Theosophical University Press Agency

Slapen: misschien ook dromen

Elsa-Brita Titchenell

Er wordt in deze tijd meer waarde gehecht aan een humaan gedrag dan vroeger. Onze houding tegenover de zwakken en kwetsbaren is vriendelijker en getuigt van meer begrip: we ranselen paarden niet langer tot ze erbij neervallen om ze te dwingen zich tot het uiterste in te spannen; de dochter die een misstap doet wordt niet meer op straat gezet omdat ze ‘schande brengt over haar familie’. Eigenlijk is het zo dat kwetsbaarheid en zwakte openlijk worden geëxploiteerd in de reclame en de handel voor winstdoeleinden van ondernemingen, die zich beijveren om aan de gulzige smaak van het publiek te voldoen. Wat vroeger een luxe was is nu een noodzaak – zodat men om steeds meer plezier en gemak vraagt, wat vaak tot gevolg heeft dat wat niet deugt zich voordoet onder het mom van deugd. Misschien gaan we met die houding wel te ver.

In alles, vanaf de kookkunst tot de geneeskunde en het farmaceutisch onderzoek, werkt de industriële gemeenschap mee aan het bevorderen van een hedonistische levensstijl, waarvan we in onze kortzichtigheid menen de gevolgen te kunnen ontlopen. De medische wetenschap heeft in de laatste decennia een opmerkelijke vooruitgang geboekt. Sommige van die vorderingen zijn het instinctieve menselijke gevoel van goed en kwaad ver voorbijgestreefd. Er steekt vanzelfsprekend in het in bescheiden mate genieten van natuurlijke genoegens niets kwaads. Gezonde inspanningen en voedsel zijn natuurlijk en daarvan moet men genieten; dat geldt voor vele andere natuurlijke verlangens. De sleutel is matigheid, een eigenschap die jammerlijk wordt genegeerd in een samenleving waar alle genoegens tot het uiterste worden nagejaagd, zodat buitensporigheid tot norm wordt verheven.

Er is grotere individuele vrijheid dan we ooit in de geschiedenis hebben gekend. Het is juist dat iedereen recht heeft op zijn eigen leven zonder druk van buitenaf, maar we zijn opgegroeid in de verwachting dat ‘alles kan’. De hang naar het leven is zo groot geworden dat het ten koste van alles moet worden verlengd, alsof we werkelijk geloven dat we eeuwig in ons huidige lichaam kunnen leven. Tegelijkertijd neemt zelfdoding toe, vooral bij de jongeren, die een zekere doelloosheid in hun leven voelen; ze worden vervolgd door de vrees voor een kernramp, voor AIDS, en voelen zich hulpeloos en niet in staat het hoofd te bieden aan de opdoemende situaties, die vaak hun oorsprong vinden in internationale wrijvingen waarover ze geen zeggenschap hebben. Ze zijn zich scherp bewust van het gebrek aan leiding die oudere generaties traditioneel zouden moeten kunnen geven. Sommigen praten zich zelfs aan dat ons bestaan afhankelijk is van onze eigen wil: als het ons schikt om te leven dan leven we, als het te zwaar wordt om de moeilijkheden die zich opstapelen het hoofd te bieden, zien we uit naar een gemakkelijke manier om te sterven. De menselijke ziel, weerspannig en ongedisciplineerd, die slechts de buitenkant ziet van de onpeilbare diepten van het leven, wil vaak alleen genieten van wat aangenaam is en meent misschien zelfs het recht te hebben er uit te stappen als het moeilijk gaat worden.

Dit veronachtzamen van de heiligheid van het leven en de mogelijke gevolgen van ontwijding zijn grotendeels toe te schrijven aan de opvatting dat de mens niet meer is dan een lichaam. De bewoner van het lichaam wordt meestal over het hoofd gezien of als onbelangrijk genegeerd. We moeten leren inzien dat bewustzijn niet een toevallig gebeuren is, voortkomend uit een schakeling van hersencellen, maar een sterk vermogen dat door de eeuwen heen aan kracht heeft gewonnen. We zouden er goed aan doen ons af te vragen waar al die energie naartoe gaat als wij die niet langer beheren. Misschien krijgen we dan oog voor de gevolgen daarvan op anderen en op onze eigen toekomst. Toch zijn we ons ervan bewust dat ons hele leven tot stand komt door ons bewustzijn – zonder dat zouden we onbewust zijn en het enige essentiële dat het menselijk leven draagt, missen – het besef van ons eigen bestaan.

