Theosophical University Press Agency

Mysteries van het prenatale bewustzijn

Sarah Belle Dougherty

Boekbespreking: The Secret Life of the Unborn Child, dr. Thomas Verny met John Kelly, Dell Publishing, New York, 1981, 253 blz., paperback.


Wanneer worden we in ons leven mens? Tot voor kort geloofden wetenschappers dat het kind een onbeschreven blad is en dat, in navolging van de uitspraak van Freud, de persoonlijkheid zich pas kan gaan vormen op twee- of driejarige leeftijd. Maar in de laatste vijftig jaar zijn de onderzoekers de onkunde, vooroordelen en het gebrek aan gegevens over de prenatale en zuigelingenstadia geleidelijk aan het doorbreken, waardoor een heel ander beeld van deze vroege levensperioden is ontstaan. Deze opkomende zienswijze biedt een ruimer perspectief op het menselijk bewustzijn en de nauwe banden tussen mensen, en schenkt ook een nieuw inzicht in de betekenis en verantwoordelijkheden van het ouderschap.

Recent onderzoek naar zuigelingen toont aan dat een kind zelfs al bij de geboorte heel wat ingewikkelde fysieke en psychologische vaardigheden machtig is.1 Het wordt steeds duidelijker dat de zuigeling deze vaardigheden al in de prenatale periode ontwikkelt. In The Secret Life of the Unborn Child zegt dr. Thomas Verny dat het ongeboren kind niet

het passieve, verstandeloze schepseltje uit de traditionele boeken over kindergeneeskunde [is].

We weten nu dat het ongeboren kind een bewust, reagerend menselijk wezen is dat vanaf de zesde maand (en misschien al zelfs eerder) een actief emotioneel leven leidt. Naast deze opzienbarende conclusie hebben we nog het volgende ontdekt:

De foetus kan in de baarmoeder zien, horen, ervaringen opdoen, proeven en, op laag niveau, zelfs leren. . . Het belangrijkste is dat hij kan voelen – niet op de gecompliceerde manier van een volwassene, maar niettemin voelen. blz. 12

Dat de ongeborene tot deze activiteiten in staat is kan men in zijn lichamelijke ontwikkeling zien. In de zestiende week van de zwangerschap bijvoorbeeld wordt het kind gevoelig voor licht, al ontwikkelt het gezichtsvermogen zich maar langzaam in de duistere, beperkte prenatale omgeving. Omstreeks de vierde maand heeft hij de basisreflexen ontwikkeld en een reeks gezichtsuitdrukkingen. Na vijf of zes maanden is hij even gevoelig voor aanraking als een pasgeborene. Vanaf de 24ste week hoort hij onafgebroken – en luistert hij naar de geluiden in het moederlichaam en naar stemmen, muziek, enz. Tussen 28 en 34 weken zijn de hersenzenuwen even ontwikkeld als bij een pasgeborene en is de hersenschors in voldoende mate gevormd om het bewustzijn te laten functioneren; enkele weken later worden hersengolven, waaronder die van REM dromen, herkenbaar. Hij is dus in het hele derde trimester toegerust met de meeste fysiologische vermogens van een pasgeboren baby.

