Het Theosofisch Genootschap

De mythe van Prometheus*

Henry T. Edge

*Vertaald uit The Theosophical Path, maart 1917, blz. 233-40.

Deze bekende allegorie, die ons in zijn Griekse vorm zo vertrouwd is, vooral zoals deze is gedramatiseerd door Aeschylus in zijn De geketende Prometheus, werd met grote eerbied beschouwd als een van de belangrijkste heilige mythen. Zoals we zullen zien was dit niet alleen bij de Grieken het geval maar ook bij veel andere volkeren. We zullen aantonen dat deze algemene waardering voor de mythe van de vuurbrenger duidt op onderwerpen die een veel diepere betekenis hebben dan de belachelijke interpretaties die sommige wetenschappers ervan geven, en zo zullen we een kijk op dit onderwerp krijgen die meer consistent is en de Ouden en ook ons zelfrespect meer waardig.

Het is goed om het verhaal eerst kort te recapituleren. Jupiter, de koning van de goden, had het vuur van de aarde weggenomen als straf voor een overtreding begaan door Prometheus. Prometheus besluit het vuur naar de aarde terug te brengen voor de stervelingen. Geholpen door Athena beklimt hij de hemelen, steelt het vuur uit de wagen van de zonnegod, en brengt het naar de aarde op het uiteinde van een holle stok met een brandbare pit. Op grond hiervan geeft Jupiter aan Vulcanus de opdracht om Prometheus aan een berg in de Kaukasus te ketenen, waar hij, vastgemaakt aan een rots, gedoemd is om daar 30.000 jaar te blijven, terwijl een gier zich voortdurend voedt met zijn lever, die telkens weer aangroeit. Maar na ongeveer 30 jaar wordt hij door Hercules bevrijd.

Deze mythe behoort tot de categorie ‘mythen over het stelen van vuur’, een feit dat al voldoende laat zien dat deze mythe wijdverbreid is. In de mythologie van het oude Hindoestan zou de Mahasura, of grote geest, jaloers zijn geworden op het schitterende licht van de Schepper, en, als leider van lagerstaande asura’s, in opstand zijn gekomen tegen Brahma. Daarom heeft Siva hem omlaag geslingerd naar Patala, de gebieden van de onderwereld (De geheime leer, 2:267-8vn). In de Scandinavische mythologie vinden we de god Loki, die evenals Prometheus een vuurgod is. Over Loki zegt H.P. Blavatsky:

Zelfs in de Oud-Noorse legenden, in de heilige boekrollen over de godin Saga, zien we dat Loki, de bloedbroeder van Odin . . . , pas later slecht wordt, als hij te lang met mensen is omgegaan. Evenals alle andere vuur- of lichtgoden – want vuur brandt en vernietigt evengoed als dat het verwarmt en leven geeft – werd hij ten slotte opgevat in de vernietigende betekenis van ‘vuur’. De naam Loki . . . is afgeleid van het oude woord ‘liuhan’, verlichten. Het woord heeft dus dezelfde oorsprong als het Latijnse lux, ‘licht’. Daarom is Loki dezelfde als Lucifer (lichtbrenger). . . . Maar Loki is nog nauwer verwant aan Prometheus, omdat hij geketend aan een scherpe rots wordt afgebeeld . . . In de vroeg-Scandinavische theogonie is Loki in het begin van de tijd een weldadige, edelmoedige en machtige god en het beginsel van het goede, niet van het kwade.
De geheime leer, 2:319vn

In het bovenstaande citaat duidt de verwijzing naar Lucifer op nog een analogie met Prometheus. Lucifer betekent ‘lichtbrenger’, en in de legende is er hetzelfde denkbeeld van zijn rebellie tegen de godheid dat we vinden in het geval van Prometheus. Het is misschien goed om terloops op te merken dat Lucifer ten onrechte wordt geïdentificeerd met de vorst van de duisternis, waarbij zijn naam en functie worden belasterd, en dat H.P. Blavatsky er veel aandacht aan besteedt om deze verwarring weg te nemen, en de lichtbrenger de positie die hem toekomt terug te geven: als weldoener en niet als duivel. De Scandinavische Loki is op dezelfde manier belasterd, zoals blijkt uit het bovenstaande citaat.

