Theosophical University Press Agency

Eeuwigdurende inwijding

Elsa-Brita Titchenell

Wanneer het dagelijks pad van de zon zich langs de hemel in zuidelijke richting beweegt, vindt er een subtiele verandering plaats in en om ons: het daglicht wordt matter en onze hele wereld wordt stiller en wacht af. Deze stilte heeft haar weerslag in ons. Met ieder nieuw jaargetijde ondergaan we een grote verandering en toch komt het maar zelden voor dat we bewust het verschil opmerken tussen ons december-zelf en het uitbundige gevoel dat ons bezielt in de loop van mei en juni. We zijn zo gewend geraakt aan deze schommeling, dat ons vermogen deze veranderingen waar te nemen door verwaarlozing is afgestompt. Ieder jaargetijde – zelfs iedere dag – is voor ons een periode die we nog niet hebben beleefd, die nog ontdekt en onderzocht moet worden om in de lange reeks van onze ervaringen te kunnen worden opgenomen.

Als wij en de draaiende aarde ons naar de zon bewegen en hem begin januari het dichtst naderen, wordt de innerlijke betekenis van die nabijheid merkbaar: een nieuwe impuls is voelbaar. Het duidelijkst blijkt die uit de edelmoedige gedachten en daden die kenmerkend zijn voor de kersttijd, wanneer aan vreugde op talloze manieren uiting wordt gegeven en wij vriend en vreemdeling spontaan en met blijde genegenheid tegemoet treden. Het is zo’n natuurlijk samengaan van ongelijksoortigheden, dat niemand zich afvraagt waarom wij juist deze tijd kiezen om uitdrukking te geven aan onze menselijke solidariteit. Natuurlijk is het waar dat de vele legenden over verlossers die in de midwinternacht zijn geboren aanleiding geven tot vreugdebetoon. Deze verhalen over belangrijke gebeurtenissen dienen als brandpunt voor de viering van de terugkeer naar het licht uit de diepe duisternis en verklaren ten dele waarom dit door elk van ons, zowel individueel als gezamenlijk, wordt gevoeld.

Ongetwijfeld is de nacht van de ziel, de eenzame Gethsemane nachtwake, een ervaring die alleen wordt ondergaan en doorstaan door de zuivere, onbevlekt geboren geest, maar wij hebben daaraan allemaal in meerdere of mindere mate deel. Zij die behagen scheppen in duisternis en zelfs ook zij van wie het leven lichtzinnig is en doelloos, dragen bij tot de logge traagheid van de stof en belemmeren de vooruitgang van iedereen; maar door de hogere verwachting die de meesten van ons koesteren en het streven van velen om de loop van de dagen van verleden naar toekomst met meer kracht, met ruimere visie en doelbewuster tegemoet te treden, krijgen wij de zekerheid, door de aanwijzingen van de natuur zelf, dat er een pad is en dat ons doel, hoewel nog ver verwijderd en door onze eigen blindheid verduisterd, de belofte inhoudt van onvoorstelbare schoonheid. Door de keuzen die we voortdurend doen, geven we ons leven een voorwaartse of afwijkende richting en voegen we onze bescheiden kracht toe aan de vooruitgang van de mensheid. We kunnen nooit minder worden dan we nu zijn; en wat wij zijn is het resultaat van ons hele verleden sinds het begin van de wereld en de tijd.

De gelijkluidendheid van mythen die de wonderbaarlijke geboorte van spirituele wezens in deze tijd van het jaar plaatsen, wijst op de gemeenschappelijke kennis van alle volkeren op de wereld dat er, tegelijk met de astronomische zonnestilstand, een natuurlijke vernieuwing plaatsvindt. De zonnegod is dood – diep weggezonken aan de zuidelijke hemel, schijnbaar onbeweeglijk (zoals het woord ‘zonnestilstand’ aangeeft); de zonnegod wordt herboren; als hij zich op zijn dagelijks pad weer naar het noorden wendt, herleven de vitale krachten van plant en dier en de menselijke aard wint aan menselijkheid. We hoeven geen avatara’s van de grootte van een Christus of een Laozi te zijn om deel te hebben aan deze geboorte, die een nieuw leven inluidt dat gekenmerkt wordt door een andere visie, een ruimere sympathie en een veel groter begrip. We naderen allemaal de zon, hoewel de meer opmerkzamen onder ons zich daarvan het meest bewust zijn. Als mensen dragen we bij aan de intelligentie van onze planeet en als zodanig hebben we deel aan de triomf van onze aardbol door het nauwere samentreffen dat in ruimte en tijd haar hernieuwde bezieling aankondigt. Ook is er niemand uitgesloten van dit inwijdingsgebeuren, al hebben we er misschien weinig of geen uitgesproken kennis van. Zij die de geweldige weerstand van hun lagere natuur kunnen overwinnen – en van de lagere natuur van ieder ander – die zich vervuld voelen van een nieuwe heerlijkheid en van een liefde en vrede die alle begrip te boven gaan, zijn de helden, de voorvechters van de ware vooruitgang van de mensheid. Zij zullen niemand over hun beproevingen vertellen – de verschrikkingen en de triomfen. Niet alleen is de taal daartoe niet bij machte, maar al zou een dergelijke ervaring onder woorden kunnen worden gebracht, wie zou ze kunnen peilen zonder zelf iets vergelijkbaars te hebben ondergaan?

Een dieper begrip en een edeler visie zijn geen dingen die men als een les kan leren; het bewustzijn zelf moet een transformatie ondergaan; het moet van aanschouwer tot deelnemer worden, van waarnemer tot begrijper. Weinigen van ons beseffen dat dit ons allemaal overkomt, zij het in mindere mate, niet alleen tijdens de heilige jaargetijden, maar zelfs in ons hele dagelijkse leven. Omdat wij op het sensationele uit zijn, zien we de wonderen die op kleine, vertrouwde schaal plaatsvinden over het hoofd. Terwijl wij wachten op draken die overwonnen moeten worden, verwaarlozen we een onopvallende, maar niettemin belangrijke plicht. De mentale groeven die we hebben getrokken door onze gewoonten zijn ons zo vertrouwd geworden, dat we ons zelden afvragen wat ze waard zijn voordat hun lijnen zich op ons gezicht aftekenen; ook groeiende sympathie en wijsheid dringen ongemerkt met de tijd ons hart binnen. We weten zo weinig van onszelf en leven vaak achteloos en zonder na te denken. Maar of we oud of jong zijn, we hebben altijd ons leven vóór ons en treden iedere dag een nieuwe eeuwigheid binnen, want ‘met ieder uur wordt / Iets meer gewonnen van die eeuwige stilte, / Een brenger van nieuwe dingen’ in een immer voortschrijdende inwijding. ‘Het is niet te laat om een nieuwere wereld te zoeken’.

Al weten wij, net als Tennysons Ulysses, niet waartoe het leidt, we zijn door ons mens-zijn gedwongen het menselijk avontuur naar een grootser bestemming te volgen. Het kan eonen duren voordat u of ik ten volle bewust door de portalen van de zon zullen gaan. Dat hindert niet: ook nu kunnen we bijdragen aan de stuwende kracht die een grote ziel doet voortgaan langs het pad van innerlijke overwinning, terwijl de aardbol die ons tehuis is het kritieke punt in zijn baan passeert en zich met een brede boog op weg begeeft naar een nieuw avontuur in het jonge jaar.

Artikelen van Elsa-Brita Titchenell


Uit het tijdschrift Sunrise jan/feb 1983

© 1983 Theosophical University Press Agency