Nog boeiender is het feit dat het ongeboren kind beïnvloed blijkt te worden door de houding en gevoelens van de vader en de moeder. Op grond van de bevindingen van vele andere onderzoekers en zijn eigen ervaringen als psychoanalyticus bewijst dr. Verny dat de houding van de moeder tegenover de zwangerschap en het kind en ook tegenover haar partner een sterke invloed uitoefent op de psychologische ontwikkeling van het kind en op het geboorteproces. Door haar gevoels- en gedragspatroon is de moeder de voornaamste bron van de prikkels die de foetus vormen. De moeder en haar ongeboren kind communiceren op verschillende manieren: fysiek (bijvoorbeeld door hormonen), door het gedrag (het schoppen door het kind, het werk en de omstandigheden van de moeder), en gevoelsmatig of intuïtief (door liefde, ambivalentie, dromen). Een van de belangrijkste communicatiemiddelen voor de gedragingen en gevoelens van de moeder zijn de neurohormonen die de moeder produceert en die toenemen als ze onder spanning verkeert. Deze stoffen passeren de placenta even gemakkelijk als voedingsstoffen, alcohol en andere drugs. Een matige hoeveelheid van deze hormonen brengen fysiologische reacties teweeg in het kind die zijn zenuw- en psychologische stelsel gunstig stimuleren, maar een overdaad kan zijn groeiende lichaam nadelig beïnvloeden. Dankzij de veerkracht van het kind worden duidelijke negatieve effecten alleen teweeggebracht door extreme en in het algemeen langdurige spanningen en niet door losse gedachten of voorvallen. Bovendien werken de liefde, de innerlijke aanvaarding en de positieve gedachten van de moeder als een zeer krachtige bescherming voor het ongeboren kind, en daarom zal het blijven groeien, zelfs als haar eigen situatie zorgelijk is. Maar als aan zijn behoefte aan genegenheid en aandacht niet wordt voldaan, dan ‘begint zijn geest en vaak ook zijn lichaam te kwijnen’ (blz. 27).

Als we de prenatale processen vanuit een geestelijk standpunt bezien, is het geen verrassing dat het kind al vroeg in zijn ontwikkeling als een bewust wezen functioneert. Een mens is niet het bijproduct van zijn stoffelijke opbouw, maar een levende stroom van bewustzijn-substantie, die zich periodiek tot uitdrukking brengt door middel van een stoffelijk lichaam dat zich om zijn eigen onstoffelijke matrijs of astraal modellichaam formeert. Deze stroom van bewustzijn strekt zich uit voorbij het gebied van de emoties en het denken tot het geestelijke en goddelijke gebied – en verder. Men kan de verschillende centra van bewustzijn die samen een volledig mens vormen zien als een reeks draaikolken die zich op verschillende punten in deze levende stroom vormen.

Het ongeboren kind is zeker niet het product van mechanische, stoffelijke processen, maar de uitdrukking van een geestelijk-psychomentaal wezen dat al eerder bestond, een mens die op weg is zich weer te belichamen, na vele malen eerder op deze planeet te hebben geleefd. Op innerlijke gebieden speelt het kind een belangrijke rol bij het tot stand komen van de conceptie, en dit samenspel van ouders en kind met als doel de zwangerschap levensvatbaar te houden, gaat door tot aan de geboorte.2 Als we de mens in de allereerste plaats zien als een psychospiritueel, en niet als een stoffelijk wezen, dan biedt dat de mogelijkheid het geboorteproces vanuit een innerlijk, oorzakelijk standpunt te bekijken, in plaats van de aandacht uitsluitend te beperken tot het stoffelijke gebied van gevolgen.

Wat het kind in de baarmoeder ervaart, leidt eerder tot een patroon van neigingen, verwachtingen en kwetsbaarheden dan tot specifieke eigenschappen: het gaat om vatbaarheden en niet om voorbeschikking. Een toename van neurohormonen bij de moeder – zoals adrenaline, noradrenaline en oxytocine – verhoogt echter wel de biologische vatbaarheid van het kind voor emoties van verdriet, doordat er een verandering optreedt in dat deel van het autonome zenuwstelsel van het kind dat de fysiologische processen beheerst die de persoonlijkheidsstructuur beïnvloeden. Er is een verband geconstateerd tussen een overdaad aan zulke moederlijke hormonen en een laag geboortegewicht, leesmoeilijkheden, gedragsproblemen en maagklachten. Het roken van sigaretten, wat de hoeveelheid zuurstof in het bloed van de moeder vermindert, is in verband gebracht met de onrust van de zuigeling die tot de prenatale periode kan worden teruggevoerd. Het meest traumatische van alles is wanneer de moeder door ziekte, een ernstig verlies, of weerzin tegen de zwangerschap, het ongeboren kind haar liefde en steun onthoudt. Het wordt dan depressief, kan als een apathisch kind worden geboren en zijn hele leven last hebben van depressies. Er is een geval bekend van een pasgeboren meisje dat niet wilde dat haar eigen moeder haar zoogde of verzorgde, terwijl ze andere vrouwen niet weigerde. Het bleek dat de moeder een abortus had willen hebben en het kind met tegenzin had gedragen op aandringen van de vader. Bij zulke moeders ‘mist het kind een gevoelig iemand aan wie het zich kan hechten. Zijn moeder gaat op in zichzelf en voor de baby blijft niets over’ (blz. 79); het kan zich ook niet hechten aan een vrouw die gebukt gaat onder zorgen of frustraties.

