Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

10. Bijeenkomst op 9 april 1930

GdeP – Zijn er vragen vanavond?

Vr. – Ik heb begrepen dat u op 13 maart heeft gezegd: ‘U verbeeldt u dat u uit uw brein gedachten voortbrengt – arme mensen!’ Uit deze opmerkelijke uitspraak, samen met KT’s nadrukkelijke en herhaalde aanbeveling: ‘Denk vier keer over een onderwerp na en dan zal er licht komen’, leidde ik af: ten eerste dat onze hersenen slechts magnetische zeven zijn waardoor voortdurend vele soorten gedachten stromen, en uit talrijke bronnen, maar dat we het vermogen hebben naar wens elke categorie van gedachten terug te wijzen of aan te trekken, en dat we door viervoudige, doelbewuste concentratie op een gegeven onderwerp ten slotte de stroom van gedachten uit het hogere zelf aantrekken, en zo de waarheid leren kennen over wat we willen weten.

Met andere woorden, ieder van ons heeft het vermogen een voortdurende stroom van gedachten afkomstig van verheven spirituele entiteiten te dwingen door onze hersenen te gaan, in plaats van de veelsoortige rommel die gewoonlijk ons brein passeert, en het is onze taak deze verheven gedachten in onze geest vast te houden en ze in praktijk te brengen, want daardoor bekleden we ze met de stof van dit gebied, en houden we ze als het ware gevangen in de sfeer van deze aarde, zodat alle mensen zonder moeite erover kunnen beschikken.

Is dat juist? Wilt u uw woorden toelichten alstublieft?

GdeP – Dat is een lange vraag! Bedenk dat iedere gedachte een elementaal is. Ook een mens geeft uiting aan energiecentra – dat wil zeggen, hij zendt ze uit, emaneert ze – en deze energiecentra zijn gedachten. Omdat ze elementalen zijn, hebben ze een toekomst vóór zich, maar hun begin ligt niet bij de mens. Aan de andere kant bedoel ik hiermee niet dat hij slechts een kanaal is waar deze gedachten doorheen gaan. Hij is meer dan dat. Hij is hun vader, hun ouder. Maar mag ik u vragen of de vader van een kind zijn kind schept? Hij is iets meer dan een kanaal en toch is hij niet een schepper.

Gedachten komen tot ons, gaan ons denkvermogen binnen vanuit het gedachtereservoir van de planeet, en toch zouden ze niet tot ons komen als we ze niet zouden kunnen ontvangen. Onze gedachten hangen af van onze individuele graad van evolutionaire ontwikkeling. Ruwe mensen hebben grove gedachten, spirituele mensen trekken spirituele energiecentra, of gedachte-elementalen, aan. Verder zijn er bepaalde gedachten die ontspringen aan de levensessentie van een mens, en deze zijn zijn eigen kinderen, uit zijn wezen geboren. Ze ontspringen aan het denkorgaan, gewoonlijk het denkvermogen genoemd, dat een van de instrumenten is van de monadische essentie, ongeveer zoals een orgaan in het lichaam, een deel van het lichaam, en toch niet het hele lichaam. Zo is het denkorgaan niet het hele bewustzijn, maar een deel van de innerlijke constitutie, bestemd, geheiligd, of beter gezegd gebouwd, om uitdrukking te geven, geboorte te geven, aan gedachten, zoals de andere delen van de constitutie andere energiecentra voortbrengen.

De reeks opmerkingen in deze lange vraag is zo ingewikkeld en heeft met zoveel dingen te maken dat ik de mentale nood van de persoon die de vraag stelde en om antwoord vroeg, kan begrijpen. Maar het is haast onmogelijk om op alle punten te antwoorden zonder hieraan een hele avond te besteden.

Het is bijvoorbeeld helemaal fout om te zeggen dat gedachten vanuit verheven spirituele wezens naar omlaag worden getrokken en hier gevangen worden gehouden. Mensen doen dat niet. Mensen zijn maar een van de kanalen, een van de circulaties in de kosmos, in het heelal, waar de energieën van het heelal doorheen gaan en zich manifesteren. Wij mensen zijn niet zo verschrikkelijk belangrijk in het heelal als in de vraag wordt voorgesteld. Strikt gesproken is de mens niet belangrijker dan het minste atoom, want in absolute zin bestaat er in de goddelijke wereld noch groot noch klein. Het atoom heeft evenveel recht om te zijn, te leven en te groeien als een mens.

Gedachten zijn wezens omdat ze elementalen zijn. Entiteiten hebben werkelijk geen begin. Probeer dit te begrijpen. Ze komen een hiërarchie binnen op het laagste gebied, en groeien en evolueren in die hiërarchie tot ze het hoogste gebied ervan bereiken en gaan dan naar een hogere hiërarchie, waar ze op het laagste gebied van die hogere hiërarchie binnenkomen; en gedachten gedragen zich zoals elk ander ding. Wij mensen kunnen worden beschouwd als gedachten van een entiteit die nog verhevener is dan wij, en waarin we leven, ons bewegen en ons bestaan hebben. En met mensen bedoel ik niet onze lichamen. Ik bedoel het denkende zelfbewuste deel van ons, dat tijdelijk in dit fysieke lichaam leeft – het energiedeel van ons.

Nee, de opmerking die ik maakte was een poging de indruk weg te nemen dat mensen met hun hersenverstand uit het niets gedachten scheppen of doen ontstaan, dat gedachten een begin hebben en nooit tevoren bestonden. Dat idee is geheel onjuist. Denk aan het voorbeeld van de vader en het kind: het kind is been van het been, bloed van het bloed, vlees van het vlees van de vader; en gaat alleen maar door de vader heen als door een kanaal, en toch niet helemaal als door een kanaal. De levenskiem zou niet door de vader heengaan, tenzij er een sterke psychische band bestond, ja een geestelijke band, zowel als een fysieke. We zijn allen met elkaar verbonden. We zijn allen met elkaar vervlochten. We staan allen met elkaar in contact.

Zo is het ook met gedachten die door het denkvermogen gaan, behalve die verbazingwekkende categorie van gedachten die aan onze eigen monadische essentie ontspringen, en die uit ons zijn geboren en een nog inniger band met ons hebben, onze eigen kinderen; en deze zullen eeuwig bij ons zijn. We brengen ze voort en zenden ze voortdurend uit, en we vangen ook rondzwervende gedachten op die tot ons komen uit de gedachtereservoirs van de planeten waarin zich de kinderen van andere denkende entiteiten bevinden. Deze andere gedachten die tot ons komen, zijn de kinderen van andere mensen, zoals onze kinderen – de bijzondere categorie waarover ik sprak – op hun beurt hun omzwervingen maken door de denkvermogens of denkorganen van andere mensen.

Het onderwerp bewustzijn is heel erg moeilijk, en het heeft me nogal verbaasd dat er zoveel vragen over zijn gesteld, maar ik kan gemakkelijk inzien waarom dit zo is, omdat er tot nu toe in onze leringen zo weinig over is gezegd, en het is daarom heel natuurlijk dat u een meer gedetailleerde uitleg verlangt.

Vr. – Het kan geen gedachten denken; waar komen gedachten dan vandaan?

GdeP – Wat een nauwkeurig omschreven en heldere vraag! Verwijst het naar parabrahman, of het brein of de menselijke ziel, of een atoom, of wat? Kunt u nader verklaren wat u met het bedoelt?

Vr. – Als gedachten niet uit de mens emaneren, waar komen ze dan vandaan? Het het staat in hoofdletters als het ware, om het allerhoogste uit te drukken.

GdeP – Ik begrijp het. Het werkwoord ‘emaneren’ is juist en toch verkeerd. Bedenk dat gedachten niet uit het niets voortkomen. Ze komen in deze sfeer vanuit een andere, etherischer sfeer. Aan de andere kant is het menselijke denkorgaan dat ze naar deze sfeer overbrengt niet enkel een kanaal; een gedachte zou niet naar een bepaald orgaan kunnen gaan, en daar doorheen gaan naar deze sfeer, tenzij ze karmische banden had met dat orgaan of met die mensen waar ze heengaat.

Dit is weer een van de mysteries van het bewustzijn. Maar wat schitterend dat dit zo is! Probeer u eens een heelal voor te stellen waarin gedachten worden geschapen – d.w.z. nooit eerder hadden bestaan – door ieder mens die ze tevoorschijn bracht, gedachten die nooit konden worden overgedragen aan een ander mens, dan ziet u wat er zou gebeuren. Geen twee mensen zouden elkaar ooit kunnen begrijpen; ieder zou in zijn eigen absolute heelal leven. We begrijpen elkaar omdat de gedachten van alle mensen min of meer aan elkaar verwant zijn en door het denken van ons allen gaan, en natuurlijk ook omdat mensen aan elkaar verwant zijn. Dit is een probleem waar u eens over zou moeten nadenken.

