In februari jl. was het negentig jaar geleden dat Henry Steel Olcott,
voorzitter-stichter van de Theosophical Society, overleed. Als onbaatzuchtig
idealist, bekwaam organisator en bestuurder en meer dan dertig jaar
toegewijd dienaar van zijn en H.P. Blavatsky’s leraren, riep Olcott
door zijn vastberadenheid en vindingrijkheid The Theosophical Society
als organisatie in het leven.
Voordat Olcott op tweeënveertigjarige leeftijd Blavatsky ontmoette,
had hij een veelbewogen leven geleid. Als oudste van zes kinderen was
hij op 2 augustus 1832 in Orange, New Jersey, geboren. In zijn tienerjaren
bezocht hij het College of the City of New York en Columbia University
tot in 1851 de zaak van zijn vader failliet ging. Olcott ging toen in
de buurt van zijn ooms in Ohio wonen, waar hij twee jaar als boer werkte
tegen een aandeel in de winst en zijn belangstelling voor landbouw werd
gewekt. Zijn ooms moedigden zijn interesse voor het paranormale aan,
waaronder het vermogen te magnetiseren, en hij ontdekte daarvoor enig
talent te hebben.
Na zijn terugkeer naar de oostkust studeerde Olcott landbouw en kreeg
erkenning voor zijn werk op de modelboerderij voor wetenschappelijke
landbouw in Newark, New Jersey. Al snel was hij medeoprichter van een
landbouwschool in Mt. Vernon, New York, die de stoot gaf tot moderne
methoden van landbouwonderwijs in de VS. Hij werd een expert op het
gebied van sorghum en imphee gewassen, schreef over dat onderwerp een
boek dat goed werd ontvangen (1858) en verrichtte ook landbouwkundig
onderzoek in Europa. De Mark Lane Express en de New Yorkse
Tribune namen hem als landbouwkundig correspondent in dienst.
Toen in 1860 de autoriteiten in Virginia iedere noorderling verboden
getuige te zijn van het ophangen van John Brown, bood Olcott uit eigen
beweging zijn New Yorkse krant aan de gebeurtenis incognito bij te wonen
en hij slaagde daarin.
In 1860 trouwde Olcott met Mary Epplee Morgan, bij wie hij vier kinderen
kreeg, waarvan de jongste twee op jeugdige leeftijd overleden. Het huwelijk
was niet gelukkig en tegen 1874 was hij met zijn vrouw een scheiding
overeengekomen.
Toen de burgeroorlog uitbrak, ging Olcott vrijwillig bij het verbindingskorps
in dienst en maakte onder generaal Burnside de veldtocht in North Carolina
mee. Na zijn herstel van dysenterie diende hij vier jaar als speciaal
gevolmachtigde bij het ministerie van oorlog en deed onderzoek naar
fraude, corruptie en omkoperij bij het New Yorkse Bureau voor Recrutering
en Uitbetalingen. Wegens zijn integriteit, moed en doeltreffendheid,
werd hij tot kolonel bevorderd en vervolgens ingedeeld bij het departement
van marine in Washington DC, om een onderzoek in te stellen naar fraude
bij de marinescheepswerven, waar hij het boekhoudsysteem verbeterde
en de corruptie aanmerkelijk verminderde. Van de minister van marine
ontving hij veel lof voor zijn werk. Toen Lincoln werd doodgeschoten,
werd Olcott benoemd in de speciale commissie van drie om de moord te
onderzoeken.
In 1865 nam hij ontslag en keerde naar New York City terug om rechten
te studeren. In 1868 werd hij tot de orde van advocaten in New York
toegelaten en boekte vervolgens succes als specialist op het gebied
van verzekerings-, douane- en belastingkwesties. Zodra hij zich had
gevestigd, herleefde zijn belangstelling voor experimentele psychologie
en het occulte. Toen hij in 1874 las over spiritistische verschijnselen
op de Eddy boerderij in Vermont, besloot hij hiernaar zelf een onderzoek
in te stellen en het lukte hem daarvoor een opdracht te krijgen van
de New Yorkse Sun. De reeks artikelen wekte groot enthousiasme
en de New Yorkse Daily Graphic haalde hem over voor zes weken
terug te gaan om nog twaalf artikelen te schrijven. Die werden in het
hele land herdrukt en onderzoekers van verschijnselen in Europa en Amerika
prezen zijn degelijke wetenschappelijke aanpak. Beide reeksen artikelen
vormden de grondslag voor People from the Other World dat in
1875 verscheen.
