Theosophical University Press Agency

‘In het belang van de waarheid . . .’

Grace F. Knoche

Op 8 mei 1986, precies 95 jaar nadat H.P. Blavatsky overleed, gaf The Society for Psychical Research (SPR) een persbericht uit, inhoudende dat ‘de ‘ontmaskering’ van de in Rusland geboren occultist, mevrouw H.P. Blavatsky, door de SPR in 1885 zeer twijfelachtig is geworden’ als het resultaat van de ‘ernstige kritiek’ van dr. Vernon Harrison op Richard Hodgson en op zijn beschuldigingen. Dr. Harrison, een van de oudere leden van de SPR, is ook een deskundige op het gebied van handschriften en vervalsingen en werkte tien jaar als ‘Research Manager’ bij Thomas De La Rue, drukkerij van bankpapier, paspoorten, postzegels, enz., voor de Engelse regering.

Zij die niet bekend zijn met de vroege geschiedenis van The Theosophical Society beseffen misschien niet hoe afschuwelijk het onrecht was dat H.P. Blavatsky werd aangedaan – en mede daardoor ook de Theosofie en de Society waarvan ze de leiding had – door Richard Hodgson en de SPR Commissie die zijn bevindingen sanctioneerde. De slotzin van de ‘Verklaring en Conclusies van de Commissie’ die voorafgaat aan Hodgsons ‘Rapport van het persoonlijk onderzoek in India en bespreking van de vraag wie de ‘Koot Hoomi’ Brieven schreef’,* luidt als volgt:

Wat ons betreft, wij zien haar [H.P. Blavatsky] noch als de spreekbuis van verborgen zieners, noch als een gewone avonturierster; wij menen dat ze het recht heeft verworven in de herinnering te blijven voortleven als een van de meest talentvolle, vernuftige en interessante bedriegsters in de geschiedenis.1

In de laatste honderd jaar heeft men deze lage beschuldiging als een feit laten voortleven in de ene encyclopedie na de andere en werd ze in talrijke variaties door generaties van biografen, journalisten en de nieuwsmedia herhaald. Ondanks knappe protesten van theosofen, onder wie William Q. Judge in Amerika, A.P. Sinnett in Engeland, generaal-majoor H.R. Morgan in India, en ook Annie Besant en William Kingsland, die allen H.P. Blavatsky persoonlijk kenden; en ondanks een zorgvuldig onderzoek van elk aspect van het Hodgson Rapport door latere onderzoekers, voornamelijk Beatrice Hastings en Adlai E. Waterman (schuilnaam van Walter A. Carrithers jr., vele jaren lid van de SPR en vurig verdediger van HPB), bleef het stigma van charlatan bestaan. Zelfs in deze tijd, waarin De geheime leer zich een achtenswaardige plaats heeft verworven onder een grote lezerskring, zijn er maar weinigen die openlijk erkennen wat ze aan H.P. Blavatsky of de theosofie te danken hebben. Maar er zit verandering in de lucht: het ontwakend besef van de betekenis van de theosofische wereldbeschouwing neemt meer en meer toe.

Nu, 101 jaar later, heeft dr. John Beloff, vice-president van de SPR en redacteur van de Journal of the Society for Psychical Research, ‘in het belang van de waarheid en eerlijkheid, en om elk ongenoegen dat misschien door ons is gewekt weer goed te maken’, de door dr. Harrison geschreven ‘kritische analyse’ van Richard Hodgson en zijn rapport, gepubliceerd.2 Dit is inderdaad waardevol nieuws, des te meer omdat de SPR tot nu toe alle verzoeken dit rapport in te trekken heeft afgewezen, met de opmerking dat haar Journal niet aansprakelijk is voor de standpunten en meningen van haar schrijvers. In een redactionele inleiding verklaart dr. Beloff:

Hoewel er herhaaldelijk op is gewezen dat de SPR als organisatie geen meningen heeft, acht men haar in het algemeen verantwoordelijk voor het onderschrijven van het ‘Hodgson Rapport’ en staat zij dus erom bekend Mw. Blavatsky te veroordelen. . . . Of de lezers het met zijn conclusies [van dr. Harrison] eens zijn of niet, we zijn verheugd hem hierbij de gastvrijheid van ons blad te bieden en we hopen dat hierna theosofen, ja allen die geven om de reputatie van Helena Petrovna Blavatsky, ons in een wat vriendelijker licht zullen zien.3

Omdat de aantijgingen van Hodgson in hoofdzaak staan of vallen met het feit of H.P. Blavatsky wel of niet de schrijfster van bepaalde brieven was, heeft dr. Harrison de betreffende correspondentie en de door Hodgson aangevoerde argumenten aan een nauwgezet onderzoek onderworpen. Hij noemt zijn verhandeling ‘J’ACCUSE: Een onderzoek van het Hodgson Rapport van 1885’, waarmee hij de titel overneemt van de Open Brief van Emile Zola aan de President van de Franse Republiek ter verdediging van Alfred Dreyfus (ten onrechte beschuldigd in het proces over valsheid in geschrifte, dat de aandacht van de hele wereld trok aan het einde van de vorige eeuw). Eén stel brieven, hoofdzakelijk in het Frans, die door H.P. Blavatsky zouden zijn geschreven, werd aan Hodgson overgelegd door Emma en Alexis Coulomb als ‘bewijs’ van fraude en samenzwering van de kant van HPB; een ander stel brieven, ontvangen door A.P. Sinnett en A.O. Hume van twee mahatma’s, zouden volgens Hodgson door H.P. Blavatsky zijn vervalst.