Vr. – Ik heb begrepen dat slapeloosheid de ziel aan het lichaam gebonden houdt, wanneer ze op weg zou moeten zijn naar spirituele gebieden, om te leren, te groeien, zich te ontwikkelen. Vormt slapeloosheid dan niet een ernstige belemmering voor de groei van de ziel?

GdeP – Nee. Integendeel, ze biedt de ziel een kans om te groeien. Alles wat vraagt om het trainen van wilskracht, zelfvergetelheid, zelfbeheersing, oefent de geestelijke vermogens en krachten van een mens. Ziekten, kwalen en tegenslagen zijn onze beste vrienden, omdat ze het beste in ons tevoorschijn roepen.

Slapeloosheid vormt geen beletsel voor zielengroei. De gedachte is dat slapeloosheid, evenals het normale wakker zijn overdag zelfs als u ’s nachts uitstekend slaapt, het zelfbewustzijnscentrum van de mens min of meer op dit gebied houdt. En dat zelfbewustzijnscentrum krijgt niet zijn periode van rust en verkwikking in de spirituele wereld die het krijgt in de slaap. Maar dat zelfbewustzijnscentrum, of het gewone bewustzijn van de mens, is helemaal niet het spirituele centrum, en juist het feit dat het langer in de waaktoestand is, betekent meer tijd voor zielengroei, ook voor zelfbeheersing, het trainen van de wilskracht.

In hoeverre slapeloosheid het lichaam misschien nadelig beïnvloedt is weer een andere vraag; maar de huidige vraag heeft geen betrekking op het lichaam.

Vr. – Wat is de oorzaak ervan en hoe kan men die toestand verbeteren vanuit een spiritueel, niet vanuit een medisch, gezichtspunt?

GdeP – Hoe kan men spiritueel gezien slapeloosheid verhelpen? Ik begrijp de vraag niet helemaal. Zou u kiespijn door een spiritueel vermogen proberen te genezen? U zou het vermogen verlagen als u dat deed, en als u dat zou kunnen. Maar als u bedoelt welke wijze van leven het denken zo zou trainen dat het lichaam daarop harmonisch zou reageren en de slapeloosheid zou worden genezen, dan is mijn antwoord ‘door juist te leven’. Matig eten, juist denken, op een goede manier leven, voldoende beweging – met andere woorden, door zuiver te leven en hoogstaande gedachten te hebben. In sommige gevallen is slapeloosheid, evenals elke andere ziekte, karmisch. Feitelijk is alles karmisch, maar hier bedoel ik dat het iemand treft die het in de normale loop van de evolutie redelijk goed zou zijn gegaan als hij of zij niet zo erg had geleden als in het geval dat u in gedachten heeft. Nee, hoewel slapeloosheid een kwelling is, zoals alle andere ziekten, en alle gepaste middelen zouden moeten worden gebruikt om haar te genezen, biedt ze de ziel een gelegenheid om te groeien.

Mag ik vragen: voelt iemand zich slaperig?

Vr. – Ik heb me wat slaperig gevoeld.

GdeP – Werkelijk? Als de slaperigheid terugkomt, geloof ik dat u vanavond deze bijeenkomst beter kunt verlaten.

Vr. – Ik heb dit gedacht: dat de atman, het hoogste van de zeven beginselen, bij het sterven van het lichaam wordt teruggetrokken in zijn ouder-ster door middel van de drie beginselen boven de zeven waarvan in het algemeen wordt gezegd dat ze de constitutie van de mens vormen; en dat hij daarbij door de drie bollen van de aardketen gaat die zich boven de zeven bevinden waarover gewoonlijk wordt gesproken. Is dit juist?

GdeP – Zonder in details te treden is het antwoord in het algemeen: ja. Ik kan misschien eraan toevoegen dat atman staat voor de hoogste beginselen van de menselijke constitutie: met andere woorden, de drie beginselen die de bovenste driehoek vormen, of onze goddelijke wortel, en het hoogste van de zeven zich manifesterende beginselen – gewoonlijk wordt alleen dit laatste ‘atman’ genoemd. En deze gaan bij de dood van een mens door de hoogste drie bollen van de aardketen, en stijgen op naar hun schitterende thuis, hun oorspronkelijke bron.

Dit betekent niet dat dit naar huis gaan een totale breuk inhoudt met de overblijvende elementen van de constitutie van de zojuist gestorven mens. Kunt u het begrijpen als ik u zeg dat uw hoogste deel in zijn eigen spirituele of goddelijke thuis kan zijn en zich toch ergens anders bevindt? Dat is een feit. Het kan voor u een hint zijn van een grote waarheid, maar ik kan dit hier niet verder toelichten.

Vr. – Kan iemand het karma van een ander gedeeltelijk of geheel op zich nemen? Zo ja, is dat aan te raden?

GdeP – Strikt genomen is het onmogelijk. Maar hoewel deze algemene stelling juist is, is het ook juist daarin een nuancering aan te brengen – niet in het principe dat het onmogelijk is het karma van een ander geheel of gedeeltelijk op zich te nemen, maar een nadere bepaling van de manier waarop die regel zou moeten worden begrepen. Als het bijvoorbeeld het karma van iemand is om te sterven door verdrinking – en dit wordt niet bedoeld in de zin van een noodlot, maar in de zin dat alle omstandigheden van zijn vroegere daden en gedachten deze bestemming hebben veroorzaakt, zodat die persoon voor zichzelf het karma van verdrinking heeft teweeggebracht – dan neemt iemand die hem in het water ziet worstelen en in het water springt in een poging hem te redden en ook verdrinkt, niet het karma van die ander op zich door vergeefs te proberen de andere persoon te redden en daarbij zelf te verdrinken. Hij heeft niettemin geprobeerd die persoon te redden, dat leven te redden, en heeft misschien onbewust die persoon geholpen.

Laat ik nu een ander voorbeeld nemen, dat dit punt nog beter kan illustreren. Een zakenman komt bijvoorbeeld door een aantal onzorgvuldige geldelijke transacties diep in de schulden te zitten. Hij staat voor een faillissement. En naar moderne maatstaven – in het bijzonder Amerikaanse – wacht hem misschien vernedering. Hij heeft een vriend met geld, en deze vriend komt hem die zo in de schulden zit te hulp en helpt hem uit zijn moeilijkheden, maar hij moet daar zelf een hoge prijs voor betalen. Hij redt zijn vriend van een faillissement, maar zeer ten koste van zichzelf. Heeft hij door die edele daad het karma van zijn vriend op zich genomen? Nee, strikt gesproken niet. Maar toch heeft hij zich nauw verbonden met het karma van die persoon, en zich verweven met het web van dat karma. Was het het karma van die persoon geweest om in iedere zin van het woord te mislukken, dan zou dat zijn gebeurd en hij zou financieel ten onder zijn gegaan. Maar het was zijn karma deze vriend te hebben die hem kwam helpen.

Wat er ook gebeurt, ongeacht hoe het gebeurt, is karma. U kunt het karma van een ander niet op u nemen, al zou u dat willen. Maar – en nu ga ik een stap verder – iemand die van nature karmisch vrij is, vrij van een bepaald karmisch web, kan door eigen wilskracht dat karmische web binnengaan en erin verwikkeld raken. Hij kan het karma van de ander niet wegnemen, maar door zijn daad kan hij die ander helpen. En deze gedachte vormt de basis van de verwrongen en onjuiste leer van het plaatsvervangend lijden in de christelijke kerk.

U kunt andermans karma noch in zijn geheel noch gedeeltelijk op u nemen, maar door uw daad kunt u het karma verlichten en verzachten. Door dat te doen neemt u niet het karma van die ander op u maar door uw daad maakt u voor uzelf nieuw karma. Als iets wordt gedaan met een edel motief, om een grootmoedig doel te bereiken, is het echter, hoe ongelukkig het op dat ogenblik ook kan zijn, een karma dat u eens, ergens, goede gevolgen zal brengen en wel met rente, want u heeft een edele daad verricht.

Nee, van het karma van een ander kunt u geen enkel deel op u nemen. Als dat mogelijk was, zou u aan de wetten van de natuur kunnen ontsnappen, en ‘oorzaak’ en ‘gevolg’ zouden slechts woorden zijn. U zou evengoed kunnen zeggen dat u de gapende wond in het lichaam van iemand die op zichzelf heeft geschoten, zou kunnen overnemen. Dat kan niet. De natuur laat niet met zich spotten. Wat u zaait, zult u tot de laatste cent oogsten. Dat is een wet, de werking van de natuur zelf, die de dader over zichzelf heeft afgeroepen. Karma is in u, niet daarbuiten, en alles wat u overkomt, heeft u in dit of een eerder leven zelf veroorzaakt.