Het ongeboren kind schijnt verschillende soorten van spanningen bij de moeder zeer goed te kunnen onderscheiden. Het wordt het sterkst beïnvloed door een negatieve of twijfelachtige houding van de moeder tegenover de zwangerschap en ook door een gespannen verhouding tussen de moeder en haar partner of door voortdurende grote zorgen en angsten. Dr. Verny zegt het zo:

Als liefhebbende, zorgzame moeders kinderen ter wereld brengen die meer zelfvertrouwen en zekerheid bezitten, komt dat omdat het zelfbewuste ‘ik’ van iedere zuigeling zich heeft gevormd in warmte en liefde. Als daarentegen ongelukkige, depressieve of ambivalente moeders een hoger aantal neurotische kinderen voortbrengen, komt dat omdat de ego’s van hun nakomelingen zich vormden in ogenblikken van leed en angst. Het is niet verwonderlijk dat zulke kinderen, zonder bijsturing, dikwijls tot achterdochtige, zorgelijke en overgevoelige volwassenen uitgroeien. blz. 66

De tweede heel belangrijke prenatale invloed is de houding van de vader tegenover de zwangerschap en zijn gevoel van verbondenheid met de moeder. Een onderzoeker concludeerde aan de hand van zijn studies dat vrouwen die gevangen zijn in een stormachtig huwelijk naar schatting ‘een 237% hoger risico lopen een psychologisch of fysiek beschadigd kind te krijgen dan een vrouw in een veilige, liefdevolle relatie’ – waardoor haar kind aan een groter risico blootstaat dan dat van vele lichamelijke ziekten, roken of zeer zware handenarbeid.

De geboorte-ervaringen zelf zijn van invloed: heel gedetailleerde geboorte-herinneringen kunnen worden opgeroepen, en hoe traumatischer de geboorte-ervaringen waren, des te groter de samenhang met fysiologische en psychologische problemen, waaronder ernstige storingen zoals schizofrenie en psychose. Nogmaals, het is bewezen dat de houding van de moeder de belangrijkste factor is die de aard van de geboorte bepaalt. De hoofdfactoren om te voorspellen of een bevalling vlot en snel verloopt, zijn de houding van de moeder tegenover het moederschap, haar relatie met haar eigen moeder en het aanwezig zijn van voortdurende zorgen en angsten, die een normale bezorgdheid te boven gaan. Daarnaast zijn het vrouwen die zich in een onbevredigende relatie gevangen voelen die tot een hoge risicocategorie behoren. Heel wat problemen die verband houden met geboorte-trauma’s kunnen worden voorkomen of verminderd door een beter begrip en een hogere sensitiviteit bij gezondheidsinstanties en door de keuze van de ouders van de verloskundige en van een humane en geriefelijke methode en plaats voor de geboorte.

Dat prenatale ervaringen na de geboorte worden meegenomen, lijdt geen twijfel, zoals ziektegeschiedenissen aantonen. Er is een geval bekend van een man die werd geplaagd door ernstige angstaanvallen die gepaard gingen met warmtevlagen; hij werd door hypnose teruggevoerd naar de prenatale periode en toen bleek dat de trauma was ontstaan in de zevende maand van de zwangerschap. Zijn moeder gaf ten slotte toe dat ze had geprobeerd hem in de zevende maand te aborteren door het nemen van hete baden. Zulke ‘verloren’ herinneringen vormen het getuigenis van een prenataal bewustzijn en ze kunnen ons leven sterk beïnvloeden.

Maar hoe komt het dat volwassenen zich bijna nooit deze beginervaringen herinneren zonder de hulp van hypnose, bepaalde medicijnen of allerlei psychoanalytische technieken – terwijl opgeroepen herinneringen vanaf de zesde en in het bijzonder vanaf de achtste maand aantonen dat de hersenen bijna op volwassen niveau werken? Van een van de hormonen, oxytocine, die de weeën opwekken, heeft men ontdekt dat het de herinnering uitwist. Dieren die men bijvoorbeeld oxytocine toediende, waren niet in staat opdrachten te herinneren die ze tevoren door oefening perfect hadden uitgevoerd. Tijdens de bevalling wordt het lichaamsgestel van het kind met dat hormoon overstroomd, dat werkt als een hormonaal water van de Lethe. Een ander hormoon van de moeder, ACTH (adreno-corticotrophine hormoon), dat de stroom van stresshormonen regelt, heeft het tegenovergestelde effect, want het helpt de herinnering vast te houden. Dus telkens als de moeder bang of gespannen wordt ‘stromen grote hoeveelheden van het hormoon in het lichaam van het kind, die het helpen een helder en sterk mentaal beeld van haar schrik en de gevolgen daarvan op hem te bewaren’ (blz. 187). Bij het oproepen van prenatale herinneringen kan het ook gaan om kennis die van een gemoedstoestand afhankelijk is – gebeurtenissen die men ervaart bij bepaalde fysieke en emotionele opwinding en die kunnen worden herinnerd als diezelfde emoties of fysieke omstandigheden zich herhalen.

Het is interessant dat psychiaters die regelmatig patiënten door middel van regressie tot de periode van de geboorte en daarvoor terugvoeren, vaak over ervaringen vertellen die tot aan de conceptie schijnen terug te gaan. Dr. Verny denkt aan een andere, intuïtieve vorm van geheugen, dat op cellulair niveau kan worden bewaard en het zelfs mogelijk maakt dat een eitje of een zaadcel herinneringen opslaat en vasthoudt. Hij zegt:

Het bewijsmateriaal voor het bestaan van een soort extraneurologisch herinneringssysteem neemt toe. Het feit dat we zo’n vermogen bezitten wordt mede ondersteund door goed gedocumenteerde gevallen van bijna-doodervaringen. . .waarin mensen die door hun dokter waren doodverklaard tot het leven terugkeerden en een gedetailleerd verslag gaven van wat in de kamer plaatsvond. . . dingen die ze niet hadden kunnen zien, zelfs niet met hun ogen open – wat niet het geval was.

. . . wat ik veronderstel is dat er twee afzonderlijke maar elkaar aanvullende systemen bestaan, in dienst van ons herinneringsvermogen. Het ene is, om te kunnen functioneren, afhankelijk van de vorming van de volgroeide neurologische netwerken die de CNS – ANS [centraal zenuwstelsel – autonoom zenuwstelsel] omvatten en treedt in werking in de zesde maand na de conceptie. . . . Het andere is een paraneurologisch systeem. We kennen nog niet de wetten die dit systeem beheersen.

Het komt mij voor dat aan het begin van het leven de sympathische modaliteit overheerst en dan langzamerhand afneemt. In tijden van grote spanning, zoals bijvoorbeeld gevaar voor iemand van wie men houdt, of de naderende dood, komt het weer tevoorschijn. Het kan zich ook openbaren in gewijzigde bewustzijnstoestanden die bijvoorbeeld worden veroorzaakt door drugs, hypnose of psychotherapie. blz. 191-2

Kan het zijn dat het geheugen van het ongeboren kind zetelt in de niet-stoffelijke, maar zeer wezenlijke aspecten van zijn bewustzijn, dat bij een toenemend contact met het stoffelijk lichaam niet langer bereikbaar is onder normale omstandigheden; en dat bij de dood, wanneer het stoffelijk lichaam wordt afgelegd, deze niet-stoffelijke schatkamer van het bewustzijn weer toegankelijk wordt? Volgens de theosofische filosofie ligt de permanente opslagplaats van onze herinneringen, als een menselijke stroom van bewustzijn, in het geestelijk deel van onszelf, dat zich in leven na leven handhaaft al gaat het stoffelijk geheugen verloren door vernietiging van de hersenen.

Het is zeker dat de psychologische en geestelijke atmosfeer die door beide ouders wordt verschaft, maar speciaal door de moeder, een vergaande invloed heeft op de ontwikkeling van het kind, zowel voor als na de geboorte. Het proces van binding, dat prenataal begint, is uitermate belangrijk:

De natuur heeft zich veel moeite getroost om een systeem van binding te ontwerpen dat op zeer nauwkeurige manier aan de behoeften van de nieuwgeborene beantwoordt. Ze verandert niet alleen op dramatische wijze het gedrag van een volwassen vrouw. . . (een verandering, tussen haakjes, die volgens Freud onmogelijk was), ze verandert het op een manier en gedurende een tijdsperiode die precies goed is voor de baby. Om emotioneel, intellectueel en fysiek op te groeien, heeft een zuigeling die speciale soort van liefdevol contact en zorg nodig die zich alleen door binding volledig in zijn moeder ontwikkelt. blz. 151

De binding tussen vader en kind begint ook prenataal. Toen een man voor de geboorte met korte, geruststellende woorden tot zijn kind had gesproken, onderscheidde het kind, toen het één of twee uur oud was, zijn stem en reageerde erop. Voor beide ouders geldt dat aandacht voor het kind in de eerste vier levensjaren beslissend is. ‘Naast de genetische erfelijkheid is in feite de kwaliteit van het ouderschap de enige en belangrijkste factor bij de vorming van diepte en breedte van het intellect’ (blz. 169), Meevoelen met het kind en de dingen kunnen zien vanuit zijn perspectief zijn de sleutelfactoren voor ouders om met succes hun kinderen te stimuleren en met hen te communiceren. Er is een duidelijke samenhang tussen afwijzende of gespannen moeders en traumatische geboorten enerzijds, en latere psychologische problemen en zelfs gewelddadige criminaliteit anderzijds. Een meer actieve, helpende houding tegenover ongeboren kinderen zou een positieve invloed hebben op de maatschappij als geheel omdat destructieve neigingen van de persoonlijkheid worden voorkomen of ingetoomd, en aan de kinderen een basis wordt verschaft die tegemoetkomt aan hun behoeften als menselijke wezens, en niet alleen als hogere dieren.

Ouderschap is vanaf het eerste begin een innerlijke zowel als een fysieke verantwoordelijkheid. Ofschoon de invloed van stoffelijke dingen zoals drugs (alcohol en tabak inbegrepen), virussen en voedingsstoffen op het welzijn van de ongeborene algemeen wordt erkend, beginnen we nu pas de geweldige invloed te beseffen die de ouders langs psychologische en geestelijke lijnen hebben. Dr. Verny wijst op verscheidene praktische toepassingen van deze kennis, zoals het voorzien in een psychologisch onderzoek om moeders met een emotioneel hoog risico op te sporen, zodat ze raad kunnen ontvangen en er stappen kunnen worden gedaan om de psychologische en fysieke ontwikkeling van het kind te verhogen; en ook om het gebruik te bevorderen van meer humane, betere geboortepraktijken door beroepsmedici. Zijn meest indringende boodschap is echter dat iedere individuele ouder kan helpen door ernaar te streven een positieve, liefdevolle psychologische omgeving voor het ongeboren kind en de zuigeling te verschaffen.

Als men algemeen tot de erkenning komt dat er nauwe en intieme banden bestaan tussen ouder en kind, zowel prenataal als tijdens de kindsheid, zal dat op natuurlijke wijze leiden tot een meer realistisch begrip van de verstrekkende verantwoordelijkheid van het ouderschap en tot een nieuw respect voor de invloed van ons innerlijk leven op hen die ons omringen.

Noten

  1. Beschrijvingen van deze ontdekkingen zijn te vinden in boeken als Infant Culture van Jane en Joseph Jackson.
  2. Voor een uitvoeriger bespreking van het proces van wederbelichaming zie ‘Abortus en het reïncarnerende ego’, Alan Donant, Sunrise jan/feb 1990.

Sociaal/maatschappelijk: familieleven, gezin, opvoeding

Artikelen van Sarah Belle Dougherty


Uit het tijdschrift Sunrise jul/aug 1990

© 1990 Theosophical University Press Agency