Als we ons tot de Hebreeuwse symboliek wenden, vinden we dat de Zohar zegt dat de Ischin, de mooie B’nai-aleim, of ‘zonen van God’, niet schuldig waren, maar omgingen met sterfelijke mensen, omdat ze daarvoor naar de aarde waren gezonden. En ook dat Azazel en zijn menigte eenvoudig de Hebreeuwse Prometheus zijn. Volgens de Zohar werden de Ischin (allegorisch) geketend aan de berg in de woestijn (De geheime leer, 2:424-5). Azazel of Azaziel is een van de aanvoerders van de ‘opstandige’ engelen in het boek Henoch. Er wordt gezegd dat Azaziel de mensen leerde zwaarden, messen en schilden te maken, en spiegels te vervaardigen om iemand te laten zien wat er achter hem was.

Onder de Murri van Gippsland, Australië, was de vuur-steler een man, maar hij werd een vogel. Towera, of het vuur, was in het bezit van twee vrouwen, die de zwarten haatten. Een man die van mannen hield vleide de vrouwen, stal het vuur toen ze met hun rug naar hem toe stonden en werd veranderd in een kleine vogel met een rode vlek op zijn staart. De vuurbrenger in Bretagne is het vuurgoudhaantje of winterkoninkje. In een andere Australische legende werd het vuur bij de buideldas gestolen door de havik en aan de mensen gegeven. In weer een andere hief een man zijn speer op naar de zon en kreeg zo een licht. Een vogel is vuurbrenger in een verhaal op de Andamanen, en een geest in een andere mythe van hetzelfde eiland. In Nieuw Zeeland stal Maui het vuur van Maueka, de heer van het vuur. Onder de Ahts in Noord-Amerika werd het vuur door dieren gestolen van een inktvis. Bij de Cahrocs steelt een coyote het vuur bij twee oude vrouwen (Lang, Enc. Britt., artikel ‘Prometheus’).

Deze enkele gevallen, geselecteerd uit een groot aantal, zijn voor ons huidige doel voldoende om te laten zien dat deze mythe van het brengen van het spirituele vuur aan de mensen wereldwijd verbreid is.

Die uitdrukking ‘spiritueel vuur’ wordt hier met opzet gebruikt, want bij de pogingen om de mythe van Prometheus te interpreteren blijkt dat men de allegorie zoals gewoonlijk verstoffelijkt, en aanneemt dat het om fysiek vuur gaat.

Een favoriete theorie in deze categorie is dat de mythe slechts de veronderstelde grote gebeurtenis van de ontdekking van het vuur door de primitieve mens symboliseert. Om deze theorie te bewijzen is een andere ingenieuze theorie uitgedacht, namelijk over de afleiding van het woord Prometheus. Er is geopperd dat dit woord komt van het Sanskrietwoord pramantha, dat een van de stukken hout betekent die worden gebruikt bij het maken van vuur door middel van wrijving. Maar de Grieken zelf hebben het woord afgeleid van promanthanein, waarvan de betekenis is ‘hij die vooruitkijkt’, ‘de vooruitziende mens’. Deze afleiding past veel beter bij de overduidelijke betekenis van het verhaal, en door deze te aanvaarden vermijden we de pretentie de afleiding van een Grieks woord beter te weten dan de Grieken zelf. Bovendien zou de primitieve mens hebben ontdekt dat het vuur door wrijving of door vuurstenen hetzelfde is als het vuur dat in bliksem uit de hemel komt. We zien dus dat bliksem, de hemel, vuurstokjes en vuurstenen in het denken van de primitieve mens allemaal met elkaar in verband worden gebracht, en dit is voor theoretici meer dan genoeg.

De legende werd volgens hen in het leven geroepen ter herinnering aan een grote gebeurtenis die sterk tot de verbeelding moet hebben gesproken. Voor de mens zou een nieuw leven zijn begonnen toen hij de eerste vonk zag die ontstond door de wrijving van twee stukken hout of uit de aderen van een vuursteen. Hoe kon de mens anders dan dankbaar zijn voor dat mysterieuze en wonderbaarlijke wezen dat zij vanaf toen naar willekeur konden oproepen (De geheime leer 2:593)? Was deze aardse vlam niet hetzelfde als die welke in een bliksemschicht optreedt? En, zoals Decharme zegt in zijn Mythologie de la Grèce Antique (blz. 258):

Was zij dan niet aan dezelfde bron ontleend? En indien haar oorsprong in de hemel was, moet deze op zekere dag naar de aarde zijn gebracht. En als dat zo was, wie was dan het machtige wezen, het weldoende wezen, god of mens, die haar had onderworpen? Dat zijn de vragen die de nieuwsgierige Indo-Europeanen in de eerste dagen van hun bestaan stelden en die een antwoord vonden in de mythe van Prometheus.