In het heelal bestaat geen toeval. U kunt niet in het karma van een ander ingrijpen, maar u kunt helpen, u kunt verlichten, u kunt troosten, u kunt heel veel doen op het pad van medelijden en mededogen. En als u dat doet, handelt u in overeenstemming met de meest innerlijke krachten van de natuur.

Vr. – U zei dat het ego door of langs het sushumna-kanaal, of de sushumna-buis, van de wervelkolom het lichaam bij incarnatie binnengaat en bij excarnatie verlaat.

Aan de andere kant zegt HPB (De geheime leer, 1:592-3): ‘dierlijke vitaliteit daalt in grotere hoeveelheid neer op de planten in de sushumna-zonnestraal die de maan verlicht en voedt’ – en die mens en dier tijdens hun slaap doordringt.

Wijzen deze twee beweringen samen erop dat het excarnerende ego langs deze sushumna-straal naar de maan gaat en vandaar naar de zon, nadat het zich uit het vlees heeft bevrijd?

GdeP – Hier doet zich weer dezelfde moeilijkheid voor waarover ik vroeger al heb gesproken. Delen van deze vraag kan ik niet beantwoorden – het is me niet toegestaan. Maar de teneur van deze vraag staat me wel aan. Hier wordt niet gevraagd of de beide beweringen met elkaar in tegenspraak zijn, wat zou wijzen op twijfel in het denken van de vraagsteller. Er wordt duidelijk een poging gedaan beide uitspraken met elkaar in overeenstemming te brengen, en dat duidt op een heel goede instelling. Laat ik eens kijken of ik niet enig antwoord kan geven. Dat is ook mijn plicht. Er is hier een individuele roep om licht. Er is een ware toon van aspiratie in het denken aangeslagen.

Er wordt niet helemaal begrepen wat ik bedoelde toen ik sprak over de sushumna nadi, of het kanaal van de ruggengraat als dat kanaal waardoor het bewustzijn het lichaam binnengaat en weer verlaat. Dit laatste is inderdaad waar. Maar de sushumna-straal is niet een van de hoogste, en het is duidelijk dat het proces van de dood met het lichaam te maken heeft, omdat het een verlossing van het lichaam betreft. Daarom zijn zowel de sushumna-straal als het sushumna-kanaal betrokken bij het vrijmaken van de delen van de menselijke constitutie die tijdelijk van het lichaam worden bevrijd, zoals tijdens de slaap, of als het mayavirupa wordt geprojecteerd, en bij de dood. Er is hier ook een klein misverstand over mijn woorden toen ik sprak van het reïncarnerende of incarnerende ego dat het lichaam binnengaat door het sushumna-kanaal. Hoe kan dat als het lichaam nog niet is geboren?

Ik denk dat ik zowat genoeg heb gezegd. Als de innerlijke mens op een of ander moment voor een bepaald doel het lichaam verlaat, gebeurt dat langs de sushumna nadi of het sushumna-kanaal van de wervelkolom, en dat gebeurt ook bij de dood.

Ik denk dat we beter verder kunnen gaan met de volgende vraag. Onbewust heeft men in deze vraag heel esoterische dingen aangeroerd, en ik denk dat ik meer dan genoeg heb gezegd.

Vr. – Ik heb begrepen dat het fysieke altijd de exacte kopie is van het astrale. U heeft gezegd dat de wervelkolom op het astrale gebied uit drie buizen bestaat. Waarom wordt de fysieke wervelkolom dan niet eveneens samengesteld uit drie gescheiden of onafhankelijke delen? Of zijn de twee parallelle strengen van het sympathische zenuwstelsel, die langs de wervelkolom lopen, het begin van de fysieke manifestatie van de beide andere astrale buizen – ida en pingala?

GdeP – De laatste opmerking is juist. Ik ben er niet zeker van of op de juiste manier wordt verwezen naar de twee kolommen van het sympathische zenuwstelsel waarover hier wordt gesproken, maar de gedachte is helemaal juist. Bovendien weerspiegelt het lichaam alleen maar wat het astrale lichaam is; het weerspiegelt niet alles wat het astrale lichaam in zich heeft, maar vormt er slechts een afschaduwing van, want het lichaam is nog niet volkomen geëvolueerd. Alles wat op een bepaald ogenblik in het fysieke lichaam verschijnt, heeft zijn oorsprong in het astrale lichaam. Ik geloof dat die gedachte duidelijk is, en er zijn drie kanalen in de wervelkolom van het astrale lichaam, en na verloop van tijd zullen deze drie kanalen zich verenigen tot twee en zich in het fysieke lichaam manifesteren als twee ruggengraten. Dit zal in de verre toekomst gebeuren.

De drie levenskanalen of kanalen voor het doorlaten van de levensstromen die nu op en neer gaan in de wervelkolom, bestaan in het astrale lichaam als drie werkelijke buizen of kanalen. En de hindoes geven deze drie buizen of kanalen die langs de ruggengraat lopen aan met de namen ida aan de rechterkant, pingala aan de linkerzijde, en de sushumna ertussenin.

De groei van het embryo in het lichaam van de moeder, en de groei van het kleine kind wanneer het geboren is, volgt slaafs, punt voor punt, de groei van het astrale lichaam dat zich vormt. Maar dit astrale lichaam is altijd vóór op het fysieke lichaam dat wat zijn ontwikkeling betreft het astrale lichaam volgt. Het is te vergelijken met een aanhangwagen achter een auto. De aanhangwagen volgt de auto in al zijn bewegingen.

Deze drie kanalen van het astrale lichaam worden in feite steeds gebruikt en zijn de hele tijd actief, want de werkelijke fysieke mens is de astrale mens. Het lichaam is als het ware een gewaad van atomen die rond de astrale mens worden verzameld, een soort jas. Het is, om zo te zeggen, als een laag vernis of een patina dat zich vormt op een kunstvoorwerp. Er zou over gesproken kunnen worden als roest om een ijzeren stuk gereedschap. De werkelijke mens is de astrale mens, en is de zetel of het brandpunt van alles wat de mens doet, en het fysieke lichaam volgt alles slaafs na.

Vr. – Wat wordt bedoeld met het ‘heldere blauwe licht achter de zon’ waarover KT spreekt in De goden wachten op ons (blz. 143), wanneer ze de woorden van meester M citeert. Bestaat hier enig verband met de wetenschappelijke theorie dat onze zon een blauwe ster is?

GdeP – Zeer zeker. Onze zon is blauw. En de invloed van de atmosfeer van de aarde op de zonnestralen vormt de belangrijkste oorzaak dat we het zonlicht als een gouden licht zien. Onze zon is een blauwe ster, en deze kleur is een uitdrukking van de individualiteit van die ster, zoals ook een mens zijn eigen bijzondere kleur of tint of schakering heeft.

Als u mensen zou kunnen zien met het kleuren-oog, om het zo te noemen, dan zou u sommige zien omringd door een rode wolk, andere door een blauwe of violette of gouden wolk, en weer andere omgeven door wolken van verschillende schakeringen, lichtgroen, donkergroen, indigo, hemelsblauw of turkoois – alle mogelijke nuances. Naast de fundamentele achtergrondkleur vertoont de aura van ieder mens, als hij boos of geëmotioneerd of diep in gedachten is, een voortdurend schitterend spel van andere vitale kleuren, prachtig om te zien. Al deze kleuren zijn slechts uitdrukkingen van de levenskrachten, van de prana’s van de entiteit.

Het blauw van de zon is een uitdrukking van de levensentiteit in en achter en boven de zon. Er zijn violette zonnen, rode zonnen en gele zonnen, en zonnen met andere kleuren.

Vr. – In het vorige ES-verslag zegt u: ‘Er zijn zeven verschillende levensstromen die door het menselijk lichaam gaan, en ieder is, om zo te zeggen, de moeder van een bepaald zintuig.’ In Esoterische Instructies no. 5 staat: ‘Het atoom bevat esoterisch de zes beginselen en huist in de molecule.’*

*Zie H.P. Blavatsky, Collected Writings, 12:703.

Kunnen de elektronen van een menselijk levensatoom de zes beginselen in een molecule zijn, waarover is gesproken?

GdeP – Zeer beslist niet. Alle elektronen van een atoom, hetzij een atoom van de scheikunde, of een pranisch, of een levensatoom, zijn lichamen, heel kleine entiteiten, alle min of meer op hetzelfde gebied. Bijvoorbeeld: zijn de om de zon wentelende planeten in ons zonnestelsel de beginselen van het zonnestelsel? Natuurlijk niet. Ieder atoom is een zevenvoudige entiteit met haar fysieke en astrale lichaam, haar levensenergie, haar kamische, haar manasische en haar buddhische beginsel en haar atman. Het is precies zoals bij de mens.

