Theosophical University Press Agency

Het ontsteken van het vuur van het denkvermogen

Eloise Hart

Wat geeft ons de macht de wereld te veranderen? Het is ons denkvermogen. Sinds dat ontwaakte heeft de mens gedacht, gestreefd, gezocht en zijn leven veranderd. Voor de wetenschap blijft dit ontwaken, dat zo lang geleden plaatsvond een ‘onverklaarbaar wonder’ . Vóór die tijd waren we onschuldig en onverantwoordelijk als nog niet schoolgaande kinderen. Maar toen ons denkvermogen werd ontstoken door het vuur van de geest, waren we niet alleen in staat onszelf te kennen en te weten wat ‘goed’ was en wat niet, maar konden we ook bewust beginnen onze eigen evolutie te leiden. Dit wonderlijk gebeuren herhaalt zich dagelijks. Ouders en opvoeders ontsteken het vuur wanneer ze de verbeeldingskracht stimuleren en hun jonge kinderen aanzetten tot het stellen van vragen. Al is het een dagelijks gebeuren, is het niet steeds weer een wonder als plotseling een gedachte opkomt en licht werpt op een probleem waarover we hebben gepeinsd?

Mythen en overleveringen in de wereld behouden hun betekenis omdat ze de herinnering aan het oorspronkelijke ontwaken bewaren. De Grieken beschrijven de machtige Prometheus die de mens schiep naar het beeld van de goden, rechtop, zodat hij over de hemelen kon nadenken. Omdat hij het betreurde de mens niet te hebben kunnen voorzien van het denkvermogen, bedroog hij de goden en stal hun vuur, dat hij in een holle rietstengel naar de mensheid bracht. Daarvoor werd hij door Zeus gestraft, aan een rots in de bergen geketend, totdat Herakles (die de ontwaakte menselijke ziel voorstelt) hem ten slotte bevrijdde.

Bedriegers, menselijke of dierlijke, hebben vaak die rol toegewezen gekregen. Maar waarom dieren? Komt dat misschien omdat ze eigenschappen die nodig zijn voor intelligent denken zo goed personifiëren: nieuwsgierigheid, vindingrijkheid en volharding? Amerikaanse indianen spreken over vindingrijke spinnen, prairiewolven en raven die wrijfstokken om vuur te maken van de goden stalen en ze vertellen ons ook over de soms clownachtige, soms wijze kachina’s. In India speelde Krishna deze rol op volmaakte wijze. Als een vernuftige kind-heiland in de Purana’s en als wijze-raadgever in de Bhagavad Gita, brengt hij het ‘licht’ dat het opbouwende en scheppende denken opwekt. In de Noorse mythen is het Loki, terwijl de joods-christelijke God Lucifer (‘lichtbrenger’) uit de hemel stoot en hem de Hof van Eden doet binnengaan als een slang om de nog niet ontwaakte mensheid – vertegenwoordigd door Adam en Eva – het middel te bieden waardoor ze zo wijs konden worden als goden. Verhalen als deze zijn pogingen de gebeurtenis te beschrijven die onze ogen opende en onze voeten zette op het pad van vooruitgang. Het had niet eerder kunnen gebeuren toen onze hersenen en onze psychische natuur nog onvoldoende waren ontwikkeld.

‘Het ontsteken van het vuur van het denkvermogen’ is een boeiende uitdrukking. Ontsteken houdt in het doen ontvlammen van iets dat de mogelijkheid heeft ontstoken te worden. Vuur doet denken aan een opwaartse beweging, verandering, verbranding, omzetting, of dit gebeurt om onze huizen te verwarmen, ons voedsel te koken, onze studeerkamer te verlichten of ons leven te veranderen – en we veranderen ons leven als we ons denken veranderen.

Maar hoe vindt deze omzetting, dit ontsteken van vuur precies plaats? De gebruiken van de Hopi-indianen geven één verklaring. Elk jaar dalen hun heilige kachina’s omlaag vanaf de top van de San Francisco Peaks, ten noorden van Flagstaff, Arizona. Halverwege bergafwaarts ontmoeten ze stamleden die hen ontvangen. Bij die ontmoeting vermengt zich de goddelijke essentie met de menselijke, waarna de indianen, nu bekleed met en vervuld van de straling van de god die hen begiftigde, naar hun dorp terugkeren om veertien dagen lang te leven en te handelen zoals goden zouden doen, waarbij ze gaven schenken en onderricht geven. Als de kachina’s vertrekken, blijft het licht dat ze brachten de geest verlichten van allen die het ontvingen.

De theosofie spreekt over grootmoedige manasaputra’s of ‘zonen van het denkvermogen’ die 18 miljoen jaar geleden uit hun spirituele gebieden kwamen, in de mensheid incarneerden en in de geest van hen die ontvankelijk waren gedachten prentten die hun mentale vermogens ontstaken en tot op zekere hoogte hun spirituele bewustzijn wekten. Door dat te doen bevruchtten ze niet alleen individuele zielen maar doordrongen ze de gedachteatmosfeer van de aarde met oorspronkelijke ideeën die fundamenteel zijn voor een beschaafd leven. Deze ideeën omvatten de wetten van hygiëne en geneeskunde, van landbouw, architectuur, hemelnavigatie, metallurgie, de kennis voor een maatschappelijke en politieke structuur, rechtspraak, filosofie en religie. Sinds die tijd maken deze ideeën deel uit van ons morele en intellectuele wezen, en verschaffen ze ons een instinctief besef van wat goed en waar is op alle terreinen van ons leven.