Maar, als we het over ons voorstellingsvermogen hebben, wat getuigt dan van meer fantasie dan dit beeld van de primitieve mensheid? Zoals H.P. Blavatsky zegt:

Vuur werd nooit ontdekt, maar heeft van begin af aan op aarde bestaan. Het bestond in de seismische activiteit van de begintijd, toen vulkanische uitbarstingen even vaak en geregeld voorkwamen als de mist in Engeland nu. En als men ons zegt dat de mens zo laat op aarde verscheen dat bijna alle vulkanen, met uitzondering van een paar, al waren uitgedoofd en dat geologische verstoringen hadden plaatsgemaakt voor een meer stabiele toestand, dan antwoorden wij: stel dat er een nieuw mensenras – of dit nu uit engelen of uit gorilla’s is geëvolueerd – op een onbewoonde plek op aarde verschijnt, met uitzondering misschien van de Sahara, dan is het duizend tegen één dat het binnen een paar jaar vuur ontdekt, doordat de bliksem inslaat en gras of iets anders in brand steekt. Die veronderstelling, dat de primitieve mens eeuwenlang op aarde leefde vóór hij kennismaakte met vuur, is een van de meest pijnlijk onlogische van alle. GL 2:595

Men heeft veel verbeeldingskracht nodig om die verzonnen theorieën te bewijzen. Als men een voorbeeld zou willen hebben van een echte mythe, een volkomen verzinsel, dan zou men geen betere kunnen uitzoeken dan deze mythe van de theoretici, dat de primitieve mens eeuwenlang leefde zonder het vuur te kennen, of in staat te zijn het te gebruiken, dat hij het vervolgens ontdekte, en dat hij sindsdien dit feit heeft herdacht door in elke hoek van de wereld gedetailleerde mythen te bedenken.

Het verhaal van Prometheus – en alle verwante mythen – is een herinnering aan veel belangrijker dingen dan het gebruik van fysiek vuur. Er werd spiritueel vuur bedoeld – vuur is namelijk een bekend en universeel symbool van de goddelijke inblazing en inspiratie waardoor de mens als zodanig wordt gekenmerkt, en waardoor hij veel hoger staat dan de dieren. De legende herinnert aan dat stadium in de evolutie van de mens toen het dierlijke deel van hem de goddelijke vonk ontving en de mens een god werd, die goed en kwaad kende. Wie enigszins bekend is met het Hebreeuws van het Oude Testament zal dezelfde lering herkennen in het verslag van de manier waarop de elohim, de goddelijke wezens, zeiden: ‘Laten we de mens maken naar ons beeld.’ In dat verhaal wordt de mens dus begiftigd met een goddelijk voorrecht en kent voortaan goed en kwaad.

Als we ons onderzoek met enig historisch besef willen verrichten, moeten we niet vergeten dat dit een materialistische tijd is, waarin het woord ‘vuur’ eenvoudig een hoeveelheid gloeiend gas betekent, en we moeten niet proberen ons materialisme aan andere rassen toe te schrijven die niet zo dachten. Voor de Ouden en hun moderne vertegenwoordigers onder de vele stammen, was vuur heilig. Was het niet bij de Romeinen het symbool van het huiselijke leven, dat altijd brandende werd gehouden in de huiselijke haard, dat een werkelijk altaar was, dat zorgvuldig en eerbiedig werd meegenomen naar een nieuw huis als de familie verhuisde, om daar opnieuw te worden geplaatst op een nieuw huisaltaar? Dachten ze niet dat ze door op die manier het vuur gaande te houden, ze in feite de geest van hun familie in stand hielden? En was dit puur bijgeloof, of was het niet veeleer een grotere kennis van de natuurwetten dan die welke wij met al onze kennis nu bezitten?