We weten dat we leven tijdens onze slaap en dat het bewustzijn actief is, zelfs wanneer het zich buiten het lichaam bevindt en we kunnen dus redelijkerwijs verwachten dat het ook werkt in die diepe slaap die op de dood volgt. Als het lichaam wordt afgelegd, gaan zijn samenstellende levens hun eigen weg. Waar gaan de krachten naartoe die de vorm bezielden, de heftige hartstochten, de interesses die ons in beslag namen, de gedachten, van verheven en lage aard, die ons tijdens het leven bezighielden? Hoe kunnen die sterke krachten die de motor waren achter al onze daden in het leven ophouden te bestaan als we weten dat energie onvernietigbaar is? Wat voor dromen volgen er als de krachten van de ziel zich uit de vorm bevrijden waarin ze gekluisterd waren? Hier alleen al zouden we bij stil moeten staan en over moeten nadenken. Shakespeare brengt het onder woorden in de alleenspraak van Hamlet: ‘Slapen: misschien ook dromen: ah, dat is het probleem; / Want welke dromen kunnen komen in die slaap van de dood, / Als we van de aardse beslommeringen zijn bevrijd, / Dwingt ons tot nadenken.’

Er is een strijd gaande over de vraag of het raadzaam is euthanasie te legaliseren wanneer een lichaam zo ziek is dat de pijn ondraaglijk wordt. Afgezien van het erkende feit dat aanvaarding van euthanasie de deur zou openen voor een mogelijk, zelfs waarschijnlijk misbruik, zijn er andere overwegingen die grondig moeten worden onderzocht. Al is het hartverscheurend het lijden van een ouder of vriend te moeten aanzien die wordt gefolterd door een terminale ziekte en zijn de argumenten voor het beëindigen van zo’n leven overtuigend, als we de oorzaken uit een ver en onbekend verleden konden zien die deze ziektetoestand hebben teweeggebracht, zouden we misschien nog meer lijden in de wetenschap dat het denkbaar is dat als deze foltering kunstmatig wordt beëindigd, ze zich opnieuw zal voordoen en dat, als men de ziel zijn Gethsemane onthoudt, dit kan betekenen dat de lijder tot meer van deze ervaringen wordt veroordeeld totdat de zuivering is voltooid. We moeten ook niet de mogelijkheid over het hoofd zien dat een dappere ziel schijnbaar ondraaglijk lijden verkiest te ondergaan met het bewuste doel een bepaalde verborgen zwakheid te overwinnen of om oprecht medegevoel te ontwikkelen met anderen die in dezelfde ellende verkeren en hun lijden uit de eerste hand te leren kennen. Omdat we de achterliggende oorzaken die zo’n toestand teweegbrengen niet kennen, kunnen we alleen delen in de pijn en die zoveel mogelijk verlichten.

Niemand heeft het recht het leven te beëindigen, van zichzelf of van een ander. Dit instinctieve gevoel heeft zich uitgestrekt tot onze jongere broeders, de dieren, zodat velen het vegetarisme hebben omarmd. De vele wijsheidstradities in de wereld beschouwen het leven eensgezind als een heilig recht dat moet worden gekoesterd en geëerbiedigd.

De arts die wordt geconfronteerd met beslissingen over leven en dood, waarvan hij instinctief voelt dat hij niet het recht heeft die te nemen, staat voor een acuut probleem. In het ene geval voelt hij zich verplicht een leven te verlengen dat, voor zover hij het kan beoordelen geen zin meer heeft als de patiënt hersendood is; in een ander geval vindt hij oprecht dat een lijdende patiënt beter dood zou kunnen zijn. Hoe moet hij zijn twijfels oplossen? Hoe kan hij weten wat zijn patiënt ondergaat als de laatste adem is uitgeblazen?

Er bestaat geen eenvoudig antwoord, maar als hij meer aan de innerlijke mens denkt dan aan het lichaam, kan hij een doordacht besluit nemen. De natuur is een vindingrijke gids. Als het leven een natuurlijke grens heeft bereikt, dient kunstmatige verlenging door ‘heldhaftige maatregelen’ geen enkel nuttig doel; wanneer het een last wordt voor de patiënt en zijn familie moet al het mogelijke worden gedaan om de pijn te verzachten en de ziel de gelegenheid te bieden haar leven tot een natuurlijk einde te brengen, wat de zekerheid geeft dat de oorzaak van het lijden is uitgewerkt en dat dit lijden zich waarschijnlijk niet zal herhalen.

Als we afschuwelijke misdrijven zien die worden begaan en toegelaten of daarvan horen, verwachten we in alle redelijkheid dat de daders nog hun les moeten leren en ellende kunnen verwachten in overeenstemming met hun karakter en hun daden; aan de andere kant zien we tragische omstandigheden waarin veel medemensen komen te verkeren en we moeten aannemen dat die hun oorzaak vinden in lessen die nog moeten worden geleerd. Het is juist dat een moordenaar wordt berecht, zijn les krijgt en de gelegenheid om zijn misdrijf goed te maken – niet door executie door een wraakzuchtige samenleving, die de middelen tot rehabilitatie en opvoeding mist, maar door hem bewust te maken van het leed dat hij heeft veroorzaakt en van de schade aan zijn eigen wezen die daaruit voortvloeit. Niemand van ons is vrij van disharmonie, afkomstig uit een ver verleden, zoals ook niemand verstoken blijft van schijnbaar onverdiende vreugden, die naar we mogen veronderstellen het gevolg zijn van onbekende verdiensten.

De dood is een deel van het leven. We leven in vele werelden en ons verblijf op deze kleine planeet is als een halte aan een klein stationnetje, een van de vele op onze eindeloze reis. Weldra moeten we verder naar andere werelden van ervaring om eens weer terug te keren naar een andere klas in deze aardse school. De levens die we in andere bewustzijnsstadia doorbrengen zijn noodzakelijkerwijs getint door de kleuren die we daaraan hebben gegeven door vroegere keuzen. Met iedere ervaring verwerven we een klein beetje meer wijsheid, wat de menselijke versie is van de taak van de goden om de stoffelijke gebieden geleidelijk te verheffen tot een geestelijke staat.

We ondergaan onze scholing in vele woningen van het heelal. Geen enkele ervaring gaat verloren of kunnen we overslaan. Het reïncarnerend ego ondergaat gebeurtenissen van allerlei aard; sommige vinden we aangenaam, andere niet, maar beide soorten zijn onvermijdelijk voor het groeiende bewustzijn. Velen die zeer hebben geleden bevestigen dat er meer begrip ontstaat in de donkere nachten van verdriet dan in de paleizen van vreugde. Vaak hebben ze het moeilijke pad gekozen en weten dat hun winst onmetelijk is. Karma verschaft automatisch de juiste condities die het opbloeien van zielenwijsheid vergroten; en of we de gebeurtenissen aangenaam vinden of ervoor terugdeinzen, het ontwaken van begrip zal hoe dan ook plaatsvinden, welke middelen ons karma ook voorschrijft. We kunnen de pijn die meestal met groei samengaat niet vermijden of tenietdoen. Evenmin kunnen we onberoerd blijven door de narigheid die onderweg op ons of op onze metgezellen afkomt. ‘Het nalaten van een daad van barmhartigheid wordt een handeling in doodzonde’ is een waarheid die niet genegeerd kan worden. Wat bepaalt wat een barmhartige daad is verschilt van geval tot geval. Ieder moet kiezen tussen het juiste gevoel en sentimentaliteit en kiest daarbij tussen winst op lange termijn of rampen.

Wat we het meest nodig hebben is visie: de visie van de innerlijke god, wiens doel ver uitgaat boven persoonlijke voorkeur. We kunnen worden geholpen als we denken aan dat grote voorbeeld, toen de avatara van de westerse wereld de beslissing overliet aan zijn goddelijke Vader: ‘als het niet mogelijk is dat deze beker aan mij voorbijgaat zonder dat ik eruit drink, laat het dan gebeuren zoals u het wilt’ (Matt. 26:42). Geen smart ontsierde deze keus, geen aarzeling, want de ingewijde kende zijn innerlijke overwinning en eenheid met de goddelijke ziel in allen.

Dood, ziekte, ouderdom

Artikelen van Elsa-Brita Titchenell


Uit het tijdschrift Sunrise sep/okt 1992

© 1992 Theosophical University Press Agency