Wat een vernuftige methode was dit om hun heilige kennis te beschermen tegen de tand des tijds die zo genadeloos alles heeft vernietigd wat op perkament en steen was vastgelegd. Het tere weefsel van ons denkvermogen blijft levenslang in stand: het daarin opslaan van waarheden bewaart ze niet alleen, maar houdt ze beschikbaar voor iedere man en vrouw.

Onder de hoede en leiding van de manasaputra’s leerden de vroege rassen veel over de wonderen van de natuurlijke en stellaire werelden; ze leerden hoe steden te bouwen en de grondslag te leggen voor verlichte en technologische beschavingen. Toen deze spirituele leraren meenden dat de mensheid alleen verder kon, trokken ze hun lichamelijke aanwezigheid terug, maar bleven als het ware achter de coulissen gereed om met een geïnspireerde gedachte leiding te geven.

Maar waren wij gereed om alleen verder te gaan? De beproevingen en verleidingen waren verschrikkelijk. Sommigen, die trouw bleven aan de raad van de Groten, overleefden en gingen vooruit, terwijl anderen, die bezweken voor de verlokkingen van de psychische en stoffelijke wereld, daardoor leden, maar als gevolg daarvan ook leerden. Gelukkig waren er, vóór de spirituele leraren vertrokken, esoterische of mysteriescholen opgericht, waar ernstige, strevende mensen spirituele training konden ontvangen en ervaring konden opdoen.

Beschermd tegen verstoringen binnen de solide muren van hun piramiden, tempels en ondergrondse vertrekken, ondergingen kandidaten periodiek inwijdingen die hun geest verlichtten en hun leven veranderden. Zulke ‘scholen’ hebben er altijd bestaan: soms algemeen bekend, soms niet, als hun bestaan werd bedreigd door godsdienstige en politieke vervolgingen. Uit hun rijen en invloedssfeer zijn wijze en meedogende mannen en vrouwen van verschillende beroepen en kwaliteiten periodiek voortgekomen die hebben getracht de belangstelling van de mens voor de waarheid aan te wakkeren, een onafhankelijke wijze van denken aan te moedigen en de intuïtie te versterken.

Maar wat is het denkvermogen dat zo lang geleden werd ‘ontstoken’? De meesten van ons zullen het ermee eens zijn dat het denkvermogen hoger staat dan onze hersenen – al moeten we toegeven dat de hersenen een zeer efficiënte en ingewikkelde ‘computer’ vormen. Niet alleen ontvangen en coördineren ze de zenuwprikkels afkomstig van onze gedachten, emoties en zintuigen, maar deze worden ook erdoor systematisch geordend zodat ons denkvermogen ze kan overwegen, ernaar kan handelen, ze kan bewaren of uitwissen naar gelang van zijn ervaringen, verzamelde kennis en inzichten.

Het Engelse woord voor denkvermogen, ‘mind’, stamt van het Sanskrietwoord manas (evenals ons woord mens). De Hindoes vertalen manas heel scherpzinnig zowel met ‘denkvermogen’ als met ‘hart’: grote gedachten combineren gewoonlijk de wijsheid van het denkvermogen met die van het hart. Webster’s woordenboek definieert ‘mind’ als dat wat ‘voelt, waarneemt, denkt, wil en vooral logisch redeneert’. Het wordt ook omschreven als herinnering of geheugen wat doet denken aan de oude gedachte dat kennis zich in onze geest en in de gedachteatmosfeer van de aarde bevindt. Robert Browning zei dat weten eerder bestaat uit zich herinneren: uit ‘een weg openen waarlangs de gevangen gehouden straling kan ontsnappen’, dan ‘toegang verlenen aan een licht dat geacht wordt buiten te zijn’. Het is duidelijk dat de kennis waarop hier wordt gedoeld niet de velerlei wetenswaardigheden zijn die we in onze hersenen opslaan, maar dat wat gedurende levens wordt bewaard in het hogere, spirituele deel van ons denken.

Filosofisch gezien is ons individuele denkvermogen een deel van het universele denkvermogen, de ‘bewuste factor van het heelal’. Boeddhisten spreken over het universele denkvermogen als de essentie van het denken of het zuivere denken. In dit verband is het ontsteken van het vuur van het denken het proces waardoor het spirituele denken werkzaam wordt in het menselijk denkvermogen en mensen in staat stelt na te denken over de fundamentele beginselen die het leven in de hele kosmos beheersen en die te begrijpen.