Dr. Harrison richt zijn aandacht op het handschrift, omdat dit de basis vormt van de beschuldigingen van Hodgson en ‘wat nog belangrijker is, omdat alles wat ik heb beweerd onafhankelijk kan worden geverifieerd. We zijn niet afhankelijk van verklaringen van allang overleden getuigen. De getuige is hier – een zeer welsprekende – het Hodgson Rapport zelf’:

Naarmate het gedetailleerde onderzoek van dit Rapport vordert, wordt men zich meer en meer ervan bewust dat, terwijl Hodgson bereid was elk bewijs te gebruiken, hoe onbeduidend of twijfelachtig ook, om Blavatsky verdacht te maken, hij al het bewijsmateriaal negeerde dat in haar voordeel zou kunnen worden gebruikt. Zijn rapport staat vol tendentieuze beweringen, vermoedens die hij presenteerde als feiten of waarschijnlijke feiten, onbevestigde verklaringen door niet met naam genoemde getuigen, willekeurig geselecteerd bewijsmateriaal en vol-slagen onjuistheden.

Als een onderzoeker wordt Hodgson gewogen en te licht bevonden. Zijn zaak tegen Mw. H.P. Blavatsky is niet bewezen.4

In het Persbericht is het als volgt geformuleerd, ‘juist de brieven op grond waarvan men haar beschuldigde zijn vervalsingen en werden uit wraak door de ex-employés [de Coulombs] vervaardigd; terwijl het merendeel van de mahatma-brieven die nu in de British Library worden bewaard, niet het handschrift van mevrouw Blavatsky tonen, verdraaid of niet’.

Dr. Harrison vindt het onvergeeflijk dat de Raad van de Theosophical Society naliet HPB toe te staan zich van rechtskundige bijstand te verzekeren om zich te verdedigen. Er waren stellig effectieve middelen beschikbaar om het verslag te rectificeren. We kunnen slechts gissen hoe het zou zijn geweest als het zittende bestuur in Adyar, onder leiding van kolonel Olcott, HPB te hulp was geschoten in plaats van haar te weigeren rechtskundige hulp in te roepen waarop ze bij hen aandrong. Niet voor zichzelf, maar dat recht zou worden gedaan aan haar als tussenpersoon en vertegenwoordiger van haar leraren zodat toekomstige generaties de levengevende waarheden gemakkelijker zouden vinden die met haar hulp waren opgetekend. Kennelijk mocht het niet zo zijn. Evenmin verontschuldigt hij de SPR Commissie die, naar het hem toeschijnt, ‘weinig meer heeft gedaan dan de mening van Hodgson klakkeloos over te nemen’. Als ze de moeite hadden genomen zijn rapport kritisch te onderzoeken, dan zouden ze ‘de fouten in de werkwijze, de tegenstrijdigheden, gebrekkige conclusies en vooroordelen, vijandigheid tegenover de beklaagde en minachting voor de ‘inheemse’ en andere getuigen’ hebben ontdekt en zouden ze de zaak voor verder onderzoek hebben terugverwezen. Hij betreurt de blindheid van de leden van de Commissie: ‘Mevrouw H.P. Blavatsky was de belangrijkste occultist die ooit voor de SPR zou verschijnen voor een onderzoek; en nooit werd een kans zo verspeeld’ (blz. 309).

Tot slot en als hulde aan Helena Blavatsky haalt dr. Harrison haar woorden aan die ze op 14 januari 1886 schreef, nauwelijks een maand na de publicatie van het monsterachtige rapport:

Dat de uitgebreide, maar verkeerde informaties van de heer Hodgson, zijn voorgewende nauwkeurigheid, die met eindeloos geduld is gewijd aan kleinigheden maar die blind is voor belangrijke feiten, zijn tegenstrijdige redeneringen en zijn onvermogen in vele opzichten die problemen te behandelen die hij tot een oplossing probeerde te brengen, te zijner tijd door andere schrijvers aan de kaak zullen worden gesteld – daaraan twijfel ik niet.5

Vernon Harrison biedt zijn verontschuldigingen aan ‘omdat het ons honderd jaar heeft gekost om aan te tonen dat wat zij schreef waar is’.