Maar het atoom, fysiek of structureel gesproken, is samengesteld uit een centrum en ondergeschikte heel kleine lichamen, die scheikundigen tegenwoordig elektronen noemen. Deze elektronen zijn niet de zeven beginselen van het atoom maar manifestaties op het fysieke gebied van bepaalde energieën van het atoom. Dat zou duidelijk moeten zijn.

U zou evengoed kunnen zeggen dat de organen van het menselijk lichaam de zeven beginselen van de mens zijn. Wat de organen zijn voor het lichaam, zijn de elektronen van het fysieke atoom voor het atoom. Ze zijn organische delen van de structuur van het fysische atoom maar zijn niet de zes beginselen daarvan.

Vr. – Is dit wat u de ‘zeven levensstromen’ noemt, die door het menselijk lichaam vloeien, naar de zeven vitale layacentra of chakra’s, waarbij ieder de moeder van een zintuig is?

Mijn vragen zijn misschien niet duidelijk, maar ik neem aan dat u begrijpt wat ik bedoel.

GdeP – Ik geloof dat ik u begrijp, al zijn uw vragen niet helder gesteld, omdat ze niet goed zijn overdacht.

Nee, de genoemde zeven levensstromen zijn de zeven verschillende prana’s. En deze verschillende prana’s stellen zeven fundamentele energieën voor die in het lichaam een rol spelen. Ieder van die zeven fundamentele prana’s of fundamentele energieën, zoals deze zich in het fysieke lichaam manifesteren, is de moeder van een van de zintuigen van het lichaam, waarvan er tot dusver vijf zijn ontwikkeld en twee nog moeten komen.

Toch zijn alle zeven prana’s actief, maar in de exoterische boeken wordt gewoonlijk over maar vijf prana’s gesproken, want tot nu toe zijn maar vijf zintuigen geëvolueerd en zelfs nog heel onvolkomen geëvolueerd. Maar hoewel de hoogste twee zintuigen fysiek gesproken nog niet zijn geëvolueerd, zullen de energieën daarvan in de toekomst in het fysieke leven tot uitdrukking komen.

De twee prana’s die met deze twee toekomstige zintuigen corresponderen zijn in het lichaam actief op een manier zoals de geest van de mens in zijn bewustzijn min of meer actief is, of zoals zijn buddhi-beginsel in zijn bewustzijn min of meer actief is, hoewel de spirituele en de buddhi-natuur van de mens nog niet volledig zijn ontwikkeld. Toch zijn ze er, en ze zijn actief.

Vr. – Wilt u ons de esoterische verklaring geven van genezing door een magnetiseur – meer in het bijzonder, welke invloed heeft het op de genezer en ook op degene die wordt genezen? Ik doel niet op genezing door concentratie van het denken of door een vorm van hypnose.

GdeP – Genezing door een magnetiseur gebeurt bijna altijd door middel van hypnose. En bovendien is dit soort genezing heel slecht voor de magnetiseur. Ook al vindt genezing plaats, het is een methode waarbij karma wordt uitgesteld, wat uiteindelijk nadelig is voor degene van wie de pijn wordt verlicht, of die misschien wordt genezen.

Al eerder is u gezegd dat elke lichamelijke ziekte, elke kwaal, en ook elke mentale ziekte of aandoening, karmisch is; het is iets dat probeert uit te werken door het kanaal dat daarvoor beschikbaar is, en dat kanaal is het fysieke lichaam, waaronder de hersenen. Als u de ziekte blokkeert, wanneer u belet dat ze door haar natuurlijke kanaal naar buiten komt, bent u bezig voor uzelf allerlei moeilijkheden in de toekomst op te stapelen, en die komen dan waarschijnlijk op een moment dat u misschien nog minder ernaar verlangt die moeilijkheden te ondergaan dan op dit moment nu de natuur wil dat ze naar buiten komen en ermee wil afrekenen.

Ik weet niet veel over geneeskunde, en ik houd me er weinig mee bezig, maar ik heb zo het idee – en ik kan het verkeerd hebben – dat, als een arts in deze tijd zou proberen een ziekte terug te dringen in plaats van die zorgvuldig en op een natuurlijke manier uit het lichaam te leiden en die uit te putten, hij als arts tekort zou schieten. Dat is mijn indruk.

Mensen zijn bang. Ze willen niet onder ogen zien wat hun overkomt. Ze kennen de wet niet, ze weten niet wat karma is. Ze denken vaak dat ziekten onrechtvaardig zijn, dat ze niet zouden moeten lijden, dat ze niet verantwoordelijk zijn, dat ze toevallig de slachtoffers zijn van een of andere moloch, natuur genaamd. Ze willen zowat alles doen, en gaan bijna tot het uiterste, om hun pijn te verlichten.

Maar als de wijze mens weet dat hoe eerder de ziekte naar buiten komt, des te beter dat is, dan gaat hij naar zijn dokter om hulp. Dat is juist, en het is de plicht van de arts om hulp te bieden. Hij kan het karma niet voorkomen, hij kan het niet van zijn patiënt overnemen, maar hij kan meedogend en hulpvaardig en met zijn kennis proberen het lijden te verzachten en helpen de ziekte naar buiten te leiden, het leven te redden en de patiënt te genezen.

Het kan me niet schelen of de moderne medische wetenschap hiermee instemt of niet. Mijn ervaring met de theorieën van de medische wetenschap is dat het ermee gaat zoals met alle andere wetenschappelijke en halfwetenschappelijke theorieën – ze veranderen steeds. Een opvatting maakt in de medische wereld een jaar of tien grote opgang, en het volgende decennium wordt deze opzijgeschoven; en een arts zou het misschien afkeurenswaardig vinden om te handelen zoals zijn vader of zijn grootvader dat deed. De ideeën van vandaag zullen op hun beurt plaatsmaken voor iets anders.

Er was een tijd dat het als een medische misdaad werd beschouwd om een koortslijder water te geven. Water zou hem doden, zo dacht men. Ik twijfel er niet aan dat in die tijd een arts die aan een patiënt met koorts een glas water gaf gevangen zou worden gezet. Tegenwoordig wordt koorts heel anders behandeld. Het is heel goed dat de medische wetenschap aldoor verandert. Artsen leren voortdurend. Het is niet goed dat elke nieuwe theorie tot dogma wordt verheven en moet worden weggevaagd door een of andere grote figuur die zijn reputatie eraan waagt om die theorie uit de weg te ruimen.

Ik heb veel vrienden in de medische wereld voor wie ik groot respect heb, en ik heb eerbied voor hen naargelang ze willen leren en niet denken alles al te weten. Ik ken de geschiedenis van de wetenschap te goed, ook van de geneeskunde, om te geloven dat het laatste woord erover zou zijn gesproken. Naarmate ze meer weten en meer studeren, blijkt dat er steeds minder is wat ze werkelijk begrijpen. Een bedroevend vooruitzicht, zult u zeggen. Integendeel, ik geloof dat het een bemoedigend vooruitzicht is.

Heeft u nog andere vragen? En vermijd alstublieft medische onderwerpen.

Vr. – Ik heb de verslagen van de bijeenkomsten gelezen die u hield voor ik hier kwam, en was zeer geïnteresseerd in die op kerstavond. En toen u die schitterende uitleg gaf over de werkelijke betekenis van Kerstmis, zei u dat er een soortgelijk verhaal was over Pasen. Mag ik u vragen ons dat verhaal te vertellen?

GdeP – Er zijn vier perioden in het jaar waarin in de oudheid inwijdingen plaatsvonden. Deze perioden zijn: het wintersolstitium; de lentenachtevening of wat nu meestal de paastijd wordt genoemd; het zomersolstitium; en de herfstnachtevening.

Deze perioden werden gekozen op basis van astrologische feiten. De aarde en de zon en vooral de planeten hadden dan, althans in theorie, een zodanige stand dat in deze perioden de communicatielijnen tussen de heer en gever van het leven, met andere woorden de zon, en de aarde, voorwaarden schiepen die zeer gunstig waren voor inwijdingen. De paastijd, of met andere woorden en nauwkeuriger gezegd, de lentenachtevening, is een van die perioden.

De heiligste en verhevenste van de inwijdingen is misschien wel de inwijding die plaatsvindt in de tijd van de herfstnachtevening. Maar ze is alleen in die zin verheven dat degene die dan wordt ingewijd op het pad komt dat hem buiten de wereld van de mensen brengt. Deze inwijding geldt als de hoogste. Maar in onze eigen broederschap van mededogen wordt deze niet als de hoogste beschouwd. Ze is de verhevenste, maar niet de edelste, hoe paradoxaal dat misschien ook klinkt.