Het jaar 1874 was in zijn leven een keerpunt. In oktober ontmoette
hij H.P. Blavatsky tijdens zijn tweede verblijf op de Eddy boerderij
en algauw werden ze vrienden. Die ontmoeting was geen toeval. Een van
Blavatsky’s leraren gaf later de verklaring dat
Een of twee van ons hoopten dat de wereld in intellectuele,
zo niet intuïtieve zin, zover was gevorderd, dat de occulte leer
intellectueel ingang kon vinden en de stoot tot een nieuwe cyclus
van occult onderzoek kon worden gegeven. Anderen — die zoals
het er nu uitziet, verstandiger waren — verschilden van oordeel,
maar de toestemming om de proef te nemen werd gegeven. . . . Zo vonden
we al zoekende in Amerika de man die als leider kon dienen —
een man met grote morele moed, onbaatzuchtig en met andere goede eigenschappen.
Hij was op verre na niet de beste, maar . . . hij was de beste die
beschikbaar was. We brachten hem in aanraking met een vrouw met uitzonderlijke
en verbazingwekkende begaafdheden. Naast deze gaven had ze grote persoonlijke
gebreken, maar zoals ze was leefde er geen tweede die voor deze taak
geschikt was. We zonden haar naar Amerika, brachten hen bij elkaar
— en de proef begon.
– De Mahatma Brieven aan A.P. Sinnett,
Brief 44
Na zijn terugkomst uit Vermont zette Olcott zijn spiritistische onderzoekingen
en zijn vriendschap met Blavatsky voort. Zij introduceerde hem bij haar
leraren, adepten in occulte spirituele filosofie. In mei 1875 ontving
hij zijn eerste brief van een van de meesters en werd neofiet in de
Broederschap van Luxor; Blavatsky kreeg tot taak hem onderricht te geven.
In juni vond in Blavatsky een grote psychofysiologische verandering
plaats, en Olcott werd overgeplaatst naar de Indiase afdeling van de
Broederschap.
In juli 1875 vermeldde Blavatsky in haar plakboek: ‘Rechtstreeks
uit India opdracht ontvangen om een filosofisch-religieuze
Society op te richten en er een naam voor te kiezen — ook om Olcott
te kiezen.’1 Diezelfde maand stelde
zijn leraar aan Olcott voor om Blavatsky naar New York te brengen en
goed op haar te letten. Op 7 september 1875 werd na een voordracht voor
een klein gezelschap in Blavatsky’s woonkamer het voorstel gedaan
een genootschap of vereniging te vormen om de verborgen wetten van de
natuur te bestuderen; in november werd de naam Theosophical Society
vastgesteld, en werd Olcott gekozen als voorzitter en Blavatsky als
corresponderend secretaris.2
Na een jaar was de Society niet groter geworden en berustte alle bestuurlijke
macht bij de voorzitter-stichter, die haar ook financieel steunde. Olcott
zette zijn advocatenpraktijk overdag voort en hielp Blavatsky met Isis
Ontsluierd tot laat in de avond als ze niet druk bezig waren met
het ontvangen van bezoekers. Hij maakte een periode van training en
discipline door. Toen Isis was uitgegeven (1877), troffen Olcott
en Blavatsky voorbereidingen om naar India te gaan en ze vertrokken
in december 1878. Olcott verlangde ernaar het vaderland van zijn goeroe
en van de filosofie die hij bewonderde te bezoeken en idealiseerde zowel
het land als het volk. Na aankomst in India zag hij algauw welke problemen
er waren, maar het bleef altijd zijn geestelijk vaderland en het land
waar hij zich permanent vestigde gedurende een leven waarin hij veel
en langdurig reisde.
De voornaamste doeleinden die Olcott in India nastreefde waren het
verbreiden van Aziatische filosofie in het westen door de geleerden
uit die landen aan te moedigen correcte vertalingen van teksten te maken,
en door nieuw leven te blazen in oosterse geestelijke tradities —
voornamelijk hindoeïsme, boeddhisme en parsisme — die te
lijden hadden van de aanvallen van westers materialistisch onderwijs
en christelijke zendingspropaganda alsmede van militaire, economische
en politieke overheersing. In zijn vele voordrachten in heel India wees
hij op de waarheid achter letterlijke interpretaties en rituelen, en
spoorde de leden van iedere religie aan de ethiek ervan in praktijk
te brengen en de essentiële leringen tot een levende kracht in
hun leven te maken. Olcott is het beste bekend door zijn werk voor de
boeddhisten, vooral in Ceylon (Sri Lanka), en naast de Theosophical
Society lag dit werk hem het meest na aan het hart. Hij hielp hernieuwde
belangstelling te wekken voor de beoefening van het boeddhisme, schreef
een Boeddhistische Catechismus die ook nu nog wordt gebruikt,
en streefde ernaar de verschillende takken van het boeddhisme op hoofdpunten
met elkaar in overeenstemming te brengen, zodat ze een verenigd front
tegenover het westen konden vormen.
In 1882 begon Olcott in India en Ceylon met het verrichten van genezingen
door magnetisme. Blavatsky beschrijft het leven dat hij in die tijd
vaak leidde:
Om 5 uur in de ochtend waren de hele binnenplaats
en veranda van de huizen waarin we verbleven stampvol verlamde en
kreupele mensen. Op ieder spoorwegstation waren de perrons overvol
met zieken die op hem lagen te wachten . . . Ik zag hem om 6 uur ’s
morgens beginnen met de zieken te genezen en tot 4 uur ’s middags
geen ogenblik gaan zitten; en als hij even pauzeerde om een bord groentesoep
te eten, liet hij het weer staan om een bezeten vrouw te genezen,
en het bord soep werd tot 7 uur ’s avonds niet leeggegeten;
daarna ging hij vaak zijn secretaris tot 2 uur ’s nachts zitten
dicteren; dan kreeg hij maar drie of vier uur slaap.
– The Letters of H.P. Blavatsky
to A.P. Sinnett, blz. 61
Het is niet verwonderlijk dat Olcott na ongeveer een jaar door zijn
leraar dringend werd verzocht met magnetische genezingen op te houden
omdat hij te uitgeput raakte.
Helaas begon Olcott halverwege de jaren tachtig tot de dood van Blavatsky
in 1891, zijn medeoprichter te wantrouwen en had hij er hoe langer hoe
meer moeite mee haar opvliegende temperament en herhaalde kritiek te
vergeven. Bovendien gingen de humanitaire en religieuze aspecten van
hun opdracht hem het meest ter harte; hij was geen mysticus en geen
occultist en de innerlijke doeleinden van de Society en van Blavatsky
en haar leraren waren voor hem buitengewoon moeilijk te vatten. Kennelijk
heeft hij Blavatsky nooit geheel begrepen en vond hij haar meer en meer
een verstorend element. Vooral na de aanval van Coulomb3
en de daaropvolgende publicatie van het Rapport van de Society for Psychical
Research (1885), besloot hij de TS in het openbare werk te scheiden
van verschijnselen en mahatma’s. Dit stemde overeen met het beleid
van de mahatma’s die tegen de herfst van 1884 Blavatsky hadden
toegestaan
zich om drie redenen terug te trekken (1) om de T.S.
gescheiden te houden van haar verschijnselen die men nu als bedrieglijk
tracht voor te stellen; (2) om de T.S. te helpen door de voornaamste
oorzaak van de haat die er tegen deze bestaat weg te nemen; (3) om
te proberen de gezondheid van haar lichaam te herstellen, zodat het
nog enige jaren langer kan worden gebruikt. –
De Mahatma Brieven, brief 55
In deze tijd wordt, met de woorden van KH, ‘Een geduchte verantwoordelijkheid
op de schouders van Olcott gelegd; . . .’ (ibid.).
In maart 1885 vertrok Blavatsky naar Europa om haar gezondheid te herkrijgen
en De Geheime Leer te schrijven, na als corresponderend secretaris
te zijn afgetreden. Olcott bleef in Azië werken, gaf lezingen,
richtte nieuwe afdelingen op en bracht de feiten van de Coulomb affaire
in de openbaarheid. Hij ondervond veel belemmeringen bij het besturen
van de Society, vooral omdat hij elk jaar lange perioden van het hoofdkwartier
weg was. Er waren volop personele en financiële moeilijkheden en
ook kritiek op hem en op zijn handelingen. In haar verdediging van hem
in 1889 zei Blavatsky echter: ‘Waar hij ook zal zijn, daar zal
de T.S. zijn zolang hij leeft; zij die mij willen hebben, moeten hem
hebben, . . ’4
Olcott geloofde dat ‘het eigenlijke werk van de stichters van
de Society eerder dat van organisatie is dan het verrichten van onderzoek,’
d.w.z. filosofische en religieuze ontdekkingen doen of gedragslijnen
vaststellen. Het eerste was zijn terrein, het laatste dat van Blavatsky.
Naar zijn mening had hij de Society gevestigd volgens de juiste beleidslijnen
en probeerde hij haar zo te organiseren dat haar voortbestaan na de
dood van de beide stichters zou zijn gewaarborgd — zijn grote
angst was dat de Society hen niet zou overleven. Helaas liepen zijn
beslissingen bij het leiden van de Society uit op een machineachtige
organisatie die niet reageerde op de mahatma’s, die haar toen
beschouwden als een ‘dood’ lichaam. Toen Blavatsky voldoende
was hersteld, begon ze opnieuw een actieve rol in de Society te spelen;
ze gaf nieuwe kracht en leiding aan het Europese werk en richtte de
esoterische sectie op onder haar rechtstreekse toezicht. Olcott begreep
de noodzaak ervan niet — als hij die wel had begrepen,
zou die noodzaak er niet zijn geweest — en hij was gekant tegen
veel van haar stappen omdat hij haar zag als een verstorende kracht
en haar leringen als een onaanvaardbaar sektarisch element. Hij geloofde
niet dat de Society een bijzondere filosofie moest propageren, maar
de mensen moest aanmoedigen onderzoek te doen in bestaande tradities
en in zichzelf. Niettemin schikte hij zich, in opdracht van hun leraren,
in haar beleid en werkte met haar samen tot haar dood.
Olcott was in toenemende mate verontrust over de hoge achting en diepe
eerbied die Blavatsky en haar werk ten deel vielen. Hij schreef zijn
Old Diary Leaves [Oude Dagboekbladen] ten dele om te bestrijden
wat hij zag als een neiging tot heldenverering van Blavatsky, en zijn
beschrijving van haar is soms opzettelijk verre van vleiend. Volgens
hem werd zijn rol ondergewaardeerd en de hare verkeerd voorgesteld:
Ook was Mw. Blavatsky niet meer dan ikzelf de ‘Stichter’
van de Society: we waren beiden niet meer dan een gewillige tussenpersoon
. . . ik was het die voorstelde om de Society te vormen, die de taak
volledig op me had genomen om de eerste kleuterstapjes ervan te leiden,
en die na het mislukken van het oorspronkelijke wettelijke ontwerp
van de statuten en het huishoudelijk reglement . . . de hele uitvoerende
verantwoordelijkheid droeg. . . Maar zij was de contactpersoon tussen
hen [de adepten] en mij en verdiende daarvoor mijn levenslange dankbaarheid,
zoals ze die ook sinds lang verdiende voor broederlijke liefde en
trouw . . . Als een actieve vulkaan werpt ze heel wat lava, scoriabrokken
en zwavel uit, maar gelijk de vulkaan legt ze vaak goud- en zilveraders
van geheime waarheid bloot voor hen die niet te blind zijn om
die te zien. – The Theosophist,
september 1889
Na de dood van Blavatsky waren Olcott (voorzitter-stichter), William
Q. Judge (vice-voorzitter van de TS en medehoofd van de esoterische
sectie), en Annie Besant (voorzitter van de Blavatsky Lodge in Londen,
en medehoofd van de ES) de leidinggevende functionarissen. Olcott zag
de voorzitter als iemand die
zijn functie met strikte onpartijdigheid ten opzichte
van volkeren, sekten en politieke stelsels uitoefent. Hij moet in
Adyar wonen, de bibliotheek uitbreiden, THE
THEOSOPHIST instandhouden, het opvoedingswerk stimuleren, .
. . in Ceylon en Zuid-India, en klaarstaan om alle delen van de wereld
te bezoeken als de omstandigheden dat eisen, en de afgelegen afdelingen
weven in het grootse gouden web van broederschap waarvan het centrum
en de kern in Adyar zijn.
– Toespraak tot de jaarlijkse Conventie,
1893
Allang bestaande spanningen tussen Olcott en Judge (vergelijkbaar met
die tussen Olcott en Blavatsky, maar veel groter) in de persoonlijke
sfeer en betreffende het beleid vergrootten de conflicten die tenslotte
in 1895 tot de splitsing van de Society leidden. Na de deling zette
Olcott zijn theosofische werk met Annie Besant voort, reisde veel, hield
voordrachten en stichtte nieuwe afdelingen, tot hij eind 1906 in Europa
aan boord van een schip zijn been verwondde. Hij keerde naar Adyar terug,
waar hij op 17 februari 1907 aan een hartaanval overleed.
Henry S. Olcott heeft een uitzonderlijk leven gehad. Hij wijdde de
laatste drie decennia daarvan aan het helpen van de mensheid; zijn gedachten
en aspiraties bleven gericht op de taak die hij voor zijn leraren op
zich had genomen. Zijn onvolkomenheden zijn vaak vermeld, maar zoals
Blavatsky opmerkte: ‘Eén ding weet ik zeker — en
mijn meester en de zijne weten het ook — hij heeft zijn best gedaan,
en iemand kan niet meer doen dan dat.’5
Noten
- H.P. Blavatsky: Collected Writings
1:95.
- Het is niet duidelijk hoe die avond
precies is verlopen. Olcott herinnerde zich te hebben voorgesteld
dat er een Society zou worden gevormd, terwijl W.Q. Judge zich herinnerde
een briefje van Blavatsky aan Olcott te hebben doorgegeven waarin
hem werd gevraagd een Society te vormen, waarna Olcott het voorstel
deed.
- Zie ‘William
Quan Judge: een biografische schets’, Sunrise,
september/oktober 1996.
- Brief aan N.D. Khandalavala, gedateerd 21 nov. 1889;
in The Theosophist, aug. 1932.
- The Theosophist, 53:622-3
(augustus 1932), geschreven 21 november 1889.