Theosophical University Press Agency

Enkele gedachten over opoffering

Sarah Belle Dougherty

In deze tijd is het gebruikelijk dat men eerst aan zichzelf denkt. In onze relaties worden we ertoe aangespoord anderen gelukkig te maken door onszelf gelukkig te maken – door te doen wat wij willen. Onze carrière, onze belangen, onze persoonlijke ambities en vooruitgang worden als eerste prioriteit gesteld. Door de afbraak van traditionele waarden, wat ons steeds meer op onszelf als cultuur terugwerpt, is er een sterke neiging onze waarden aan te passen aan onze persoonlijke gewoonten – om ons egoïsme als normaal en gezond te rechtvaardigen, in plaats van naar hogere maatstaven te streven, ook al slagen we er meestal niet in die te bereiken.

Doordat men in deze tijd geneigd is een egocentrische levenshouding te aanvaarden, worden altruïstische ideeën niet meer algemeen met de mond beleden, laat staan gerespecteerd. We zien bijvoorbeeld dat opoffering nu en dan wordt voorgesteld als een teken van zwakheid dat erom vraagt misbruikt te worden, als een gebrek aan weerbaarheid, of als een psychologische manoeuvre. Bovendien is het lange tijd gezien als een lankmoedig, ongewild onderdrukken van onze persoonlijke wensen. Hoe komt dat? Misschien omdat we ons meestal niet bewust zijn van onze onbaatzuchtige daden. We zijn er ons in hoofdzaak van bewust ‘het goede’ te doen als dat gebeurt uit plichtsgevoel of omdat we bang zijn voor de mening van anderen, en niet zozeer omdat we het zelf willen. Op zulke ogenblikken voelen we een zekere wrevel dat we ons moeten gedragen naar een norm die we nog niet als natuurlijk ervaren voor ons gewone zelf. Toch neemt opoffering in de menselijke evolutie een centrale plaats in.

Om de evolutie van de mens te kunnen begrijpen, moeten we ons afvragen: Wat is een mens? We zijn niet ons lichaam of zelfs niet onze steeds wisselende gedachten en emoties. We zijn zeer zeker niet het ego waaraan we zoveel tijd besteden en dat we proberen te beschermen en te koesteren. In beginsel zijn we spirituele wezens, ontluikende godheden, die zich opwerken uit het dierenrijk naar het goddelijke door middel van het menselijke ontwikkelingsstadium. Als mens is ons bewustzijn hoofdzakelijk gericht op onze persoonlijkheid of de ego. Dit ‘ik’, waarmee we ons zo sterk identificeren, is een tijdelijke verzameling van eigenschappen die zijn samengetrokken rond het meer blijvende spirituele deel van ons wezen. Als we sterven, valt onze persona uiteen in zijn samenstellende delen, om weer op andere wijze te worden samengevoegd tot een ‘nieuwe’ persoonlijkheid wanneer we weer op aarde incarneren. Onze huidige persoonlijkheid – de heer Zus of mevrouw Zo – is een eenmalige verschijning die zich nooit herhaalt. Als we daarom onze krachten en aandacht in de eerste plaats concentreren op de niet-blijvende gebieden van ons wezen – de stoffelijke, psychische, emotionele of zelfs lagere mentale – is dat als het bouwen met zand. Al zijn deze omhullingen van het bewustzijn op zichzelf positief, ze vallen toch uiteen en laten hun eigenschappen en neigingen achter als grondstof voor de opbouw van onze toekomstige persoonlijkheden.