De natuur heeft een oneindig aanpassingsvermogen en is heel meegaand, en ze schenkt de mens wat hij vraagt, en dat wat hij ondankbaar afwijst geeft ze hem niet. Het is dus mogelijk dat de natuur in die tijd aan haar vertrouwensvolle kinderen hulp schonk, die ze niet geeft aan ons die met onze sloppenwijken haar schoonheid hebben aangetast en met onze theorieën haar wijsheid hebben beledigd. We weten niet hoe we de heilige haardvuren moeten onderhouden en die subtielere beschermende natuurkrachten moeten oproepen die de volgelingen van Vesta, met haar reine beschermers, wisten op te roepen. Vuur was de fysieke tegenhanger van het levensvuur, en het vuur van de geest; en het woord wordt door de Ouden zonder onderscheid in al deze betekenissen gebruikt. Zelfs wij gebruiken het in andere betekenissen, maar dan noemen we dit een metafoor of beeldspraak.

Wat hebben de geleerde theoretici een schitterend vermogen om de dingen vanuit het verkeerde standpunt te bekijken! Wat houden ze ervan om het symbool te verwarren met hetgeen wordt gesymboliseerd! De zon, bijvoorbeeld, is een symbool van het eeuwige en universele leven. Daarom wordt verondersteld dat degenen die het eeuwige leven door middel van het symbool ervan – de zon – vereerden, de zon zelf vereerden. Wat zou een vrome archeoloog denken als een heiden hem ervan beschuldigde neer te buigen voor een lam of een duif of een kruis of een ander christelijk symbool, of zou lachen om de christelijke sacramenten met hun mystieke symbolische elementen? Die gevallen zijn beslist analoog. Hier hebben we een mythe die het eeuwige feit herdenkt van de doop van de mens door het vuur en de Heilige Geest – de tweede geboorte van de mens; en alleen omdat de analogieën van de natuur symbolen vanuit de hemel verschaffen, beschuldigt men de Ouden ervan deze symbolen in mythen te vereren, terwijl men de werkelijke betekenis die wordt gesymboliseerd negeert.

Eén frappant onderdeel van het verhaal van Prometheus is de oorlog tussen Zeus, de koning van de goden, en Prometheus, waarin Zeus wordt afgeschilderd als een tiran en onderdrukker van de mensheid, en Prometheus wordt voorgesteld als een weldoener, omdat hij deze tiran verslaat en op die manier nuttig is voor de mensheid. Maar zij die vertrouwd zijn met de Griekse mythologie weten dat de Zeus in dit verhaal niet de Al-Vader was aan wie elders de naam Zeus wordt gegeven. We citeren H.P. Blavatsky op dit punt:

De vertaler van het drama vraagt zich af hoe Aeschylus zich schuldig kon maken aan zo’n ‘tegenstrijdigheid tussen de figuur Zeus, zoals die in Prometheus geketend wordt weergegeven, en zoals die in de overige drama’s wordt afgeschilderd’ (Mw. A. Swanwick). Dit komt doordat Aeschylus evenals Shakespeare de intellectuele ‘sfinx’ van de eeuwen was en altijd zal blijven. Tussen Zeus, de abstracte godheid van het Griekse denken, en de Olympische Zeus gaapte een afgrond. Laatstgenoemde stelde tijdens de mysteriën geen hoger beginsel voor dan het lagere aspect van de menselijke intelligentie – manas verbonden met kama; terwijl Prometheus – het goddelijk aspect ervan dat opgaat in en streeft naar buddhi – de goddelijke ziel voorstelde. Zeus was de menselijke ziel en meer niet, telkens wanneer hij blijkt toe te geven aan zijn lagere begeerten. GL 2:473

Prometheus is dus het onsterfelijke goddelijke deel van de mens, die zichzelf zou opofferen door een vrijwillige daad van mededogen, wanneer hij incarneert. Dan begint de strijd tussen de god en het dier in de mens, waarbij Prometheus zowel in ballingschap leeft als voortdurende pijn lijdt, waaraan alleen een einde kan komen wanneer de mens volledig is verlost door de voortdurende inspanningen van de goddelijke kracht in hem. Dan zal Prometheus hebben gewonnen, zal de mens zijn gered, en de geketende titan zijn bevrijd. Maar dit drama vond niet alleen in het verleden plaats, want, zoals H.P. Blavatsky zegt:

Dit drama van de strijd van Prometheus met de Olympische tiran en despoot, de zinnelijke Zeus, wordt dagelijks in onze eigen mensheid opgevoerd: de lagere begeerten ketenen de hogere aspiraties aan de rots van de stof, om in veel gevallen de gier van verdriet, pijn en berouw voort te brengen. GL 2:476

