Theosophical University Press Agency

Wat zijn geluk en voorspoed?

Dorothea Hamann

Onder geluk en voorspoed verstaat men tegenwoordig een vriendelijk lot, voorzienigheid, gelukkig toeval, gunstige resultaten, een goed leven, vreugde en succes – daarom feliciteren we elkaar met verjaardagen en wensen elkaar gelukkig nieuwjaar. In algemene zin is geluk een toestand van verhoogd levensbesef, een gevoel van vreugde en harmonie dat gepaard gaat met aangename vibraties van het bewustzijn. Het is een toestand die net iets boven het niveau van het dagelijks leven ligt, waarin we vreugde en voldoening ervaren, maar die helaas slechts van korte duur is. Even ziet een gelukkig mens dat zijn of haar wensen in vervulling zijn gegaan en voelt zich ontspannen, opgewekt en voldaan. Omdat individuele behoeften en wensen zo uiteenlopend van aard zijn, vinden mensen geluk in heel verschillende dingen, en omdat al hun behoeften en verlangens nooit volledig en blijvend kunnen worden bevredigd, is een blijvende toestand van volmaakt geluk voor mensen onmogelijk te bereiken, althans in ons huidige bestaan.

De Romeinen geloofden dat voorspoed onder beheer stond van de godin Fortuna, die de willekeur en wispelturigheid van het leven vertegenwoordigde. Uit haar hoorn van overvloed stortte Fortuna het geluk uit over nietsvermoedende personen. Ook de Grieken hadden een geluksgodin, Tyche, die in het bijzonder een godin was van voorzienigheid en succes, de vergoddelijkte personificatie van het Griekse rechtvaardigheidsgevoel. Ze geloofden ook in Nemesis, de godin van de vergeldende gerechtigheid, die beloning of vergelding toemat overeenkomstig de daden van een mens. Nemesis is absoluut en onveranderlijk; zij vertegenwoordigt een beginsel dat in onszelf, in individuen zowel als in naties werkzaam is, die haar aandrijven tot handelen en richting geven aan haar stuwkracht. Ze is de schepper van naties en stervelingen, maar zodra die eenmaal zijn geschapen, zijn ze voorgoed onderworpen aan haar wet en de daaruit voortvloeiende consequenties, die werken als beloning of straf.

Mensen die denken dat deze godin gunstig kan worden gestemd door offers of gebeden, of dat men haar wiel een andere richting kan doen nemen dan het pad dat het eenmaal heeft ingeslagen, missen wijsheid, want ‘de drie Schikgodinnen en altijd waakzame Furiën’, haar attributen op aarde, worden volledig door onszelf geschapen, en dit wordt de meest doorslaggevende factor in ons leven. De drie Griekse schikgodinnen of Moirai – Clotho, de spinster van de levensdraad; Lachesis, die het lot toebedeelt; en Atropos, de Onafwendbare, die de levensdraad doorknipt – zijn verwant aan de Noorse en Germaanse Nornen. De schikgodinnen zijn echter louter symbolen van de richting die we aan ons leven geven als we met of tegen de natuur werken, en als we de wetten waarop haar harmonie berust gehoorzamen of overtreden. Er bestaat daarom geen onverdiend karma, gelukkig dan wel ongelukkig, want die toestanden zijn altijd door onszelf in het leven geroepen.

Theosofen gebruiken het woord karma in plaats van Nemesis. In De geheime leer (1:713) schrijft H.P. Blavatsky dat indien de betekenis van de Griekse Nemesis of karma in het Westen niet geheel en al was vergeten, de diepe waarheid dat Nemesis geen eigenschappen heeft, beter zou zijn begrepen. Dat iemand de oorzaken van zijn of haar goede of slechte lot misschien niet begrijpt, betekent niet dat dit lot een willekeurige daad van de voorzienigheid is. Het is onmogelijk de populaire opvatting te aanvaarden dat ‘het geluk met de dommen is’, dat het onverdiend is en het gevolg van blind toeval. Er bestaat niet zoiets als toeval, want ons heelal berust op de wet van causaliteit. Deze wet van karma, of oorzaak en gevolg, brengt de belichaming van al wat leeft teweeg en bepaalt het bestaan, de aard en de bestemming van ieder wezen. Karma op zich is neutraal, en het lot dat het met zich brengt is goed noch slecht. De oorzaken van alle gevolgen, of die geluk of lijden met zich brengen, werden eens, misschien wel aeonen geleden, door onszelf gezaaid, want dit is niet ons eerste leven in deze wereld. Al onze gedachten en daden hebben ons – in leven na leven – gemaakt tot wat we zijn, maar geven ons tevens de gelegenheid het bestaan van rechtmatigheid te herkennen en ons leven in de toekomst te verbeteren. Omdat mensen handelen overeenkomstig hun karma, is de dharma of de plicht van een mens, datgene te doen wat voor hem natuurlijk is. Dharma is een Sanskriet woord met vele betekenissen, waaronder ‘juiste religie, juiste filosofie, juiste wetenschap en de juiste vereniging van deze drie’.1 Het betekent ook ‘rechtvaardigheid’, ‘gerechtigheid’, ‘gedrag’ en ‘plicht’. Wanneer de leerling wordt aangeraden na te denken over zijn dharma, betekent dit dat hij moet ontdekken wat zijn bestemming en zijn plicht zijn en dienovereenkomstig moet handelen. Want mensen worden datgene waarover ze nadenken en hierin ligt de kracht van gedachten.

