Theosophical University Press Agency

Het wonder van Pinocchio (Pinokkio)

Madeline Clark

Toen Carlo Lorenzini in 1880 snel een paar hoofdstukken van een sprookje op papier zette om een vriend in Rome te helpen, die een tijdschrift voor kinderen begon, wist hij niet – en hij leefde niet lang genoeg om het ooit te weten – dat hij de wereld een onsterfelijke klassieker schonk. Jarenlang had hij kinderverhalen geschreven, maar ze hadden niet veel aftrek gevonden en hij had het al langgeleden teleurgesteld opgegeven. Maar in De Avonturen van Pinocchio, die hij recht uit het hart schreef, trof Lorenzini de verborgen stroom van waarheid die door de bedding van de menselijke ervaringen stroomt. Het is geen toeval dat kinderen over de hele wereld van toen tot nu van Pinocchio hebben gehouden, de levende houten pop die uiteindelijk een echte jongen werd.

Als de geschiedenis van de wezenlijke ervaringen van de mensheid, vanaf de kindsheid van het ras, zou worden geschreven, zou die waarschijnlijk de vorm krijgen van een sprookje, want zo zou ze in een notendop, door middel van beknopte symbolen die het meest begrijpelijk zijn voor de verbeelding, kunnen worden samengevat. Maar dit verhaal van opgroeien geldt evenzeer voor de ervaringen van een enkel leven. Het verhaal van Pinocchio, vooral in een goede vertaling, is het verhaal van onszelf met al onze moeilijkheden, mislukkingen, spijtgevoelens, hernieuwde pogingen, resultaten, beproevingen, onttrekkingen aan verantwoordelijkheden, en het uiteindelijk overgeven aan de onverbiddelijke noodzaak de schouders onder onze taak te zetten en misschien ten langen leste onszelf te vinden.

De kerngedachten van Pinocchio’s avonturen komen ons heel bekend voor. Hij begint zijn leven als elementaal, een snaaks wezen dat zijn tong uitsteekt naar de oude Geppetto zodra zijn hoofd uit een blok hout is gesneden. Als hij voeten heeft loopt hij onmiddellijk naar de deur en verdwijnt op straat. Maar er sluimeren menselijke gevoelens in hem. Als hij honger krijgt en zich teleurgesteld voelt door zijn grillige daden begint hij te leren; en als Geppetto zo vriendelijk en opofferend is om zijn jas te verkopen om hem een spelboekje te kunnen geven, daagt in Pinocchio de eerste zweem van dankbaarheid.

Een spelboekje, want hij moet naar school. Hij begint met de beste voornemens maar bezwijkt voor de eerste verleiding die op zijn pad komt in de gedaante van de bedrieglijke vos en kat die hem op een dwaalspoor leiden, zodat het een hele tijd duurt voordat hij werkelijk op school komt. Hij slaat geen acht op de waarschuwing van de Sprekende Krekel, die zijn embryobewustzijn voorstelt, en vervolgt zijn eigen weg van plezier. Hij belooft beterschap, maar zo gauw hij krijgt wat hij wil, weigert hij weer zich aan zijn woord te houden. Dit alles niet met boze opzet, maar als een moreel onvolgroeid kind.

Hij wordt met zacht, humorvol geduld bewaakt door zijn goede engel, de Fee met het Hemelsblauwe Haar, die maakt dat hij haar kan vinden als zijn moeilijkheden goed zijn begonnen. Zij veroorzaakt zijn innerlijke verwarring zodra hij kwaad doet en houdt hem dat voor tot hij gereed is om een andere koers te volgen. Als hij een leugen vertelt, wordt zijn neus onmiddellijk langer en bij iedere nieuwe leugen nog langer. Maar de fee verlost hem van deze gevolgen zodra hij zijn les heeft geleerd.