Laat ik proberen dit te illustreren. Het is zo moeilijk deze dingen te verklaren. Laten we zeggen dat er twee mensen zijn, beiden goede mensen. De een zet zich met heel zijn hart in om één te worden met zijn innerlijke god. In elk opzicht leidt hij het leven in de goede zin van het woord. Hij is meedogend en vol medelijden. Al wat is heeft hij leren liefhebben. Maar al zijn energie is erop gericht het verhevene voor zichzelf te krijgen. Hij doet niets en niemand kwaad. Hij bereikt dit doel en laat de wereld van de mensen achter zich. Wat hij deed is heel hoogstaand.

De ander verlangt te slagen, één te worden met zijn innerlijke god, enkel en alleen om zijn medemensen beter te kunnen dienen, om een beter kanaal te kunnen worden tussen de goden en zijn medemensen. Hij geeft het zelf op voor het al-zelf. Hij geeft zichzelf op, zijn eigen kansen, ziet ervan af voor zichzelf verhevenheid te bereiken, en wijdt zijn leven aan het dienen van allen. In onze orde staat hij hoger en is inderdaad edeler, staat boven de eerste. Hiernaar verwees ik een ogenblik geleden toen ik zei dat de inwijding tijdens de herfstnachtevening misschien op zichzelf de verhevenste is, maar de mens die deze zeer verheven inwijding doormaakte, liet de mensenwereld achter zich.

De inwijdingen in de paastijd en tijdens het wintersolstitium worden doorgemaakt door degenen die verlangen te leven om de mensheid te helpen en zich geheel daaraan wijden. Een boeddha, om over de persoon te spreken, wordt op het moment van de winterzonnestilstand ‘geboren’ of een paar dagen later – laten we zeggen veertien dagen later. De periode rond Pasen of de lentenachtevening is de inwijdingstijd die wordt gekozen voor hen die tot de goden gaan behoren, maar de wereld van de mensen toch niet geheel achter zich laten.

Vrienden, ik weet niet of u mij al dan niet begrijpt. Het is voldoende als u enig idee krijgt van wat ik probeer te zeggen. Er zijn twee klassen. Ze worden genoemd in de boeddhistische geschriften: de ene staat bekend als de pratyekaboeddha’s, zij die het boeddhaschap alleen voor zichzelf bereiken. Dit is verheven; hun werk in de wereld is schitterend, of beter gezegd, hun werk in het heelal is schitterend. Ze worden schakels tussen de mensheid en het goddelijke, maar hun eigen motief, hun eigen streven is voor zichzelf. Het is in feite een soort spirituele zelfzucht, hoe zuiver en heilig die wezens ook zijn. Terwijl de boeddha’s van mededogen voor het welzijn van de mensheid leven, en op aarde onder de mensen blijven als nirmanakaya’s, eonenlang, en hun eigen vooruitgang opofferen om helpers van hun medemensen te zijn, om hen te beschermen tegen kwade invloeden waarvan de gemiddelde mens geen idee heeft. Hun leven is één lang offer. Natuurlijk is hun uiteindelijke beloning onvergelijkelijk veel verhevener dan die van de pratyekaboeddha’s.

Vr. – Wanneer een mens tijdens het werk zijn oog verwondt aan een uitstekende tak of twijg van een boom, met als gevolg dat hij blind wordt, speelt daarbij dan een bijzonder soort karma een rol? Men kan nauwelijks geloven dat dit slechts toeval is. Het lijkt uitzonderlijk dat een eenvoudig ding zoals een twijg die geen enkel verband met de mens schijnt te hebben, hem zo’n verschrikkelijk letsel zou kunnen toebrengen.

GdeP – Heel interessant. Maar het karma heeft niets met de twijg te maken. Het karma van de mens was dat hij zijn gezichtsvermogen zou verliezen, en de twijg was daarbij een bijkomstigheid of diende slechts als werktuig. Het had iets anders kunnen zijn. Het had iemands golfstick of het tennisracket van een vriend kunnen zijn. Het karma is dat hij blind wordt. Alles wat er gebeurt is het gevolg van voorafgaande oorzaken. Dat idee moet volkomen duidelijk zijn. Alles wat er gebeurt is het resultaat van iets dat eraan is voorafgegaan, waaruit het is ontstaan, en dus gaat een keten van oorzaak en gevolg, van oorzakelijkheid, zoals men het noemt, eeuwen ver terug in de tijd, langs de lijn van levens van een individu, die, als we deze voorwaarts volgen, een karmisch hoogtepunt bereikt: hij wordt blind. Maar is dat het einde? Dat is slechts het begin van een nieuwe fase; de keten van oorzaken zet zich voort. En als we het vanuit een theosofisch gezichtspunt bekijken, wie kan ons dan zeggen of dit verlies van een van de kostbaarste vermogens van een mens – het gezicht – niet een door de hemel gezonden zegen is.

Wij mensen zijn zo zelfzuchtig, zo onontwikkeld, dat, als de dingen niet exact gaan zoals wij dat willen, we gaan geloven dat alles onrechtvaardig is. We denken niet logisch. We spreken over toeval. Er is geen toeval. U gebruikte het woord ‘toeval’, geloof ik. Zoiets bestaat niet. Gelooft u dat een auto-ongeluk een toevallige gebeurtenis is, dat een brand toeval is, dat het verlies van iemands vermogen toeval is, dat een plotselinge groei van iemands vermogen toeval is? Onderzoek elk van die gebeurtenissen of wat dan ook, en u zult vinden dat er een voorafgaande daad of gedachte was, of beide, een voorafgaande oorzaak waaruit dit gevolg tevoorschijn kwam, en dat dit gevolg of resultaat op zijn beurt een oorzaak voor iets anders wordt.

HPB zegt het zo mooi: we weven karma om ons heen zoals een spin zijn web. Alles wat we doen is karma. Alles wat we hebben of niet hebben is karma. We zijn ons eigen karma. Dat is de beste manier om het uit te drukken: we zijn ons eigen karma. En juist dit bedoelde de Heer Boeddha toen hij zei dat er niet zoiets is als een persoonlijke of geïndividualiseerde ziel die eeuwig is. Het is het karma van de mens dat leeft, de mens zelf, de voortzetting van de keten van oorzakelijkheid die de mens is. Dit is zonneklaar, maar westerlingen verkeren zozeer in de greep van het oude christelijke denkbeeld van een geschapen ziel, dat God Almachtig alles doet in het heelal om ons heen, en dat wij hulpeloze schepsels zijn overgeleverd aan een ondoorgrondelijke goddelijke lotsbestemming; dat de hand van het lot op ons voorhoofd alles schrijft wat we zijn en zullen zijn, en na te hebben geschreven terugkeert om er nog meer op te schrijven. Zo is het niet. De mens is zijn eigen schepper, zijn eigen verlosser, zijn eigen martelaar. Hij verdoemt zichzelf, hij veroordeelt zichzelf, hij bevrijdt zichzelf.

Dit is een ethische leer en het is een leer van hoop. Het is een optimistische leer in de diepere betekenis van het woord, want ze geeft een nieuwe kans; ze zegt dat u uzelf maakt tot wat u bent. U kunt u zo hoog verheffen dat u zich met de goden kunt onderhouden, en dat is als het ware maar één stap vooruit. U kunt eeuwig vooruitgaan, of u kunt uzelf omlaag drijven naar de planeet van de dood. U kunt van uzelf maken wat u wilt. En wat u nu bent heeft u in het verleden van uzelf gemaakt. U bent nu bezig van uzelf te maken wat u in de toekomst zult zijn.

Een gebeurtenis zoals het verliezen van het gezichtsvermogen louter door middel van een twijg is eenvoudig een voorbeeld hiervan. Er vindt een aardbeving plaats; daardoor storten gebouwen in, en worden mensen verpletterd. Is dat toeval? Volgens mij niet. Geen mens zou zijn leven hebben verloren tenzij zijn karma, zijn keten van oorzakelijkheid, hem op dat ogenblik op die plaats had gebracht. Hijzelf is verantwoordelijk. En ik zeg u dat er in het leven van de mens geen beschermende kracht is die zo geweldig is, geen reddingsmiddel zo zeker en betrouwbaar, als liefde. Ze werpt om ieder mens een akasische sluier, een akasisch schild, dat ieder mens tegen onrecht beschermt die oprecht en onpersoonlijk liefheeft, die geen kwaad doet en niets zelfzuchtigs, niets doet dat zijn eigen krachten en vermogens verzwakt, waardoor hij onvoorzichtig wordt en op die manier een ongeval uitlokt. Ze maakt iemand geliefd bij anderen. Ze brengt harmonie en vrede en schoonheid in het leven. Heb lief en men zal u liefhebben. Heb lief en u zult worden behouden.