Op het meer persoonlijke vlak zijn de meesten van ons zich bewust van het feit dat ons denkvermogen het centrum is van ons menselijk bewustzijn en dat het in zijn werking tweevoudig is. Door middel daarvan richten we ons op wereldse zaken of, indien bezield door het spirituele , concentreert onze aandacht zich op gedachten die ons in aanraking kunnen brengen met fundamentele ideeën die levens geleden in ons bewustzijn werden geprent. Instinctief weten we dat we die ideeën kunnen aanboren en dat we het vermogen bezitten ons leven te vormen door onze keuze van wat en hoe we denken, zoals de boeddhistische Dhammapada ons leert:

Alle verschijningsvormen van het bestaande worden voorafgegaan door het denken, hebben het denken als hoogste leider, en zijn uit het denken gevormd. Lijden volgt hem die met onzuivere gedachten spreekt of handelt, zoals het wiel de voet volgt van het dier dat (de wagen) trekt.

Alle verschijningsvormen van het bestaande worden voorafgegaan door het denken, hebben het denken als hoogste leider, en zijn uit het denken gevormd. Geluk volgt hem die met zuivere gedachten spreekt of handelt, zoals zijn schaduw die hem nooit verlaat.1

1. Dhammapada: wijsheid van de Boeddha, Nederlands-Pali editie gebaseerd op de Engelse vertaling van Harischandra Kaviratna, Theosophical University Press Agency, Den Haag, 2014, blz. 5.

De ‘zuivere gedachten’ die hier worden genoemd kunnen zijn gekleed in woorden van schoonheid en waarheid of woordeloos blijven. Dit werd onlangs geïllustreerd door Bernd Weisheit, een Sloveense correspondent, in een door hem naverteld oud verhaal:

Op een avond verscheen Boeddha om te onderrichten, maar deze keer gebeurde er iets dat nooit eerder was gebeurd. Hij droeg iets bij zich, een lotus. Hij kwam en ging zitten, maar begon niet te spreken. Hij bleef zwijgen. Er ging een uur voorbij en hij had nog niet één woord gezegd, hij had alleen naar de lotus gekeken. Zijn discipelen werden ongedurig. Wat was er gebeurd? Zo had hij zich nooit eerder gedragen, maar ze moesten blijven zwijgen, ze konden hem geen vragen stellen.

Toen richtte zich de aandacht op Mahakasyapa – Mahakasyapa was een vreemde figuur. Twintig jaar was hij bij Boeddha geweest, maar had nog nooit één vraag gesteld. Hij zat altijd zwijgend, niet sprekend, onder een speciale boom. Mahakasyapa lachte. Hij lachte luid en iedereen was geschokt. Wat zal Boeddha zeggen? Boeddha keek naar hem en zei: ‘Kom dichterbij’. Voor de eerste keer in twintig jaar had Boeddha hem geroepen. Hij ging dichterbij, Boeddha gaf hem de bloem en zei: ‘Wat ik in woorden kon zeggen heb ik tot de verzamelde menigte gezegd, wat ik niet in woorden kon zeggen draag ik over aan Mahakasyapa.’

Boeddha probeerde zijn discipelen te helpen hun denken te ledigen opdat ze DAT zouden kunnen voelen dat boven het denken uitgaat.

Weinigen van ons zijn in staat om te denken zonder gedachten. We hebben gedachten nodig om ons leven te organiseren en met anderen te communiceren. Maar wat zijn gedachten? Theosofische geschriften spreken erover als elementale wezens die, als ze tot ons denken worden aangetrokken, actief worden, andere aantrekken van gelijke aard, groeien en ontwikkelen naar gelang de aandacht en energie die we eraan schenken. Ze kunnen, en doen dat ook vaak, onze daden bepalen en ons karakter vormen. Zoals het Dhammapada ons zegt: zuivere gedachten maken ons wezen en leven gelukkig en zuiveren ze; onharmonieuze verstoren en vernietigen onze lichamelijke en mentale gezondheid, veroorzaken verwarring en brengen ons op een dwaalspoor. We weten allemaal dat gedachten van vrees en boosheid ons van streek maken en dat sommige gedachten letterlijk ons leven kunnen beheersen. Die kracht is het waarmee gewetenloze adverteerders of politieke en godsdienstige fanatici mensen opstoken en soms tot daden brengen waaraan ze ‘bij hun volle verstand’ nooit zouden hebben gedacht.

Kunnen we dit voorkomen? Natuurlijk kan dat. Door te begrijpen dat we zielen zijn en het vermogen bezitten zelf ons leven richting te geven. Het brein, het verstand en het lichaam zijn werktuigen die zijn ontworpen om door ons te worden gebruikt en ervaren. Als we dat inzien past het ons de touwtjes in handen te nemen, de toegang tot ons denken te weigeren aan iedere onwaardige gedachte en ook te vertrouwen op onze eigen beslissingen en ons eigen oordeel. De gedachten die we van anderen ontvangen kunnen ons inlichten en ons leven verrijken, maar de openbaringen die ons ten deel vallen door onze eigen overdenkingen en ervaringen worden een deel van onszelf. Het ‘vuur’ van de Groten zette ons aan tot denken: en door juist te denken kunnen we de spirituele mogelijkheden wakker roepen die nodig zijn om een beschaafde wereld tot stand te brengen.


Uit het tijdschrift Sunrise sep/okt 1993

© 2017 Theosophical University Press Agency