Misschien zullen we nooit weten wat de werkelijke redenen waren dat H.P. Blavatsky deze wrede en schijnbaar nodeloze kwelling moest ondergaan. Want hoe zou iemand kunnen opschrijven, laat staan begrijpen, wat de diepe innerlijke oorzaken zijn achter de komst van een boodschapper? Maar de natuur laat geen gelegenheid voorbijgaan om creatieve en destructieve elementen voor een uiteindelijk goed doel aan te wenden. Als HPB niet door een slechte gezondheid, verergerd door het Hodgson Rapport, was gedwongen India te verlaten en naar Europa te gaan in maart 1885, en als ze niet in bijna totale afzondering twee jaar in Europa had geleefd, dan zou ze misschien niet, kon ze waarschijnlijk niet het bereidwillige ontvangkanaal zijn geweest voor de bijna constante stroom van leringen die in 1888 De geheime leer moest gaan worden.

Kwam HPB honderd jaar te vroeg? Die vraag heeft ze zichzelf gesteld; maar toen ze het oog van de ziel over de aardbol liet gaan en het buddhisch licht zag schijnen in het hart van mannen en vrouwen van ieder ras en onder alle omstandigheden, wist ze, dat als slechts enkelen gehoor zouden geven en zich krachtig inzetten voor de waarheid en voor broederschap, de jaren van beproeving en pijn meer dan de moeite waard zouden zijn. ‘Niet mijn wil . . .’ HPB bracht het grootste offer door in de ogen van de wereld de oorzaak te zijn van de tegenslagen die de theosofie ondervond. Maar alleen in de ogen van de wereld.

We herinneren aan de treffende opmerkingen van William Q. Judge in zijn Brieven die me hebben geholpen (blz. 113-14), dat we niet alleen voor het heden werken of om een bepaalde organisatie op te bouwen, maar ‘voor een verandering in het manas en de buddhi van de mensheid.’ Al lijkt dit misschien vaag en tamelijk onduidelijk, ‘het is niettemin welomlijnd en heeft een grote draagwijdte. . . . Het is om een nieuwe kracht op gang te brengen, een nieuwe stroom in de wereld.’ Dat is precies waarvoor HPB verscheen: om de richting van ons denken en onze aspiraties te veranderen van op zichzelf geconcentreerd zijn naar een meedogende zorg voor al wat leeft.

We zien ongetwijfeld dat er een duidelijke revolutie plaatsvindt in de denkpatronen, nu steeds meer mensen op zoek zijn naar nieuwe inzichten en zich wenden tot HPB en de theosofie voor een filosofie die hen kan helpen de problemen van het leven het hoofd te bieden. Naast de onmenselijke gebeurtenissen in onze wereld, heerst er ook het bijna tastbare gevoel dat universele broederschap geen onmogelijke droom is, maar het wezen van de natuur. Duizenden mannen en vrouwen in elk continent, ongeacht leeftijd of kleur, ras of geloof, zijn vastbesloten het in de menselijke verhoudingen in praktijk te brengen. Het zal gebeuren – het gebeurt al. De grondtoon van broederschap is zo krachtig aangeslagen dat de trillingen ervan door de komende cyclussen heen de aandacht zullen blijven trekken.

Door ‘J’ACCUSE . . .’ in de Journal of the Society for Psychical Research te publiceren, heeft dr. John Beloff een amende honorable gedaan en verdient hij de dankbaarheid van vele duizenden vrienden en bewonderaars van Helena Petrovna Blavatsky. Door eer te bewijzen waar die meer dan verdiend is, heeft hij HPB, en inderdaad de zaak van de waarheid en van de mensheid, een onschatbare dienst bewezen.

Noten

  1. ‘Rapport van de Commissie aangesteld om de verschijnselen te onderzoeken die verband houden met de Theosophical Society,’ Proceedings of the Society for Psychical Research, Londen, deel 3, afd. 9, blz. 201-400, december 1885.
  2. Daarvoor, op 10 september 1984, schreef dr. Beloff aan Leslie Price, redacteur van Theosophical History (1:2, april 1985, blz. 19), als volgt: ‘Ik ben er nu van overtuigd dat met de publicatie van het Hodgson Rapport een grove onrechtvaardigheid kan zijn begaan, en als dit na honderd jaar zou kunnen worden gerectificeerd, wil ik daar graag aan meehelpen’.
  3. SPR Journal (53:803), april 1986, blz. 286; H.P. Blavatsky en de SPR, blz. 3-4.
  4. SPR Journal, Op.cit., blz. 309; H.P. Blavatsky en de SPR, blz. 34.
  5. The ‘Occult World Phenomena’, and The Society for Psychical Research by A.P. Sinnett with A Protest by Madame Blavatsky, blz. 51; zie ook Incidents in the Life of Madame Blavatsky, verzameld en uitgegeven door A.P. Sinnett, blz. 314; H.P. Blavatsky: Collected Writings, 1886-1887, deel 7, blz. 9.

H.P. Blavatsky en de SPR

Grace F. Knoche


Uit het tijdschrift Sunrise nov/dec 1986

© 1986 Theosophical University Press Agency