Veel filosofen en dichters hebben over geluk nagedacht. Volgens Griekse filosofen zoals Socrates, Plato en Aristoteles betekent geluk een deugdzaam en toegewijd leven te leiden in overeenstemming met ethische voorschriften. Een gelukkig en deugdzaam mens is iemand wiens fysieke en mentale vermogens zich onbelemmerd ontplooien, die vreugde vindt in het volledige gebruik van die vermogens en die daardoor vreugde brengt aan anderen. De stoïcijnse school, waartoe Epictetus en Seneca behoorden, leerde dat het er op de weg naar geluk om gaat boven vrees en begeerten uit te stijgen en het denken volkomen helder te maken en tot rust te brengen. Wij mensen kunnen ons lot niet veranderen; het verschil tussen een verstandig mens en een dwaas ligt in de wijze waarop hij zijn lot draagt. De stoïcijnen leerden dat de betekenis van het leven moet worden gezocht in een deugdzaam leven; het geluk volgt daarna.

Terwijl Grieken en Romeinen het geluk op aarde zochten, plaatsen de christenen het ideaal van het geluk doorgaans in de hemel, de wereld hierna, waar het niet verworven hoeft te worden maar als genade wordt geschonken. Men kan het daarom tijdens het leven op aarde zonder individuele inspanningen stellen, omdat de mens kan rekenen op vergeving van zijn zonden aan het eind van zijn leven mits hij berouw heeft; voor velen schijnt christelijk geluk iets te zijn dat kan worden gekocht.

De fundamentele ethische voorschriften voor de mensheid zijn vanaf het eerste begin van ons bestaan vastgesteld en kunnen, indien nageleefd, rechtstreeks leiden tot een toestand van waar geluk hier op aarde; want hoe zuiverder onze bewustzijnstoestand is, hoe gelukkiger we worden. Voordat we een begin kunnen maken met het herstel van de vele vormen van disharmonie die ons van buitenaf bestoken, moeten we in harmonie zijn met onszelf. Volmaakt menselijk geluk moet hier op aarde worden gezocht, maar zal nog wel lang slechts een ideaal blijven.

Goethe zag de hoogste vorm van menselijk geluk in het vermogen om wat we juist en goed achten ten uitvoer te brengen, en het beheersen van de middelen om onze voornemens te verwezenlijken. Goethe kende het leven en liet daarom de dwaas zeggen:

Wanneer het rad van fortuin mij omhoog voert
Verkeer ik in zoete verrukking;
Maar wanneer het mij in de stof vermaalt,
Denk ik: het moet weer omhoog!2

Jeremy Bentham – een Engelse sociaal-filosoof en jurist en een tijdgenoot van Goethe, wiens denkbeelden het maatschappelijk en economisch leven hebben beïnvloed – ging uit van de stelling dat we ons eerst een verheven doel moeten stellen, namelijk: het grootste geluk voor het grootste aantal mensen. Iedereen streeft in de allereerste plaats naar zijn eigen geluk, maar het feit dat mensen met elkaar in relatie staan en van elkaar afhankelijk zijn, moet leiden tot het besef dat de beste manier om ons leven te leiden, is ons streven naar eigen geluk aan te passen aan het streven naar geluk voor allen. Tegenwoordig geloven veel mensen in het Westen dat het geluksideaal in het aardse bestaan kan worden verwezenlijkt, niet nu maar in de toekomst. Maar de groei in het individuele begrip en inzicht maakt dat dit ideaal schijnbaar bereikbaar is, want er zijn voorbeelden van mensen die het al hebben bereikt. In de ethiek van deze tijd wordt het streven naar geluk voor zichzelf alleen al vervangen door het streven naar geluk voor allen.

Gautama Boeddha leerde dat geluk betekent, verlost te worden van het lijden en hij wees de weg om dit te bereiken. Hij leerde dat leven lijden is, en dat de oorsprong van het lijden de dorst naar leven is, en de manier om deze dorst definitief te doen verdwijnen, het volgen van het Achtvoudige Pad is, namelijk: juiste inzichten, juiste aspiraties, juiste spraak, juist gedrag, juist bestaan, juiste inspanningen, juiste opmerkzaamheid, en juiste overpeinzing. Het is de wil die de richting bepaalt waarin we ons ontwikkelen, want we kunnen datgene worden waarnaar we verlangen. De veertiende dalai lama geeft als volgt uitdrukking aan dezelfde gedachte:

Werkelijk geluk ontspringt aan een gevoel van innerlijke vrede en innerlijke kalmte; de eerste vereisten zijn onbaatzuchtigheid, liefde en mededogen en het uitbannen van onwetendheid, zelfzucht en hebzucht.3

Voor het hindoeïsme is de vereniging van de ziel met Brahman, de ongemanifesteerde Logos, de grondslag van geluk. Brahman wordt niet gevonden door naar buiten te zien en vormen waar te nemen en te onderscheiden, maar door geheel in ons meest innerlijke wezen op te gaan. Naar buiten zien, scheidt mensen van elkaar, terwijl opgaan in het innerlijk afgescheidenheid uitbant en naar de wortel van het Zijn voert, een pad dat leidt naar verlossing en geluk. De ethische voorschriften waarnaar we kunnen leven en waardoor we geluk kunnen bereiken, worden uiteengezet in de Bhagavad-Gita, die het geluk opvat als een toestand van innerlijke vrede. Zij, die vertrouwen en geestelijke wijsheid bezitten, treuren noch om de doden noch om de levenden. Zij kennen het ene grote Beginsel, dat onvernietigbaar en naamloos is, dat altijd was, altijd is en altijd zal zijn. Zij weten dat de aard van toekomstige levens afhankelijk is van de wijze waarop we ons huidige leven leiden. De zintuigen zijn de voortbrengers van hitte en koude, genot en smart. De wijze herkent dit fundamentele kenmerk van vreugde en pijn, geluk en verdriet als de algemene wortel en oorzaak.

Krishna, ons hoger zelf, geeft daarom de volgende raad aan Arjuna, die iedere aspirant vertegenwoordigt en die zich in een neerslachtige toestand bevindt: weet dat je het kleed of het voertuig bent van de eeuwige, onvernietigbare geest. Wees vrij van wereldse bezorgdheid en het verlangen naar bezittingen. Wees onafhankelijk en vrij van emoties. Wees onverschillig voor resultaten, succes of mislukking; wees kalm en vrij van hartstocht. Streef naar inzicht en je zult geluk verwerven. Deze toestand van volmaaktheid en geluk kan bereikt worden, omdat ze het doel is van het evolutionaire pad van de mensheid als geheel, en er zijn mensen die een nirvanische toestand bereiken vóór de rest van de mensheid. Nirvana is de hoogste en meest volmaakte bewustzijnstoestand die een mens kan bereiken. In deze toestand van volstrekt geluk en absoluut onbelemmerd bewustzijn is de mens bevrijd van zijn lagere beginselen, omdat zijn bewustzijn wordt opgenomen in het zuivere kosmische Zijn; het persoonlijk-individuele zelf is één geworden met het hoger zelf, of om het anders te zeggen, het persoonlijke is onpersoonlijk geworden en de mens leeft in de nirvanische toestand van zijn geestelijke monade. Zij die deze verheven, gelukzalige bewustzijnstoestand hebben bereikt, verkeren in zelfbewuste gemeenschap met het geestelijk hart van het Meest Verheven Wezen van ons heelal en daarom in de hoogste toestand van geluk die we kunnen bereiken.

Tot besluit van het tweede hoofdstuk van de Bhagavad-Gita (bewerking van W.Q. Judge) vat Krishna de leer voor Arjuna in de volgende woorden samen:

De mens die, na alle begeerten te hebben opgegeven, handelt zonder hebzucht, zelfzucht of hoogmoed, die zich noch ziet als degene die handelt, noch als bezitter, vindt de rust. Dit . . . is vertrouwen op de Allerhoogste Geest en hij die dit bezit zal niet meer dwalen; na dit te hebben bereikt, en in het stervensuur daarop te zijn gericht, gaat hij over in nirvana in het Allerhoogste.

Verwijzingen

  1. G. de Purucker, Occulte woordentolk, blz. 45.
  2. Krügers Grosses Zitatenbuch.
  3. Buddhistisches Seminar, Spruchkalender.

Karma, lot, vrije wil


Uit het tijdschrift Sunrise jan/feb 1996

© 1996 Theosophical University Press Agency