Werkelijke menselijke vooruitgang ligt in het uitstijgen boven onze huidige beperkingen, door ons steeds meer te richten op wat boven onze tijdelijke persoonlijkheid uitgaat. De tegenovergestelde weg, het zich concentreren op zichzelf, leidt er alleen toe dat we een steeds dikkere laag van egoïsme om ons huidige ego bouwen. Deze laag kan op vele manieren tot uitdrukking komen, vanaf materiële hebzucht tot het verlangen naar spirituele vooruitgang, die alle in gelijke mate zijn geconcentreerd op de mens zelf en zijn belangen. Ons menselijke ego is het kind van ons spirituele zelf, en zoals een kind naar volwassenheid groeit, zo zal te zijner tijd het menselijke ego, als het erin slaagt, opgroeien tot een spiritueel wezen. Om dat te bereiken heeft het de training en invloed nodig die het spirituele aspect het verschaft. De evolutie van ons ego hangt af van de mate waarin het zich opent voor de invloed van het blijvende zelf, en karaktergewoonten vormt die ervoor zorgen dat het in toekomstige incarnaties zelf een betrekkelijk blijvend, spiritueel wezen wordt. In dit verband is het duidelijk dat opofferen niet betekent onplezierige dingen doen, maar ‘verdienstelijke’. Het Engelse woord voor opoffering, ‘sacrifice’, betekent ‘heilig maken’. We kunnen ieder aspect van ons leven heilig maken door te trachten in steeds sterkere mate het werktuig of voertuig te worden van het heilige in ons, en het goddelijke in ons de kans te geven het leidende beginsel te worden.

Hoewel we gewoonlijk aan ‘opoffering’ denken in verband met ons alledaagse zelf, is het in een zeer werkelijke zin het spirituele zelf dat het offer brengt zich te verbinden met het gewone menselijke deel van ons. Ons hele wezen kan feitelijk worden gezien als een keten van offers – het goddelijke dat zich opoffert voor de vooruitgang van het spirituele, het spirituele voor het menselijke, het menselijke voor het dierlijke, het dierlijke voor het plantaardige, en het plantaardige voor het minerale in ons. En tegelijkertijd offert elk van de minder ontwikkelde aspecten zich op ten behoeve van de meer gevorderde en vormt het het middel waardoor die zich uitdrukken. Ieder aspect steekt een helpende hand uit naar het deel daaronder en reikt omhoog naar het deel daarboven, en leert en groeit zo naar een hoger ontwikkelingsstadium, zich badend in een atmosfeer van boven die gelijk is aan de eigenschappen in zichzelf die zich proberen te ontplooien.

Dit aspect van opoffering doet denken aan wat misschien het meest treffende symbool is van de mensheid: de bodhisattva – een volmaakt geworden mens die één hand uitstrekt naar de godenwereld en de andere naar de mensheid. Hij geeft zijn eigen vooruitgang op voor het welzijn van allen en reikt de hand naar zijn minder ontwikkelde broeders met de gelofte: ‘Nooit zal ik persoonlijke verlossing nastreven of ontvangen; nooit zal ik alleen de uiteindelijke vrede ingaan, maar altijd en overal zal ik leven en mij inzetten voor de verlossing van ieder wezen, overal op aarde.’ De christelijke opvatting van Christus, die zichzelf geeft opdat de hele mensheid kan worden gered, heeft eenzelfde strekking. De bodhisattva beseft dat we allen op een fundamenteel gebied verenigd zijn, niet alleen met elkaar, maar ook met de aarde en alles wat zich daarop bevindt. Maar meer nog dan een intellectueel begrip van spirituele eenheid, leeft er in het hart van de bodhisattva een waarachtig mededogen en medegevoel voor allen. Het is geen sentimentaliteit of persoonlijke gehechtheid, maar onpersoonlijke liefde die over allen in gelijke mate schijnt ‘zoals het licht van zon en maan’. Dit universele gevoel is het overheersende motief in het wezen van de bodhisattva, dat hem ertoe brengt zijn eigen ontwikkeling op te offeren om anderen te helpen.