Vr. – Mag ik een vraag stellen over enkele leringen over hiërarchieën die u ons een paar jaar geleden in de Tempel heeft gegeven? Dat onderwerp was ons toen minder vertrouwd, en ik zou mijn geheugen over iets daarvan willen opfrissen. Als ik mij goed herinner was er een woord ‘hyparxis’ dat u toen heeft genoemd, en ik zou die lering graag nog eens toegelicht willen hebben.

GdeP – ‘Hyparxis’ is een technische term uit de Griekse filosofie, die vooral in de neoplatonische school werd gebruikt. In het kort betekent het wat ik vroeger de top van een hiërarchie heb genoemd, die tegelijkertijd haar essentiële essentie of hart is, en zowel het begin als het einde is – het zaad van de hiërarchie, met andere woorden haar bron en ook haar einde. De cirkel komt weer terug bij zijn begin. Maar bedenk alstublieft dat elke hyparxis, of top, of climax, slechts het laagste deel is van een volgende hogere hiërarchie waaraan de eerstgenoemde als een medaillon hangt.

Vr. – Toen onze jongerengroep onlangs een Grieks symposium hield, was er een vraag die ik moest beantwoorden, en het antwoord dat in het symposium werd gegeven leek nogal ontmoedigend. De vraag was: ‘Welke rol speelt de filosofie bij het ontwaken van de ziel?’

GdeP – Een typisch Griekse vraag. Ik weet niet of een hindoe zo’n vraag ooit zou stellen. Stel u voor dat een westerling aan een van zijn docenten zou vragen: Welke rol speelt de wetenschap bij het ontwaken van het menselijke denken? De hindoe zou als antwoord op uw vraag zeggen dat filosofie eenvoudig het oefenen is van de krachten van het verlichte menselijke verstand. U kunt niet filosoferen voordat uw ziel is ontwaakt; maar u kunt studeren voor uw ziel volkomen is ontwaakt, en deze studie zal de ziel helpen om tot volledige ontwaking te komen.

Als we de vraag vanuit het Griekse standpunt beantwoorden, speelt filosofie dus een belangrijke rol bij het doen ontwaken van het innerlijke bewustzijn, wat hier de ‘ziel’ wordt genoemd. Ze leert het denkorgaan hoe het helder, logisch, accuraat en consequent moet denken. Ze leert het intellect om zijn eigen krachten van geordend denken en van overdenking te kennen, en te delven in de diepere bronnen van bewustzijn. Ze leert de mens wat zijn bestemming is, zijn oorsprong en zijn aard zoals hij nu is, en eveneens van het heelal dat hem omringt.

Als u het Griekse woord ‘filosofie’ opvat zoals een Amerikaanse student van de 20ste eeuw, en het gebruikt in de betekenis waarin het gewoonlijk in de hedendaagse scholen in het westen wordt gebruikt, zult u de oorspronkelijke Griekse bedoeling ervan natuurlijk niet begrijpen. Wanneer iemand in Griekenland de filosofie beoefende, dan hield deze een liefde voor wijsheid en de wijsheid van liefde in.

Als u een moderne professor in de filosofie aan een Europese of Amerikaanse universiteit dat vertelt, dan zal hij glimlachen. Zijn idee van filosofie zou een exacte opsomming zijn van categorieën, en hij denkt dat hij daardoor iets denkt. Er zijn mathematici die menen dat ze wiskunde begrijpen, omdat ze formules hebben bestudeerd en vraagstukken kunnen oplossen; maar er is een werkelijke wiskundige denker, een genie, voor nodig om de betekenis van de formules zelf te doorgronden, en te weten waarom ze werken.

Ik snap niet waarom de vraag u zou hebben ontmoedigd.

Vr. – Wel, hoe vaker ik haar lees, des te moeilijker scheen ze mij toe.

GdeP – Begrijpt u de Griekse gedachte nu iets beter?

Vr. – Ja, dank u.

Vr. – Mag ik wat vragen? Was er een bijzondere band tussen mw. Tingley en mw. Blavatsky?

GdeP – Die was er inderdaad.

Vr. – Ik bedoelde: méér dan tussen de andere grote Leiders?

GdeP – Ja. Ik ga u nu iets vertellen en ik verzoek u hiermee in het bijzonder heel voorzichtig te zijn.

KT was spiritueel en intellectueel nauw verbonden met HPB en was in een bepaald bijzonder opzicht de uit het denken geboren leerling van dat wezen – ik zal het ronduit zeggen – van die man die werkte door middel van het vrouwelijke lichaam dat u HPB noemt. Ik weet niet of door mijn antwoord de zaken u iets duidelijker zijn geworden, maar dat is een feit.

Ik kan het op een iets andere manier stellen en zeggen dat HPB, of deze innerlijke kracht – deze man die door HPB’s lichaam werkte – en KT tweelingstralen waren vanuit dezelfde planeet. Dat is de astrologische manier om hetzelfde feit te verwoorden. De mystieke hindoe zou misschien hebben gesproken van een ‘uit het denken geboren kind’. De betekenis zou in grote lijnen dezelfde zijn, maar het zou op een andere manier zijn verwoord. U zult enigszins verwonderd zijn mij te horen spreken over de ‘man’ die HPB was, maar toch was dat een feit.

Een van HPB’s beginselen, of nauwkeuriger gezegd, een bepaald deel van haar bewustzijn werd in Tibet gehouden, en in haar innerlijke constitutie werd de plaats van dat deel ingenomen door een leraar, een man, die door haar heen werkte. Dat wil niet zeggen dat alles wat HPB deed zijn werk was. In de dagelijkse bezigheden zoals eten, drinken, zich kleden, wassen, op een gewone manier brieven schrijven, was alles HPB; maar als leraar en Outer Head werkte hij door middel van haar lichaam. En dit verklaart de sterk mannelijke karaktereigenschappen waarvan zo vele van haar studenten – en ook buitenstaanders – zeiden dat ze die in HPB hebben opgemerkt.

Tot dusver heeft ieder van uw Leiders dezelfde beproevingen, dezelfde ervaring, doorgemaakt. Een bepaald beginsel, of, nauwkeuriger gezegd, een bepaald orgaan van het bewustzijn van de innerlijke constitutie, is verwijderd, dat wil niet zeggen uit het lichaam gelicht, maar het is onder akasische bescherming geplaatst; en in de open plaats die dan ontstaat, vloeit af en toe het bewustzijn van een van de leraren binnen, en werkt door dat lichaam – maar ook door de innerlijke constitutie die op die manier ter beschikking wordt gesteld.

Vr. – Is het verwijderde deel dat deel waarmee we zo vertrouwd zijn in onszelf als het egoïstische, persoonlijke zelf dat voor zichzelf opkomt, het zelfzuchtige zelf?

GdeP – De persoonlijke mens, bedoelt u? Nee, dat gedeelte is het niet. Ik weet niet hoe ik het zou moeten beschrijven. Het is niet het persoonlijke zelf. Als dat zo was, zou u praktisch een dood lichaam voor u hebben. Ook is het niet het hogere deel. Het is het tussenliggende gedeelte of wat u de menselijke ziel zou kunnen noemen, iets beter dan het egoïstische, vitterige, lagere, liefhebbende en hatende deel van de constitutie. De beste uitdrukking ervoor, althans de meest begrijpelijke uitdrukking, is volgens mij wat door de woorden ‘menselijke ziel’ wordt aangeduid.

Vr. – De uitdrukking heeft voor mij geen bepaalde betekenis.

GdeP – Dat is echter de beste manier waarop ik het kan beschrijven. Het is niet de atman, niet de buddhi, niet het fysieke lichaam, niet de prana, niet het lingasarira, ook niet de kama, zelfs niet het kama-manas. U zou het kunnen noemen: het kama-manas overschaduwd door de buddhi – de menselijke ziel.

Vr. – In gravin Wachtmeisters Reminiscences of H.P. Blavatsky [Herinneringen aan HPB] vertelt ze dat ze had gezien dat HPB’s hoofd was veranderd in dat van een mannelijk hoofd met leeuwachtige trekken. En toen ik in Engeland was, kende ik iemand die een privégesprek met Mw. Tingley had en volkomen overweldigd ervandaan kwam, en me later vertelde dat ze, terwijl KT met haar sprak, een verbazingwekkende verandering had gezien waarbij KT werd getransformeerd in een grote, krachtige, zeer ongewone mannelijke gestalte en hoofd. Ik weet niet of er iets in deze gedachten zit, maar het lijkt me dat ze van betekenis zijn.

GdeP – Ik denk van wel. Gravin Wachtmeister was in veel opzichten een goede vrouw. Ze was nogal emotioneel en dacht dat ze dingen zag, maar wat u beschrijft is inderdaad heel waarschijnlijk. Ik heb KT in haar dagen van kracht gezien, en ik twijfel niet eraan dat ook u haar soms heeft gezien, toen ze duidelijk een gedaanteverandering had ondergaan. Ik heb haar op het podium gezien en de taal die ze toen gebruikte verschilde hemelsbreed van de taal die ze gewoonlijk gebruikte.