Hij gaat liefde voelen voor Geppetto en voor zijn Fee met het Hemelsblauwe Haar. Hij begint ernaar te verlangen een echte jongen van vlees en bloed te worden. Maar daar moet hij voor werken. En dat doet hij – gaat trouw naar school en blinkt uit in zijn studie, tot hij op een haar na bereikt wat hij zo innig hoopt. Maar hij heeft niet gerekend op de valkuil die in het zicht van het doel verscholen ligt. Hij is nog niet bestand tegen de invloed van slechte schoolkameraden, die hem juist op het ogenblik van slagen meetronen naar de ergste misdaad die er is: de school verlaten en zich overgeven aan een leven van genotzucht op een plaats die afwisselend wordt vertaald als Land van de Dommen, Speelgoedland of Eiland van Plezier. Natuurlijk kan zo’n leven maar tot één ding leiden: de jongens die deze waardeloze weg volgen, veranderen onherroepelijk in kleine ezels, die echter wel menselijke gevoelens hebben en alleen kunnen treuren over alles wat ze hebben verloren, terwijl ze hun verdere leven moeizaam zwoegen in tredmolens of andere vormen van slavernij.

Alleen de dood kan hen van hun lot bevrijden. Pinocchio, die stierf als ezel, wordt opnieuw een houten pop en neemt de draad van zijn pogingen weer op waar hij die heeft losgelaten. Hij gaat op zoek naar zijn vader Geppetto, die al die tijd naar zijn verloren jongen heeft gezocht en die het laatst was gezien terwijl hij in een broze schelp zeewaarts dreef. Pinocchio springt in de golven (dat doet hij met tussenpozen in het hele verhaal, telkens als hij opnieuw met frisse moed begint) en na ongelofelijke avonturen vindt hij de oude man, die wegkwijnt in het binnenste van een groot zeemonster en brengt hij hem over de woeste zeeën naar huis. Het is de Blauwe Fee, die in verschillende vermommingen, op de meest hopeloze ogenblikken te hulp is gekomen.

Vanaf het ogenblik dat zij aan land komen, wijdt Pinocchio zich aan de zorg van zijn oude vader Geppetto. En dan ziet het ernaar uit dat ook de Fee iets mankeert! Er zit voor Pinocchio niets anders op dan dubbel werk te doen, zodat hij voor beiden kan zorgen. Hij werkt als nooit tevoren, geeft zijn laatste geld dat hij had gespaard voor een hoognodige overjas uit aan medicijnen voor de nu blijkbaar stervende Fee – en bij het volbrengen van deze laatste daad van zelfverloochening met volledige liefde en toewijding, bemerkt hij plotseling dat hij eindelijk echt van vlees en bloed is en kijkt hij met verbazing en medelijden naar de afgelegde houten poppenvorm, het symbool van zijn lange inspanning met alle valkuilen en dwaasheden.

Diep in het menselijk bewustzijn leeft de overtuiging dat iets van blijvende aard ons is ingeboren, een essentieel ideaal dat ons ertoe aanzet te streven naar grotere kracht en dienstbaarheid. Dit belichaamt de gedachte dat ieder mens gedurende zijn leven een min of meer volledige transformatie ondergaat – een afspiegeling van de grotere transformatie die de mensheid in haar lange opeenvolging van rassen en tijdperken eveneens ondergaat. Onafhankelijk van enige religie of filosofie die een mens aanhangt of van het bepaalde tijdperk waarin hij leeft, is deze instinctieve kennis van het ware doel en de ware richting van het bestaan bewaard gebleven in een of andere innerlijke ruimte van de geest, want groei is het onvermijdelijke proces van de natuur. En op welke wijze dit ook in de machtige mythen van de ouden of in een amusant modern sprookje tot uitdrukking is gebracht, de waarheid ervan blijft gelijk en is herkenbaar.

Kunst, muziek, kinderverhalen en literatuur

Artikelen van Madeline Clark


Uit het tijdschrift Sunrise mrt/apr 1993

© 1993 Theosophical University Press Agency