Het mededogen en de opofferingsgezindheid die in deze volmaakte mensen zijn belichaamd, roepen het beste in ons wakker, zodat we hen willen navolgen. Maar om universeler te worden, moeten we ophouden ons beperktere zelf te zijn. We moeten het kleine in ons opofferen ter wille van het grote in ons als we dat grotere zelf willen worden. Zoals Jezus zegt, moet hij die zijn geestelijk leven wil vinden, het persoonlijk leven verliezen; hij die zijn leven als een individuele persoonlijkheid wil behouden, zal het geestelijk verliezen. We moeten kiezen of we op weg willen gaan naar de geest en het universele, of naar het steeds toenemende egocentrische en persoonlijke. Willen we groeien, dan moeten we die eigenschappen die ons nu beperken, omvormen, anders kan er geen groei plaatsvinden. Als we ons daarentegen vastklampen aan onze persoonlijke ego en zijn egoïstische eigenschappen, zal ons leven weinig van duurzame betekenis voortbrengen en zal zelfs onze evolutie als mens wellicht worden vertraagd.

De bodhisattva, die zich bijna tot boven het menselijk niveau heeft ontwikkeld, heeft het spirituele inzicht en onderscheidingsvermogen om helder waar te nemen in iedere situatie. Door zorgvuldig karma te interpreteren, kan hij vanuit het spirituele standpunt bepalen wat op een zeker ogenblik het beste is voor iemand. Omdat wij dat niveau van ontwikkeling nog niet hebben bereikt, worden onze pogingen tot mededogen en opoffering vaak vermengd met onze persoonlijke wil, soms zelfs zo dat het tegengestelde wordt bereikt. Hoe vaak gebeurt het niet dat we geloven dat we proberen aan anderen te denken en hen te helpen, terwijl de werkelijke onderliggende gedachte blijkt te zijn: laat mij je helpen zoals ik dat wil, of anders! We worden verblind door onze vooropgezette ideeën en door onze pogingen onze persoonlijke wil te laten meespelen in een situatie. Ons persoonlijke ego staat dan dat wat we werkelijk willen doen in de weg en belemmert ons te zien wat er wel (of niet) door ons moet worden gedaan. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat we moeten ophouden het te proberen! Het onderstreept veeleer hoe belangrijk het is open te staan voor mensen en gebeurtenissen om ons heen, spontaan te zijn, en een beetje te kunnen lachen om onszelf bij onze pogingen om enigszins te worden wat we willen zijn.

De consequenties van opoffering – onzelfzuchtig handelen zoals het hoogste in ons dat voorschrijft – zijn voor ons als mensen immens. Maar dat geldt ook direct op het nationale en internationale vlak, want daar zien we de gevolgen van een bekrompen individualisme en een egocentrische houding op grote schaal. De wereldharmonie hangt af van de algemene erkenning dat de mensheid een eenheid vormt en van de bereidheid om te geven en te nemen voor het algemene welzijn. Toch zullen naties nooit hun absolute soevereiniteit opofferen voor het welzijn van allen als de individuele mens dit weigert te doen in zijn dagelijkse werksfeer. In dat opzicht kan ieder van ons, door zijn houding tegenover degenen die hem omringen, de loop van de dingen in de wereld ten goede beïnvloeden. Ongeacht waar we zijn of wat we doen, we hebben de keus onze krachten te wijden aan het helpen van anderen of onszelf te verheffen. Het is veeleer een kwestie van houding en motieven dan van bepaalde activiteiten die we ondernemen – we tonen te allen tijde door wat we zijn of we het pad van de bodhisattva volgen of het egocentrische pad van ontwikkeling. De gezamenlijke kracht van de pogingen van zelfs een klein percentage van de mensheid de belangen van de mensheid boven die van zichzelf en zijn speciale groep te stellen, zou een grote invloed hebben op het gedachteleven van de mensheid. Als de bereidheid tot waarachtige opoffering zich op die wijze belichaamt, kan dat wellicht de kracht leveren die nodig is om de weegschaal te laten doorslaan ten gunste van een constructief pad voor de beschaving in de komende eeuw.

Het spirituele pad

Waarheid en ethiek

Artikelen van Sarah Belle Dougherty


Uit het tijdschrift Sunrise nov/dec 1987

© 1987 Theosophical University Press Agency