Vr. – Mijn vraag gaat over de reuzengestalten van de Atlantiërs. Er is een bijzondere moeilijkheid waaraan volgens mij in onze literatuur nooit aandacht is besteed, en we kunnen er zeker van zijn dat die vraag ook zal opkomen bij sommige nieuwe leden en bij de wetenschappers die we binnenkort zullen aantrekken. De moeilijkheid is om te begrijpen hoe een levend wezen boven een bepaalde grootte zou kunnen lopen of staan, omdat de hoeveelheid kracht die nodig is om zich te bewegen en de zwaartekracht te overwinnen volgens mij al meer dan vier keer zo groot is, wanneer de lengte wordt verdubbeld. Boven een bepaalde omvang zou het onmogelijk zijn zich te bewegen. De olifant is nu bijna het grootste levende wezen dat zich op de oppervlakte van de aarde kan voortbewegen. En de moeilijkheid is te weten wat er met die personen die ongeveer acht meter lang waren, zou zijn gebeurd. Waren de omstandigheden wat betreft de zwaartekracht in de Atlantische periode anders, of hadden ze een andere energiebron, of waren ze meer astraal? Het is nooit verklaard. Die moeilijkheid is ter sprake gekomen. Zou u dit onderwerp verder willen toelichten?

GdeP – Uw moeilijkheid is dat u denkt dat ze onder hun eigen gewicht zouden worden verpletterd?

Vr. – Ja, dat zouden ze zeker, volgens de natuurkunde.

GdeP – Dat is een heel vermakelijke theorie, vermakelijk in de zin van aangenaam om erover te keuvelen, maar ik heb nooit een bewijs daarvan op aarde gezien. Het is maar een van die theorieën waarover mensen graag speculeren. Maar de natuur maakt dat soort fouten niet. Als ze een kolossaal lichaam bouwt, geeft ze dat kolossale lichaam ook een kolossale spierontwikkeling.

Het komt me voor dat door een beetje na te denken de vraag zichzelf beantwoordt. Ik heb gezien hoe olifanten zich bewegen. Die dikhuiden schijnen niet onder hun eigen gewicht te bezwijken. Ik heb ingenieurs in alle ernst horen beweren dat het heel goed mogelijk zou zijn een modern gebouw zo hoog te bouwen dat het zijn eigen fundamenten zou verpletteren. Misschien is dat mogelijk, maar de werken van de mensen zijn niet de werken van de natuurkrachten.

Ik kan me een mens voorstellen met zo’n enorm hoofd en met zulke zwakke benen dat hij zou bezwijken onder het gewicht van het hoofd. Maar terwijl ik me aan zulke fantasieën kan overgeven, ken ik in de wetenschap – dat wil zeggen in de nuchtere wetenschap – buiten een theorie niets waardoor ik zou kunnen aannemen dat zoiets zou kunnen bestaan. Ik geloof dat dit theorieën zijn en niet meer dan dat. U kunt ervan verzekerd zijn dat de natuur, als zij een groot lichaam bouwde, dat lichaam zou voorzien van spieren die heel goed in staat zouden zijn om het te dragen. Een mier of een mug zou, denk ik, naar ons mensen kunnen opzien en zich erover verwonderen dat we niet door ons eigen gewicht worden verpletterd, maar dat worden we niet.

Vr. – Mag ik wat vragen? Was Charles Lindbergh [die als eerste in een vliegtuig geheel alleen de Atlantische Oceaan overstak] een boodschapper, gezonden in het belang van de wetenschap?

GdeP – Dat geloof ik niet. Kolonel Lindbergh was een fortuinlijke jongeman. Hij was in zekere zin een van de kleinere werktuigen van het lot. Hij deed iets heel dappers, maar hij moet er ook veel plezier in hebben gehad. Ik denk dat ik daar ook plezier in zou hebben gehad. Ik geloof niet dat er iets bijzonders aan Lindbergh was dat om vrouwelijke bewondering vroeg. Ik heb een jongeman gekend die voor een vader, een moeder en een verlamde zuster, een grootvader en twee tantes zorgde. Hij gaf hun allen een goed thuis, gaf zijn eigen loopbaan op en wijdde zich aan de zorg voor zijn familie. Hij is een edel en zelfopofferend mens, en staat onvergelijkelijk veel hoger dan iemand die slechts plezier schept in een gewaagde onderneming.

Er zijn zeer veel jongemannen zoals Lindbergh die karmisch niet zoveel ‘geluk’ hadden als hij om de aandacht van de wereld te trekken. Het zijn deze spectaculaire gebeurtenissen die de mensen boeien, maar ik kan u zeggen dat er meer ware heldhaftigheid binnen uw bereik ligt dan u misschien beseft. Een man of vrouw die door het leven kan gaan met een gebroken hart, met een glimlach op het gezicht, en goed doet aan zijn medemensen, is een held of heldin. Zij zijn de ware koningen en koninginnen van het menselijk leven. Ik bedoel koningen en koninginnen in spirituele zin, in de werkelijke zin van het woord – de Groten.

Ik houd niet erg van op sensatie gerichte daden. Natuurlijk zeg ik dit niet om afbreuk te doen aan kolonel Lindbergh. Hij deed iets heel moedigs. Een prachtig bewijs van zelfvertrouwen en inzet! Op zichzelf beschouwd heeft hij een schitterende prestatie geleverd. Maar ik geloof dat de radiotelegrafist over wie ik enige tijd geleden las, die op zijn post bleef om S.O.S.-signalen uit te zenden op een zinkend schip, en op zijn post bleef tot iedereen in de boten was, een edeler daad verrichtte dan een dozijn zoals Lindbergh die heeft verricht. Heldhaftigheid vereist zelfverzaking, toewijding aan plicht, ware zelfvergetelheid van hart en geest ten dienste van anderen.

En wat vindt u van die telefoniste in een brandend gebouw – ik ben de exacte omstandigheden vergeten – maar er was een aardbeving en het gebouw stond in brand, en ze belde overal naartoe om hulp, waagde haar leven, en kreeg ernstige brandwonden. Ook dat was een voorbeeld van een heldenhart. Door deze dingen wordt een werkelijk mens geboeid. Ze zijn schitterend. Ze zijn verheven.

Zijn er nog vragen? Er is nog wat tijd over.

Vr. – Ik zou willen weten wat precies het ‘antaskarana’ is? Wordt dat teruggetrokken?

GdeP – Een merkwaardige vraag. In iedere persoonlijke mens is het antaskarana de brug tussen het hogere zelf en de persoonlijke mens. Dit antaskarana, zoals Judge u heeft verteld, is de schakel; en zoals HPB heeft gezegd: het is de schakel tussen de Loge – en nu verwijs ik naar een van uw Leiders – en de TS, en meer in het bijzonder natuurlijk de ES.

Uw vraag is vreemd omdat ze zeer intuïtief is. Dit antaskarana hoeft niet te worden teruggetrokken, maar als het wordt teruggetrokken, gaat de communicatie via het kanaal veel gemakkelijker.

Vr. – Ik zou graag twee vragen stellen.

GdeP – Niet tegelijk alstublieft.

Vr. – U vertelde ons wat er met u als leraar op 11 juli* is gebeurd. Wanneer gebeurde hetzelfde, of iets dergelijks, met HPB in haar leven?

*G. de Purucker werd op 11 juli 1929 Leider van de TS.

GdeP – Toen ze werd uitgezonden om haar werk te doen.

Vr. – Betekent dat, toen ze in Londen de meester ontmoette?

GdeP – Nee, later. Ik kan u globaal een datum noemen, maar ik wil niet dat u deze heel nauwkeurig en al te definitief in uw denken prent, omdat ik nu verwijs naar het moment dat ze werd uitgestuurd als gevolmachtigde gezant, als boodschapper. Het was rond de tijd – het kan enkele maanden eerder of later zijn geweest – dat ze door het Suezkanaal voer voordat het Griekse schip waarmee ze reisde de lucht in vloog, en waarover u heeft gelezen. Dat was in 1869 of ’70, geloof ik.

Vr. – Ik dacht ’67.

GdeP – Het was toen het Suezkanaal werd geopend, in welk jaar het ook was. Wat is uw andere vraag?

Vr. – Ik denk aan het vreselijke lijden dat KT jaar in jaar uit doormaakte. Het was onmogelijk, zei u, het karma van een ander op zich te nemen. Het is ook onmogelijk zich voor te stellen dat KT – met het oog op wat ze was – haar eigen karma uit het verleden uitwerkte. Wat is de werkelijke esoterische verklaring van de oorzaak van dat lijden?