Elke mythe heeft zeven betekenissen. Die van Prometheus kan worden toegepast op de geschiedenis van vroege mensenrassen; in dat geval verwijst ze naar de tijd toen de evolutie het punt had bereikt waar een ras van goddelijk bezielde mensen was voortgebracht, en de allegorie laat zien dat dit resultaat niet uitsluitend door dierlijke evolutie en geleidelijke vervolmaking van de fysieke vorm tot stand was gekomen, maar dat de hogere intelligentie, gesymboliseerd door het vuur, naar de tot dan toe niet bezielde mensheid werd gebracht, en zo haar aard voltooide en de mens tot een potentiële god maakte. De oude leringen zeggen dat het overbrengen van verstandelijke vermogens gebeurde door leraren, die in de symbolische verslagen vaak goden en helden worden genoemd. Dit is de historische sleutel, of tenminste één ervan.

Een andere sleutel zou de fysiologische zijn, die ons brengt tot de studie van het menselijke organisme met als doel om te laten zien in welk opzicht het essentieel verschilt van een dierlijk organisme; veel licht wordt op dit onderwerp geworpen in H.P. Blavatsky’s artikel ‘Psychische en noëtische activiteit’. Ook hier is materialisme ingeslopen in een poging de mythe te verlagen door haar op het voortplantingsproces toe te passen. Er zijn natuurlijk analogieën tussen wat hoog is en wat laag; het fysieke herhaalt het spirituele. Maar om te zeggen dat het verhaal van Prometheus herinnert aan de fysieke voortplanting en niet meer dan dat, betekent dat men de mythe verstoffelijkt en verlaagt. Overal waar in deze allegorieën vereniging wordt gesymboliseerd, betreft het een mystieke vereniging van de menselijke ziel met haar goddelijke tegenhanger, de spirituele ziel, en heeft ze geen enkele seksuele betekenis. En misschien kan men begrijpen dat het, in tijden toen seksproblemen het denken niet zo in beslag namen als nu, mogelijk was om zulke symboliek te gebruiken zonder bang te hoeven zijn dat ze verkeerd zou worden geïnterpreteerd.

De sleutel waarmee we ons nu vooral bezighouden is de zojuist genoemde – waarbij het verhaal van Prometheus wordt toegepast op de menselijke aard zoals die nu bestaat. Zoals in bovenstaand citaat is gezegd, vertegenwoordigt Prometheus de hogere aspiraties, en deze worden door de lagere hartstochten geketend aan de rots van de stof, en daarbij wordt de knagende gier van berouw voortgebracht en de talloze punten waarover we ontevreden zijn als gevolg van onze samengestelde aard. En wat een waarheidsgetrouw beeld is dit van het menselijk leven – vooral voor fijngevoelige mensen! Hoezeer is het van toepassing voor een genie, die altijd worstelt tussen de goddelijke inspiratie en de bittere reacties van wanhoop en van fysieke en morele instorting!

In de mythe bevrijdt Herakles (Hercules) de geketende titan; en Herakles is de zonnegod. We zien dat hij in de symboliek in verband wordt gebracht met Asclepius, de Egyptische Ptah, Apollo, Baäl, en Adonis – alle zonnegoden. De betekenis is dat het manas, of denkvermogen, van de mens wordt gered door zich te verbinden met de buddhi of spirituele ziel, want volgens de theosofische leringen heeft het manas of denkvermogen twee kanten: de ene helft wordt aangetrokken tot de vleselijke, zinnelijke aard, en de andere helft tot de spirituele aard. Daarom vinden we in Prometheus een allegorie van de pelgrimstocht van de mens, waarin het denken de held is, die kwade machten overwint en uiteindelijk zijn staat van wijsheid en vrijheid herwint. Hoe belangrijk is het om de onsterfelijke en spirituele aard van de mens te benadrukken in deze tijd waarin zoveel nadruk wordt gelegd op zijn dierlijke aard! Biologen krijgen er nooit genoeg van om de wetten en reacties van de lagere aard van de mens te bestuderen, en willen ons vaak laten geloven dat de mens geen andere aard heeft, maar slechts een meer complex dier is. Maar in het oude verhaal zijn beide kanten van de menselijke aard vertegenwoordigd.

Als H.P. Blavatsky de allegorie interpreteert zegt ze:

Prometheus steelt het goddelijke vuur om de mensen in staat te stellen bewust voort te gaan op het pad van spirituele evolutie, en verandert zo het meest volmaakte dier op aarde in een potentiële god, en maakt hem vrij om ‘het koninkrijk van de hemel met geweld te nemen’. GL 2:275

Hij gaf dus aan de mensheid het vermogen om te denken – zowel een vloek als een zegen. Want wie kan ontkennen dat het vermogen om te denken kwellingen met zich meebrengt, en wie heeft niet soms aan die last willen ontsnappen en onverantwoordelijk willen zijn zoals de dieren? Wat is dit mysterieuze vermogen om te denken dat tegelijkertijd onze verleider en onze redder is? Dit is werkelijk een heilig mysterie, en de sleutel tot een wereld van symboliek. Ons hele leven is een reeks inwijdingen, vanaf het moment dat het kind voor het eerst zelfbewustzijn verwerft, tot de dag van zijn dood. Het vermogen in ons om te denken brengt ons steeds in contact met nieuwe onthullingen van de verborgen krachten in ons, en brengt steeds nieuwe mogelijkheden in ons eigen wezen aan het licht. Het vuur van Prometheus brandt nog altijd in onze borst; het foltert ons, het inspireert ons.

We kunnen er niet vanaf komen en opnieuw een onnadenkend dier worden; we moeten het begrijpen en streven naar harmonie tussen de hogere en lagere aard, en dat betekent de onderwerping van de dierlijke wil aan de hogere wil. De dieren kunnen voldoening vinden in het bevredigen van hun dierlijke natuur. De mens zoekt naar een voldoening die niet op het gebied van zijn persoonlijke verlangens kan worden gevonden.

De val van de mens en zijn verlossing worden bereikt door dezelfde gebeurtenis. Deze gebeurtenis, de gave van het vuur, brengt hem uit balans, verleidt hem, waardoor hij de neiging krijgt om slechte dingen te doen, en geeft hem anderzijds de kracht om zichzelf te redden. Dit kan ons helpen om de vloek en de zegen van Eden te interpreteren. Blavatsky zegt:

De mens zal weer de vrije titan van vroeger worden, maar niet vóór de cyclische evolutie de verbroken harmonie tussen de twee naturen heeft hersteld. . . . De goddelijke titan wordt bewogen door altruïsme, maar de sterfelijke mens altijd door zelfzucht en egoïsme. GL 2:476

Men heeft de geest van het christendom vergeleken met die van het oude Griekenland, en gezegd dat het christendom ascetisme tot zijn ideaal heeft gemaakt, waarbij het lichaam wordt geminacht en de nadruk wordt gelegd op de slechtheid en onwaardigheid van de menselijke natuur; de Grieken daarentegen vereerden de menselijke natuur en streefden naar fysieke volmaking. De Grieken zouden fysieke volmaking beschouwen als een voorwaarde voor mentale en morele volmaking; ze zagen ook geen conflict tussen het lichamelijke en het spirituele. Een juist begrip van zulke mythen zoals die van Prometheus kunnen ons laten zien waar de essentiële waarheid ligt die beide beschavingen en zelfs alle tijden gemeen hebben.

De ontwikkeling van kunst, schoonheid en volmaking heeft men vreemd genoeg gescheiden van religie, met als gevolg dat ze een soort tweede religie is gaan vormen die op vele punten diametraal tegenover de andere staat. Deze scheiding heeft aan zowel religie als kunst schade toegebracht: aan religie door haar vleugels te kortwieken en haar saai en somber te maken, aan kunst door haar neiging om kunst los te maken van ethiek. Erkenning van onze tweevoudige natuur is de oplossing van het probleem, en wanneer de mens de onberekenbaarheid van zijn lagere natuur inziet en de verhevenheid van zijn hogere, en het evenwicht bewaart tussen de twee waarheden, zal hij veel oude kennis hebben teruggekregen als gevolg van de gunst die Prometheus, de brenger van het goddelijke vuur, ons heeft geschonken.

Griekse filosofie


Uit Impuls (Nieuwsbrief voor leden van het Theosofisch Genootschap), september 2011, nr. 56.

© 2011 Theosophical University Press Agency