Het Theosofisch Genootschap

Reïncarnatie en bevolkingsgroei*

David Pratt

*Vertaling van Reincarnation and Population Growth.

‘Kan bevolkingsgroei reïncarnatie uitsluiten?’ Dit is een vraag die vaak opduikt in discussies over reïncarnatie. Het is ook de titel van een recent artikel door David Bishai, gepubliceerd in de Journal of Scientific Exploration.1

Volgens schattingen stond de wereldbevolking in 8000 v.Chr. op ongeveer 5 miljoen mensen. Rond het begin van onze jaartelling was ze gestegen naar 300 miljoen. Tegenwoordig bedraagt ze ongeveer 6 miljard en neemt toe met een snelheid van 85 miljoen per jaar (135 miljoen geboortes tegenover een sterftecijfer van 50 miljoen). Aan de huidige periode van ongekende bevolkingsgroei lijkt echter een einde te komen. David Bishai schrijft:

Een aanhoudende wereldwijde afname van het vruchtbaarheidscijfer begon meer dan 20 jaar geleden en deze trend toont geen neiging om te buigen. Tenzij onverwachte economische of epidemiologische tegenslagen plaatsvinden zal de wereldbevolking rond het jaar 2050 een hoogtepunt van ongeveer 10 miljard bereiken.

Als reïncarnatie een feit is, en als we veronderstellen dat het totaal aantal menselijke zielen – zowel geïncarneerd als niet-geïncarneerd – die op aarde evolueren min of meer constant blijft, kan de wereldbevolking alleen toenemen als de gemiddelde periode tussen twee levens afneemt. Omgekeerd, als de wereldbevolking afneemt, moet de gemiddelde periode tussen twee levens toenemen.

Aangezien het een redelijke veronderstelling lijkt dat de gemiddelde periode doorgebracht in de verschillende toestanden na de dood wèl verandert, in overeenstemming met de verschillende yuga’s en andere cyclussen waar de mensheid doorheen gaat, zijn variaties in de totale menselijke bevolking te verwachten en vormen geen enkel dreigement voor de leer van reïncarnatie. Dit is ook de conclusie van David Bishai, die het vraagstuk wiskundig analyseert.

Volgens de theosofie is de periode van postmortale rust als regel ongeveer 100 keer de duur van het eraan voorafgaande leven; voor de gemiddelde periode wordt soms 1500 jaar genoemd, maar dit is gebaseerd op een huidige gemiddelde levensduur van ongeveer 15 jaar. De werkelijke periode wisselt sterk, in overeenstemming met de mentale en spirituele ontwikkeling van de desbetreffende persoon. In zeldzame gevallen kan reïncarnatie zelfs binnen een paar jaar plaatsvinden, zoals bij kinderen die op een gewelddadige manier omkomen.2 De explosieve groei van de wereldbevolking in recente tijden is een aanwijzing dat reïncarnatie veel sneller plaatsvindt dan in het verleden – voor een deel een weerspiegeling van het versnelde levenstempo en sterke materialistische neigingen in het huidige tijdperk.

In de theosofische literatuur wordt gesteld dat niet-geïncarneerde zielen in het algemeen veel talrijker zijn dan geïncarneerde zielen.3 G. de Purucker zei eens dat het aantal geïncarneerde zielen maar een honderdste was van het aantal niet-geïncarneerde zielen.4 Aangezien de wereldbevolking in de loop van de geschiedenis echter sterk schommelt, terwijl het aantal incarnerende monaden hetzelfde blijft,5 geldt dit percentage vermoedelijk alleen voor de gemiddelde wereldbevolking – wat die ook mag zijn. Een andere keer opperde Purucker heel voorzichtig dat het totale aantal menselijke zielen dat op aarde evolueert 10 miljard zou kunnen zijn, oftewel 5 keer de wereldbevolking op dat moment.6

Omdat nu wordt voorspeld dat de wereldbevolking in 2050 een hoogtepunt van ongeveer 10 miljard zal bereiken, ligt het voor de hand dat het totale aantal zielen dat op onze bol incarneert niet minder kan zijn dan dat cijfer, en het zou veel hoger kunnen zijn. Als we dezelfde factor 5 toepassen die door Purucker werd gebruikt, zouden 50 miljard menselijke zielen met onze bol verbonden kunnen zijn.

David Bishai stelt een maximaal aantal zielen voor van 100 miljard; dit is gebaseerd op de schatting dat ongeveer 100 miljard mensen op aarde hebben geleefd sinds ca. 50.000 v.Chr., het tijdstip, volgens Bishai, waarop mensen van het huidige type voor het eerst verschenen. Aan de andere kant voert de theosofie het begin van de menselijke beschaving tot vele miljoenen jaren terug. Niettemin, als we veronderstellen dat elke menselijke ziel tenminste één incarnatie heeft gehad sinds 50.000 v.Chr, dan kan het maximale aantal menselijke zielen niet meer zijn dan 100 miljard.

Een van de eerste mensen die beweerde dat bevolkingsgroei reïncarnatie uitsluit was de vurige christelijke kerkvader Tertullianus. Een van zijn merkwaardigste bijdragen aan de christelijke theologie was het volgende:

Ik verkondig . . . dat de zoon van God gestorven is; dit nu is iets dat aangenomen moet worden, omdat het een monsterachtige ongerijmdheid is; voorts beweer ik dat hij na te zijn begraven, is herrezen; en dit houd ik voor absoluut waar, omdat het absoluut onmogelijk is.7

– een openbaring die weinig vertrouwen wekt in Tertullianus’ vermogen om rationeel na te denken.

Degenen die het bevolkingsargument gebruiken in een poging reïncarnatie te weerleggen, veronderstellen dat de gemiddelde rustperiode tussen twee levens gedurende de hele geschiedenis van de mens absoluut constant is gebleven. Maar, zoals Bishai opmerkt, hoe zulke sceptici deze bovenzinnelijke kennis hebben verworven over een toestand waarin ze zelfs niet geloven blijft een raadsel!

Noten

  1. David Bishai, ‘Can population growth rule out reincarnation? A model of circular migration’, Journal of Scientific Exploration, deel 14, nr. 3, blz. 411-20, 2000.
  2. G. de Purucker, Bron van het occultisme, blz. 662-3; ‘Onderzoek naar reïncarnatie’, Impuls, nr. 4, juni 1998.
  3. W.Q. Judge, De oceaan van theosofie, blz. 89-90; G. de Purucker, Aspecten van de occulte filosofie, blz. 605-6.
  4. G. de Purucker, De esoterische traditie, blz. 503.
  5. H.P. Blavatsky, De geheime leer, 1:200, 202, 211-2, 2:341-2.
  6. Aspecten van de occulte filosofie, blz. 606.
  7. Geciteerd in De esoterische traditie, blz. 4.

Cyclussen, reïncarnatie en wederbelichaming

Artikelen van David Pratt


Uit Impuls (Nieuwsbrief voor leden van het Theosofisch Genootschap), maart 2001, nr. 15.

© 2001 Theosophical University Press Agency