GdeP – Omdat ze het karma van de Society op zich nam. En dit is niet in strijd met wat eerder is gezegd. Als u een vriend heeft die op sterven ligt, en u geeft alles op om hem te verplegen, bij te staan, en te helpen, en u wordt door zijn ziekte besmet, neemt u niet het karma van die persoon op u in de gewone zin van het woord, maar u neemt een karma op u dat er volkomen gelijk aan is. Begrijpt u me?

Vr. – Ja, tot op zekere hoogte.

GdeP – U draagt de last, u helpt, u geeft uzelf op. Begrijpt u wat ik bedoel?

Vr. – Niet helemaal, want de Society bestaat uit individuen.

GdeP – Maar iedere verzameling individuen heeft haar karma. Een groep mensen in een trein, op een schip, in een vliegtuig, in een auto – ze hebben hun gezamenlijke karma. Ze zouden zich daar niet bevinden als dat niet het geval was. En iemand die in die auto stapt, en weet wat er zal gebeuren, of aan boord van dat schip gaat, of in dat vliegtuig stapt, om een daad van barmhartigheid of mededogen te doen, neemt al wat er zal gebeuren op zich. En als er wordt gehandeld met de bedoeling te verbeteren, te verlichten, te redden, te helpen, brengt dit degene die zo handelt onverdiend lijden en pijn omdat het om een doelbewust gekozen daad gaat waarbij men voor zichzelf nieuw karma maakt. Begrijpt u wat ik bedoel?

Vr. – Ja.

GdeP – Dat is goed. En het is precies dezelfde gedachtegang die ik aan het begin van de avond naar voren bracht toen ik over hetzelfde onderwerp sprak.

Ik zal nog een of twee vragen beantwoorden en dan zullen we de bijeenkomst moeten sluiten.

Vr. – Ik zou graag iets vragen. Wat de vorige student zei vatte ik zo op, dat hij bedoelde dat KT te hoog stond om al dat karma van zichzelf te hebben. Het komt me voor dat het een teken is van zeer verheven zielen dat soort karma te ondergaan, want het zou kunnen zijn dat ze in hun evolutie zo snel willen vooruitgaan om de mensheid te helpen; ze zijn bezig al hun karma in een heel korte periode samen te persen.

GdeP – Vanuit dat gezichtspunt heeft u volkomen gelijk. Natuurlijk heeft u in één opzicht helemaal gelijk, want alles wat een individu overkomt is zijn of haar karma. Dus, het was KT’s karma. Het was het karma van de Boeddha. Het was het karma van HPB. Natuurlijk is dat waar, maar het is heel algemeen gesteld. Het doet niets af aan het andere feit dat de daad van zelfopoffering voor het welzijn van de anderen doelbewust werd gekozen als het te volgen pad, en daarin ligt de schoonheid en de grootsheid van die daad.

Vr. – Mag ik in dit verband iets vragen? KT zei me eens toen ze sprak over wat ze eerder in haar leven had doorgemaakt, vóór ze met deze beweging werd vereenzelvigd – ze moest zoveel verschrikkelijke dingen meemaken, dingen waarvan u zou hebben gedacht dat ze voldoende was geëvolueerd om daaraan te ontkomen – ‘Ik moest deze dingen doen om in dit lichaam het lijden van de mensheid in al deze verschillende omstandigheden te begrijpen.’

GdeP – Dat is volkomen waar. Laat ik u een voorbeeld geven hoe vreemd karma werkt. In New York trouwde HPB met een jonge Georgiër, van wie de naam me is ontschoten, maar u kunt zijn naam vinden – als ik me goed herinner – in Olcotts People from the Other World. Hoe dan ook, haar huwelijk met hem was een voorbeeld van een doelbewuste keuze om te doen wat de wereld met recht zou houden voor een enorm dwaze daad, en toch werd het gedaan met een edel motief: om een karmisch overblijfsel uit te werken, als u me begrijpt, van een algemeen karma dat ze levens geleden te boven was gekomen. Maar toch was dat restje karma blijven bestaan. Hoewel ze verkeerd werd beoordeeld en niet werd begrepen, wist ze aan de situatie het hoofd te bieden. Vanuit een normaal werelds standpunt gezien was het een bizarre daad; vanuit het standpunt van HPB gezien een edele daad. Ik zou precies hetzelfde hebben gedaan, de wereld laten denken wat ze wilde, zolang mijn geweten zuiver was, en ik daardoor zou weten dat ik in de toekomst volkomen vrij zou zijn.

Hoe kon HPB deze ingewikkelde details uitleggen aan een wereld van ongeloof die haar bespotte en belasterde? Onmogelijk! Ze liet de zaak maar gaan, precies zoals ik zou hebben gedaan.

Het is een typische eigenschap van mensen dat ze zich door hun reacties blootgeven en zo hun ware aard tonen. Iemand die overal de spot mee drijft, heeft geen hoogontwikkeld intellect. Iemand die altijd iets verachtelijks of immoreels in zijn medemensen ziet, is niet vergevorderd in zijn evolutie. Hij geeft zijn eigen karakter bloot, omdat hij instinctief denkt dat anderen zijn zoals hij.

Laat u nooit van de juiste weg afbrengen door wat men zegt. In zo’n geval doet het er niet toe wat de wereld over u denkt. Als het zo moet zijn is het goed en verstandig om gerespecteerd te worden, maar als het om principes gaat, handel dan overeenkomstig die principes.

Nog één vraag, vrienden, en dan zullen we de bijeenkomst sluiten.

Vr. – Mogen we iets meer weten over de twee klassen van boeddha’s. Het idee van een zelfzuchtige spiritualiteit die de toestand van boeddhaschap bereikt bevat twee elementen die bijna niet in overeenstemming met elkaar zijn te brengen.

GdeP – Ja, dat is een heel natuurlijke gedachte, en juist dit onderwerp, naast andere, heeft Annie Besant niet begrepen. Ik geloof dat ze ergens heeft gepubliceerd dat het dwaas was om te spreken over pratyekaboeddha’s, die verheven en grootse wezens, zoals zij het uitdrukte, als zouden ze een element van spirituele zelfzucht in zich hebben. Dat was natuurlijk een rechtstreekse kritiek op HPB’s opmerkingen over de pratyekaboeddha’s in De stem van de stilte. Mw. Besant begreep de fundamentele waarheid niet van het onderscheid tussen de twee klassen van boeddha’s.

De term ‘zelfzuchtig’ wordt hier niet in de gewone menselijke betekenis van het woord gebruikt. Het wordt in de meer strikt etymologische betekenis gebruikt van iemand die de innerlijke vermogens van zijn eigen zelf tot ontwikkeling brengt om een edel en verheven doel te bereiken, en dat doet voor de eigen evolutie van het individu, waarbij hij de wereld en het lijden en de pijn van anderen vergeet. De boeddha’s van mededogen daarentegen, die oudere zielen zijn, rijper in wijsheid en hechter verbonden met het meedogende hart van het zijn, volgen de instincten van hun natuur die hen ertoe brengen hier achter te blijven als gidsen en inspirators van degenen die minder ver zijn gevorderd dan zij. Daarom worden ze ‘boeddha’s van mededogen’ genoemd.

Deze boeddha’s van mededogen worden absoluut onpersoonlijke kanalen waardoorheen de meest goddelijke kant van de natuur kan werken, terwijl de pratyekaboeddha’s nog iets in zich hebben van hun individuele verlangen naar succes, naar het tot bloei komen, naar het zich ontwikkelen, hoewel op een heel hoog en verheven gebied. Daarom is er dit verschil: aan de ene kant de boeddha’s van mededogen, volkomen onpersoonlijke kanalen voor het kosmische leven, voor mededogen en intelligentie; en aan de andere kant de pratyekaboeddha’s, die niet zo ver zijn gevorderd, geest-zielen die niet zo oud en rijp in wijsheid zijn, die het verlangen hebben steeds verhevener en edeler te worden – daarom spreekt men over hun toestand als een soort spirituele zelfzucht.

De boeddha’s van mededogen zijn in hun motieven en gevoelens volkomen onzelfzuchtig. En paradoxaal als het is, de pratyekaboeddha’s zijn kil vergeleken met de boeddha’s van mededogen die met hun hele wezen liefde, medelijden en tederheid uitstralen, en alles wat de menselijke natuur verheven maakt.

Dit is hopelijk een antwoord op uw vraag.

Vr. – Ja, dank u.

GdeP – Vrienden, ik geloof dat we de bijeenkomst beter kunnen sluiten. Het wordt laat.

[Zeven gongslagen. Stilte.]


Dialogen van G. de Purucker, blz. 307-33

© 2023 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag