Theosophical University Press Agency

De gevolgen van de doodstraf

Sarah Belle Dougherty

Het voor of tegen van de doodstraf blijft de gemoederen bezighouden, omdat executies, uitspraken van het Amerikaanse gerechtshof, en pogingen in de hele wereld om deze praktijk af te schaffen, het probleem onder de aandacht van het publiek houden.

Sommige voorstanders menen dat de dood een juiste vergelding is voor bepaalde misdaden – dat de misdadiger door wat hij deed het recht om te blijven leven heeft verspeeld; sommigen zien het als een afschrikking; anderen hebben het vertrouwen verloren dat het strafrechtsysteem in staat en bereid is aantoonbaar gevaarlijke mensen weg te houden van de bevolking in het algemeen. De mensheid blijvend te ontdoen van de invloed van de ergste misdadigers lijkt het meest voor de hand liggende gevolg van de doodstraf, maar is dat werkelijk zo? Ons oordeel over deze praktijk hangt af van wat er volgens ons na de dood gebeurt. In het begin van deze eeuw behoorden theosofen tot degenen die het meest actief waren in de pogingen de doodstraf af te schaffen. Wat zijn enkele van de redenen voor hun standpunt en welk licht werpen ze op het huidige probleem?

Hoewel we af en toe zeggen dat ‘men het lichaam kan doden maar de ziel niet’, hebben zulke gevoelens geen wezenlijke betekenis voor de meeste mensen van nu, omdat we een mens zo volledig identificeren met zijn stoffelijk lichaam. De moderne wetenschap, de bron van informatie achter onze tegenwoordige levensopvatting, ziet het lichaam als de oorsprong van het menselijk bewustzijn. Zelfs voor de meeste gelovigen is de ziel een onwerkelijke abstractie geworden, die tijdens het leven weinig praktische gevolgen heeft voor de wereld, laat staan na de dood. Dat is echter in strijd met de meeste religieuze en filosofische overleveringen. Volgens het theosofische standpunt is ieder mens geworteld in de spirituele werkelijkheid achter de kosmos en is hij niet een voortbrengsel van de fysieke stof. Ieder wezen is in zijn diepste kern een onsterfelijk spiritueel atoom of een monade, die zich door middel van verschillende vormen tot uitdrukking brengt naarmate de innerlijke mogelijkheden worden ontwikkeld. Leven, bewustzijn en stof zijn overal aanwezig en in plaats van abstracties zijn onze spirituele en psychologische aspecten even reëel als de stof die wij met onze zintuigen waarnemen.

Als de uitdrukking van een spirituele bron is het heelal een fundamentele eenheid; de aarde is een integrerend deel van het zonnestelsel en wij zijn integrerende delen van de aarde. Zoals we de elementen van ons stoffelijk lichaam ontlenen aan het stoffelijk lichaam van onze planeet, zo komen ook onze geest, ziel en emoties voort uit de overeenkomstige aspecten van onze levende, bezielde aarde. Voorts worden deze verschillende gebieden van ons wezen onderhouden door hun wisselwerking met overeenkomstige aspecten van de aarde, op dezelfde wijze als wij lichamelijk worden onderhouden door ons contact met het fysieke milieu van de aarde; onze wisselwerkingen met de psychologische aspecten van de aarde zijn even reëel als die met de stoffelijke wereld.

Buiten-lichamelijke ervaringen van verschillende aard bevestigen dat onze psychische elementen kunnen en blijven functioneren wanneer ze van het stoffelijk lichaam zijn gescheiden. Zowel traditionele gegevens over de dood, zoals in het Tibetaanse ‘Dodenboek’, als verslagen over huidige bijna-doodervaringen bevestigen dat als een mens sterft zijn bewustzijn, gevoelens en zelfbesef doorgaan. Het meest essentiële dat deze bronnen aangeven is wellicht dat wij na de dood onszelf zijn. Er vindt door het afleggen van de stoffelijke vorm geen magische transformatie plaats waardoor we in een ‘engel’ of ‘duivel’ of ‘niets’ veranderen. We zijn precies wat we waren toen we stierven: dat wil zeggen, wat we van onszelf in het leven hebben gemaakt door onze gedachten, gevoelens en daden. Alle energieën die we in ons leven hebben opgebouwd zijn er nog steeds en net als bij een batterij die we hebben opgeladen, of een veer die tot een zekere spanning is opgewonden, zal deze opgeslagen energie moeten vrijkomen vóór de verschillende menselijke voertuigen kunnen worden ontbonden en naar de elementen van de aarde kunnen terugkeren.

Na de dood staan we in ons eigen wezen tegenover de gevolgen van ons leven op aarde. Maar om de ‘hemelen’ en ‘hellen’ te ervaren die we voor onszelf in het leven hebben gevormd, hoeven we niet naar een verre of denkbeeldige plaats te reizen. We zijn onafscheidelijke delen van de aarde en het zonnestelsel, en daarom vinden onze ervaringen na de dood in deze gebieden plaats. Bij de dood keert het stoffelijk lichaam naar de aarde terug en de elementen daarvan gaan weer over in het stoffelijk lichaam van de aarde waaruit ze voortkwamen. Op dezelfde wijze keert het grove of substantiële deel van ons psychische zelf, ons lagere psychomentale bewustzijn of voertuig, terug naar het overeenkomstige gebied van het organisme van de aarde en valt daar ten slotte geheel uiteen.

Onmiddellijk na de dood bestaat de volledige mens, minus de meest stoffelijke aspecten, als entiteit – als persoon – in dat deel van het wezen van de aarde dat soms het kamaloka of de ‘begeerte-wereld’ wordt genoemd. Omdat het bewustzijn van de meeste mensen tijdens het leven niet sterk op deze gebieden was geconcentreerd, hebben ze geen affiniteit met dit soort bewustzijn opgebouwd, en gaan daarom bijna onbewust door die toestand heen. Er komt een moment dat de meer spirituele en nobele delen van de mens zich losmaken van het lagere psychische voertuig om hun eigen postmortale ervaringen te ondergaan. Deze ‘tweede dood’ laat een lichaam achter van lagere psychische substantie of energie, dat ten slotte ook ontbindt en terugkeert naar het overeenkomstige deel van de aarde, net als het stoffelijk lichaam doet. Deze lagere aspecten van gestorven mensen kunnen voor of na het moment dat het lagere van het hogere menselijke bewustzijn wordt gescheiden, worden aangetrokken tot seances en andere necromantische praktijken en kunnen ook de levenden beïnvloeden: omdat we allemaal deelhebben aan de psychomentale atmosfeer van de aarde, wordt iedereen op aarde door de krachten en wezens die in deze sfeer actief zijn beïnvloed.

Heeft echter iemand de lagere psychomentale kant van zichzelf wel sterk ontwikkeld, dan behoudt hij in deze lagere regionen van de aarde meer van zijn bewustzijn, omdat hij thuis is in het milieu waarop zijn energieën waren gericht toen hij nog leefde. Gedachten van haat, zelfzucht, boosaardigheid, geweld, hebzucht, wreedheid, woede, egoïsme, verdichten en versterken het lagere psychische zelf en daarom duurt het langer voor het na de dood tot ontbinding overgaat. Zulke entiteiten hebben een schadelijke invloed op de levenden omdat ze soortgelijke elementen in de gedachteatmosfeer versterken; ze beïnvloeden zwakke of negatieve personen die op dat soort bewustzijn zijn afgestemd. Wanneer zo iemand door een gewelddadige dood plotseling uit zijn stoffelijk lichaam wordt gestoten, blijft hij geruime tijd in de lagere psychomentale atmosfeer van de aarde als een volledig mens, alleen ontdaan van zijn stoffelijke en lagere astrale aspecten. Enkelen worden echter zo aangetrokken tot het stoffelijk leven en zijn zo thuis in de lagere psychomentale atmosfeer dat ze in feite bewust hun bestaan kunnen voortzetten als psychische wezens van het kwaad, die de levenden achtervolgen die zich, bewust of onbewust, openstellen voor kwade krachten.

Wat betekent dit alles voor de doodstraf? In plaats van de samenleving te bevrijden van ongewenste invloeden, geeft de doodstraf ze grotere kansen door de misdadiger opzettelijk, zonder zijn lichaam, in de psychische atmosfeer van de aarde te werpen, waardoor een brandpunt wordt geschapen van haat, boosaardigheid en al de destructieve krachten die hij voor zijn misdaden aanwendde. Deze psychische energieën worden niet vernietigd, maar worden van stoffelijke beperkingen bevrijd: de ter dood gebrachte misdadiger kan, als hij werkelijk een slecht mens was, een veel verwoestender uitwerking op de mensheid hebben als een volledig of gedeeltelijk bewust menselijk wezen in de psychomentale gebieden van de aarde, dan wanneer hij aan zijn stoffelijk lichaam was gebonden. Zulke mensen werken in de oorzakelijke gebieden van gedachten en emoties en daar kunnen we de misdaden waaraan zij bijdragen niet nagaan. Dit alles betekent dat de kosmos een spirituele eenheid is, en hoewel we de menselijke vorm kunnen vernietigen, kunnen we een mens of zijn schakel met de aarde en zijn medemensen niet vernietigen.

De werkelijke invloed op de levenden is natuurlijk niet het enige probleem dat met de doodstraf samenhangt. We kunnen ons afvragen of het opzettelijk beëindigen van een mensenleven ooit gerechtvaardigd is. Wat zijn op de lange duur de gevolgen voor een samenleving die gelegaliseerde moord duldt en aanmoedigt? Hoe kan een samenleving zich beschermen tegen roofzuchtige mensen? En hoe staat het met de misdadiger, gezien als een spiritueel en ook als een menselijk en stoffelijk wezen? Heeft de samenleving het recht hem alle mogelijkheden te ontnemen om in dit leven af te rekenen met het kwaad dat hij heeft gedaan? Zulke vragen hebben vele kanten. Bij het overwegen van ons antwoord vergeet men gemakkelijk de woorden uit de Bijbel, ‘Mij komt de wraak toe, . . . spreekt de Heer.’ Als de praktische gevolgen van de doodstraf feitelijk schadelijker voor de mensheid zijn dan die van opsluiting van de levende misdadiger, zullen we misschien de wraak over moeten laten aan de spirituele werkelijkheid van het heelal, hoe onmenselijk de begane misdaden ook zijn. We kunnen ons dan concentreren op middelen om de samenleving zo goed mogelijk te beschermen tegen die individuen die te gevaarlijk zijn en een te gering verantwoordelijkheidsgevoel hebben om onder ons te leven, in plaats van te proberen een mens te vernietigen, wat een onmogelijke opgave is. Want we kunnen inderdaad alleen het lichaam doden en nooit de ziel.

Sociaal/maatschappelijk: de doodstraf

Artikelen van Sarah Belle Dougherty


Uit het tijdschrift Sunrise mrt/apr 1990

© 1990 Theosophical University Press Agency