst met de evolutie van de elementen?1

1. De geheime leer, 1:95.

Antw. Men moet erop letten dat men de universele elementen niet verwart met die van de aarde; en met de elementen van de aarde worden niet de scheikundige elementen bedoeld. Ik zou de kosmische, universele elementen de noumena van de aardse elementen willen noemen, en daaraan toevoegen dat kosmisch hier niet wordt beperkt tot ons kleine zonnestelsel.

Water is het eerste kosmische element, en de termen ‘duisternis’ en ‘chaos’ worden gebruikt om dat ‘element’ aan te duiden. Er bestaan zeven toestanden van stof, waarvan er drie algemeen bekend zijn, namelijk vast, vloeibaar, en gasvormig. Al het kosmische en aardse moet men zien als variaties van deze zeven toestanden. Maar ik kan hier onmogelijk termen gebruiken die u onbekend zijn, en dus niet kunt begrijpen. Daarom wordt ‘water’, het ‘warme, vochtige beginsel’ van de filosofen, gebruikt om dat aan te duiden wat nog geen vaste stof is, of beter gezegd dat wat nog niet de vastheid van stof bezit, zoals wij die kennen. Het is nog moeilijker geworden door het gebruik van het woord ‘water’ als het volgende ‘element’ in de reeks ether, vuur, en lucht. Maar ether bevat alle andere elementen met hun eigenschappen, en deze ether is het hypothetische agens van de natuurwetenschap: bovendien is hij de laagste vorm van akasa, het agens en universele element bij uitstek. Water wordt hier dus gebruikt om stof in haar prekosmische toestand aan te duiden.

Vr. Welk verband bestaat er tussen de elementen en de elementalen?

Antw. Hetzelfde verband als tussen de aarde en de mens. Zoals de fysieke mens de kwintessens is van de aarde, zo is lucht, of vuur, of water, een elementaal (sylf, salamander, undine, enz., genoemd) de kwintessens van zijn specifieke element. Elke differentiatie van substantie en stof ontwikkelt een soort intelligente kracht, die door de rozenkruisers elementale of natuurgeesten werden genoemd. Ieder van ons kan in elementalen geloven die we voor onszelf kunnen scheppen. Maar deze laatste klasse van elementale schepping bestaat niet buiten onze verbeelding. Het elementaal uit deze klasse zal een intelligentie zijn, een kracht, goed of kwaad, maar de vorm die eraan wordt gegeven en de eigenschappen ervan zullen onze schepping zijn, en ook zijn intelligentie zal aan ons zijn ontleend.

Vr. Zijn het ‘maagdelijk ei’ en het ‘eeuwige ei’ hetzelfde, of zijn het verschillende stadia van differentiatie?

Antw. Het eeuwige ei is iets vóór differentiatie, en in een laya- of nul-toestand; dus vóór differentiatie kan het geen eigenschappen hebben. Het ‘maagdelijk ei’ is al beperkt en daarom gedifferentieerd, hoewel het in essentie hetzelfde is. Geen enkel ding kan worden gescheiden van iets anders in de abstracte essentiële natuur ervan. Maar in de wereld van illusie, in de wereld van vormen, van differentiatie, schijnt alles, waaronder wijzelf, gescheiden te zijn.


Een toelichting op De Geheime Leer, blz. 62-70

© 2022 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag