Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

Vragen en antwoorden

De drie grondstellingen van ‘De Geheime Leer’

H.P.B. zegt in de Proloog van De Geheime Leer dat het noodzakelijk is de drie grondbeginselen te begrijpen. Zou u ons kunnen zeggen wat deze drie grondbeginselen zijn en wat ze betekenen? Ik vind het heel moeilijk om ze te begrijpen.

De drie grondbeginselen, zoals H.P.B. die in De Geheime Leer schetst, vormen de basis, de drie hoekstenen waarop de hele structuur van de moderne weergave van de oude wijsheid berust. Als u deze drie ideeën in gedachten houdt, heeft u een achtergrond, een schets van ideeën.

H.P.B. schrijft het volgende in De Geheime Leer (1:43): ‘De Geheime Leer formuleert drie grondstellingen: (a) Een alomtegenwoordig, eeuwig, grenzeloos en onveranderlijk beginsel [Dit betekent niet onveranderlijk in handelen, maar betekent onveranderlijk wat zijn eigen essentie betreft.] waarover elke speculatie onmogelijk is, omdat het het menselijke begripsvermogen te boven gaat en door menselijke uitdrukkingen of vergelijkingen alleen kan worden verkleind.’

H.P.B. schrijft bijna drie bladzijden over deze eerste grondstelling of dit eerste beginsel; en ik heb daaraan veel aandacht besteed in mijn Beginselen van de Esoterische Filosofie, omdat ze door de meeste onderzoekers het minst wordt begrepen. Sommigen hebben gemeend dat dit beginsel een soort god of een soort geest is, maar het is geen van beide – tenminste niet in de gebruikelijke betekenis van deze termen. Sommige mensen hebben daarentegen gedacht dat het slechts een abstractie is, niet meer dan een gebruik van woorden om daarmee een hiaat in de oude wijsheid of het mystieke denken van de meesters te verbergen of te camoufleren; en die gedachte is eenvoudig belachelijk. Het wordt alleen daarom een ‘beginsel’ genoemd omdat er in onze taal geen woord bestaat dat het nauwkeurig beschrijft.

Ter illustratie: Wat is het ‘beginsel’ van een driehoek? Een driehoek is een geometrische figuur met drie rechte zijden die aan hun einden zijn verbonden en een ruimte omsluiten. Een ‘beginsel’ van iets beschrijft zijn esse, zijn essentie, zijn karakteristiek; daarom is er verder geen sprake van een beperking in de omschrijving. H.P.B. zegt zelf dat dit beginsel in zijn esse het menselijke denken te boven gaat. Dat is duidelijk, want het is de grenzeloze oneindigheid; het is Dat, Tat om de woorden uit de Veda van de hindoes te gebruiken. Daarom is het overal, is het al wat is, al wat ooit was, al wat ooit zal zijn, de bron van alles, de grote onuitsprekelijke bron, waaruit alles voortkomt en waarin alles tenslotte terugkeert, atomen en goden, werelden en alles daarop en daarin. Het is grenzeloos leven, grenzeloze ruimte, grenzeloze duur, onbegrensd en zonder begin, zonder enige begrenzing in afmeting omdat het deze alle omvat. Hoe kan men dit onbeschrijflijke dat beschrijven? Dit is dus het eerste beginsel dat H.P.B. poneert als een van de drie grondstellingen.

Er komt daarin geen woord over ‘God’ voor. Het is niet persoonlijk en ook niet onpersoonlijk – dit ‘beginsel’ zoals H.P.B. het noemt – omdat het zowel persoonlijkheden als niet-persoonlijkheden omvat en daarboven uitgaat. Het is niet geest en niet niet-geest, omdat het beide omvat en overtreft. Het is niet tijd en niet niet-tijd, omdat het beide omvat en overtreft. Deze uitspraken zijn juist omdat al deze ideeën menselijke ideeën zijn, en verband houden met wat moderne wetenschappelijke filosofen ‘ruimte-tijd’ en ‘gebeurtenissen’ zouden noemen. Toch is de kern van de kern van het hart van het hart van ieder van ons, en van ieder wezen en ding in de grenzeloze oneindigheid, dit beginsel. Het is wat wij in diepste wezen zijn, individueel en collectief. Noem het het kosmische leven en dan heeft u geen ongelijk; alleen moet u in dit geval uw opvatting van het bijvoeglijk naamwoord ‘kosmisch’ zo uitbreiden dat het de grenzeloze oneindigheid omvat. Noem het de kosmische intelligentie en dan heeft u geen ongelijk, maar in dit geval is het niet alleen de intelligentie van een zonnestelsel of een melkwegstelsel of duizend miljard melkwegstelsels, maar deze allemaal en oneindig veel meer; niets dat gemanifesteerd is, hoe groot ook, komt in de buurt van het einde ervan, want het heeft geen einde.

Door dit denkbeeld wordt al het sektarische religieuze denken direct bij de wortel afgesneden; het rekent af met alle menselijke religieuze stellingen over de godheid en met alle menselijke door mensen geschapen goden, hoe verheven die ook zijn. Als het juist wordt begrepen zuivert het ons denken van alle egoïsme; alle dingen worden volslagen onbetekenend naast het meest flauwe begrip dat wij ervan kunnen hebben – en toch is het de essentie van onszelf! Het is het zelf van de goden; het is het zelf van de heelallen; het is het zelf van de melkwegstelsels, het zelf van de grote ruimten, van de grote gebieden van de ruimten van de grenzeloze ruimte; het omvat alle innerlijke werelden en alle uiterlijke werelden en dat mysterieuze, dat ontzagwekkende, onbeschrijflijke ‘iets’ dat alles omringt, doordringt, omhult en insluit en door alles straalt. Het is alle energie die bestaat, het is alle stof die bestaat, het is alle bestemming die bestaat, het is alles te allen tijde, in alle plaatsen, overal. Hoe kan men de naam ‘god’ geven aan dat? Dit is een schets van de eerste grondstelling.

Haar tweede grondstelling beschrijft H.P.B. in De Geheime Leer (1:46) als volgt: ‘(b) De Eeuwigheid van het Heelal in toto’, [niet een heelal, maar dat waarover ik vaak heb gesproken als de onbegrensde en grenzeloze oneindigheid, de innerlijke zowel als de uiterlijke oneindigheid, het ‘heelal’ in de zin van een kosmisch organisme, maar een organisme dat geen begin en geen einde heeft, of liever organismen binnen organismen, kosmische oorzaak binnen en boven kosmische oorzaak.] ‘De Eeuwigheid van het Heelal in toto als een grenzeloos gebied; [hier beschrijft H.P.B. alleen het astraal-vitaal-fysieke] periodiek ‘het toneel van talloze Heelallen . . .’ [let wel] De Eeuwigheid van het Heelal . . . periodiek ‘het toneel van talloze Heelallen die zich onophoudelijk manifesteren en weer verdwijnen’, die ‘de zich manifesterende sterren’, en ‘de vonken van de Eeuwigheid’ worden genoemd. ‘De Eeuwigheid van de pelgrim’ is als een oogwenk van het Zelfbestaan (Boek van Dzyan).’

Ik kan hier tussen haakjes aan toevoegen dat deze term Dzyan slechts het Senzar woord is voor wat in het Sanskriet wordt bedoeld met geestelijke meditatie; dezelfde term wordt gebruikt in de uitdrukking dhyani-boeddha’s, de boeddha’s verzonken in dhyana. Dhyana is dus de Sanskriet vorm voor het Senzar Dzyan. ‘Het verschijnen en verdwijnen van werelden is als een regelmatig getij van eb en vloed.’

‘Deze tweede stelling van De Geheime Leer betreft de algemene geldigheid van die wet van periodiciteit, van eb en vloed, van neergang en opkomst, die de natuurwetenschap op alle gebieden van de natuur heeft waargenomen en beschreven. Een afwisseling zoals tussen dag en nacht, leven en dood, slapen en waken is een feit dat zo gewoon is, zo volkomen algemeen en zonder uitzondering, dat het gemakkelijk is te begrijpen dat wij er een van de werkelijk fundamentele wetten van het heelal in zien.’ – in het grenzeloze, in de oneindige, onbegrensde ruimten van de ruimte.

De tweede stelling zet uiteen dat er van tijd tot tijd in regelmatige en periodieke opeenvolgingen, als eb en vloed, werelden en wezens verschijnen in de loop van de eeuwigheid, manvantara en pralaya: het verschijnen en verdwijnen van ontelbare aantallen heelallen van allerlei graad, in allerlei stadia van geestelijke en vitaal-astraal-fysieke ontwikkeling. Ik heb me vaak afgevraagd waarom H.P.B., bij het verklaren van de tweede fundamentele grondstelling, dit – althans schijnbaar – heeft beperkt tot de astraal-stoffelijke kant alleen, want dat is feitelijk een onvoldoende uiteenzetting van deze verbazingwekkende stelling die gelijkstaat met een intellectuele openbaring; maar ik veronderstel, en weet het in feite, dat volgens H.P.B. het brengen van de volledige waarheid over deze stelling in De Geheime Leer, wat de eerste aflevering van de esoterische leer betekende, teveel tegelijk zou zijn, in een tijd waarin de mens geen idee had van innerlijke werelden, van geestelijke en etherische werelden, behalve zoals die vaag werden geleerd door de christenen en helaas en op onjuiste wijze door de spiritisten. Men kan haar feitelijk alleen prijzen voor haar reserve in dit opzicht.

Deze eb en vloed, op- en neergang, dat verschijnen en verdwijnen van zonnestelsels, van melkwegstelsels en van individuele zonnen of planeten is evenzeer een feit in de innerlijke gebieden en sferen, in de onzichtbare rijken als op en in ons eigen astraal-vitaal-fysieke gebied. Periodiciteit of universele cyclische actie is dus de grondtoon, de grondgedachte van het tweede grote fundamentele beginsel.

Ten eerste hebben we dus als oorspronkelijk ‘beginsel’, het peilloze en onmetelijke grenzeloze, waarin van tijd tot tijd in periodieke opeenvolgingen werelden en melkwegstelsels van werelden, melkwegstelsels en hiërarchieën van melkwegstelsels, komen en gaan in de eeuwigheid; en de verschillende wederbelichamingen van de mens, niet alleen op dit gebied op deze bol maar in de hele planeetketen en trouwens ook in de buitenronden – en u weet wat dat zijn, sommigen van u tenminste, als u Beginselen heeft bestudeerd – de wederbelichamingen van de mens, herhaal ik, zijn een voorbeeld in het klein van dezelfde universele wet die alles beheerst binnen het machtige geheel.

Is het niet vanzelfsprekend dat een deel van een geheel niet iets kan bevatten dat het geheel niet heeft? Is dat niet duidelijk? Daarom moet wat in het deel is bevat ook zijn bevat in het geheel, anders kon het niet in een deel van het geheel verschijnen. Omgekeerd, wat het geheel heeft, moet ook het deel hebben – misschien ongemanifesteerd, maar latent is het aanwezig om eens te verschijnen.

Alles is in ieder van ons. O! uw bestemming is zo verheven dat ze alle menselijke verbeelding te boven gaat; want ik zeg u dat u en het grenzeloze fundamenteel, essentieel één zijn. U bent niet alleen scheidbare delen van een geheel, niet slechts één ermee als scheidbare delen, afzonderlijke delen, zoals in een los verband, maar in essentie gelijk aan het grenzeloze. Er bestaat helemaal geen fundamenteel of essentieel verschil. Het oneindige, het grenzeloze en u zijn in essentie hetzelfde, in essentie identiek; en daarom manifesteert u slechts, zoals manifesterende atomen bij wijze van spreken, enkele van de energieën, krachten en vermogens die het grenzeloze bevat en die u dus ook bevat, gemanifesteerd of ongemanifesteerd.

Nu komt de derde grondstelling – en deze is in sommige opzichten en misschien voor enkele onderzoekers de meest wonderlijke van de drie – waar, door de opmerkingen die ik zojuist heb gemaakt, ons denken op natuurlijke wijze naartoe leidt. Deze stelling staat in De Geheime Leer (1:47). ‘De fundamentele gelijkheid van alle zielen met de Universele Overziel [en daarover heb ik zojuist gesproken], die zelf een aspect is van de Onbekende Wortel [het grenzeloze, daarom bent u het grenzeloze]; en de verplichte pelgrimstocht voor iedere ziel – een vonk van eerstgenoemde – door de cyclus van incarnatie (of ‘noodzakelijkheid’) in overeenstemming met de cyclische en karmische wet [wat de tweede grondstelling is] gedurende het hele tijdperk.’ Dan geeft H.P.B. een verdere omschrijving.

Voor ons nu lijkt het heel betreurenswaardig dat op dit punt bij het schrijven van De Geheime Leer, H.P.B. er niet op wees, al gebeurt dat elders wel, dat ‘ziel’ hier wordt gebruikt in de zin van het fundamentele Zelf, ofschoon het woord wel met een hoofdletter Z wordt geschreven, zodat niet het lager zelf wordt bedoeld, niet het menselijk zelf, niet het dier-zelf – het dierlijke zelf – maar het god-zelf, het supergod-zelf, met andere woorden paramatman, dat fundamentele essentiële zelf dat het hart van het zijn is en dat dus het hart van uw wezen is. Dat wordt hier met ‘Ziel’ bedoeld, de fundamentele identiteit, niet van onze zwakke, weifelende, arme menselijke ziel of geest, die maar een schaduw van de werkelijkheid is, maar de fundamentele identiteit van de god in u, en van de supergod in u, en van de super, super, super, supergod in u, die de kern van de kern van de kern van uw wezen is – met dat onbeschrijflijke verhevene dat het ‘grenzeloze’ wordt genoemd, wanneer het zich manifesteert in zijn vorm van ‘universele overziel’. Let hier op het belangrijke en belangwekkende onderscheid dat door H.P.B. wordt gemaakt, en terecht, tussen het ‘grenzeloze’ zonder een kwalificerend adjectief, dat louter grenzeloze oneindigheid en eeuwigheid is, en dat aspect van het grenzeloze in zijn gemanifesteerde vorm dat, in gewone menselijke taal, kan worden omschreven als het bezielde heelal, of zoals H.P.B. zegt ‘de universele overziel’. Dit onderscheid is van groot belang voor een goed begrip van wat we misschien kosmische pneumatologie en psychologie kunnen noemen.

Deze drie grondstellingen vormen het hart van de oude wijsheid en dus van het occultisme, in welke woorden of op welke menselijke manier we ook van deze stellingen horen en ze in ons bewustzijn opnemen. Om vorderingen te maken in occulte studie, dat wil zeggen in de studie van de esoterische filosofie, moeten deze ideeën ons grondig vertrouwd zijn, als een deel van ons bewustzijn, zodat ons denken er instinctief op terugvalt als onschatbare toetsstenen in onze studie en uren van rustige overpeinzing. Het eerste is het grenzeloze; dan ten tweede het periodiek verschijnen van heelallen en goden en ten derde de fundamentele identiteit van ieder wezen, van ieder ding, met het grenzeloze. Dit zijn in het kort de drie stellingen.

Vingerafdrukken en reïncarnatie

Zit er een grond van waarheid in de gedachte dat het spoor van een ego door verschillende opeenvolgende incarnaties kan worden gevolgd door middel van vingerafdrukken of andere soortgelijke kentekenen van de opeenvolgende stoffelijke lichamen?

Ik ben er zeker van dat uw idee niet alleen fundamenteel deugt, maar volstrekt juist is. De grote moeilijkheid zou zijn de duimafdruk of vingerafdrukken van iemand uit vorige levens te vinden. Het is volkomen juist dat om theosofische of occulte redenen de afdrukken van de duim en vingers van elk lichaam dat een reïncarnerend ego aanneemt zeer nauw parallel lopen en misschien bijna identiek zijn met de dactyloscopische tekens op duim en vingers van het vorige lichaam van hetzelfde ego. De veranderingen die men zou aantreffen, als we twee afdrukken konden vergelijken, zouden zijn veroorzaakt door evolutionaire veranderingen in de ziel die wijzigingen in het lichaam doen ontstaan en ook door erfelijke invloeden van het voorgeslacht die de neiging hebben zulke kenmerken te veranderen.

Mahayuga’s in een manvantara

Hoe kunnen we de 27 of 28 mahayuga’s rijmen met de 71 of 72 mahayuga’s waarvan H.P.B. spreekt?

De 27 of 28 mahayuga’s hebben betrekking op de Vaivasvata Manu voorzover die alleen onze bol D betreft. Nu het getal 71: Eén manvantara van 306.720.000 jaar omvat precies 71 mahayuga’s. Dit manvantara van Vaivasvata begon op bol A in deze ronde, kwam daar tot zijn einde en ging over naar bol B; eindigde daar en ging over naar bol C; en bereikte zijn einde in het midden van het vierde wortelras op onze bol D, en duurde dus 71 mahayuga’s. Er zijn nog ongeveer 2 mahayuga’s verstreken sinds het midden van het vierde wortelras toen dat manvantara zijn chronologische einde bereikte, wat betekent dat 72 mahayuga’s zijn verstreken sinds het begin van dit manvantara en we zijn nu in het 73ste mahayuga.

Nog een ander punt dat dit bevestigt is H.P.B.’s getal van 320.000.000 jaar. Ze wijst erop dat er 320.000.000 jaar zijn verstreken sinds het begin van de sedimentatie op onze aarde in deze ronde. Als men dus aan de 71 mahayuga’s van de Vaivasvata Manu, in totaal 306.720.000 jaar, nog eens 2 mahayuga’s toevoegt, of ongeveer 9.000.000 jaar, komt men heel dicht bij de 319.000.000 of 320.000.000 jaar zoals H.P.B. die schatte.

Levensenergieën van de maan naar de aarde

Kunt u uitleggen hoe de levensenergieën van de maanketen worden overgebracht naar haar kind, de aardketen, bij de dood van de eerstgenoemde?

Toen de maanketen stierf zond elk van haar bollen haar levenskrachten uit om de respectievelijke layacentra van de aardereeks te vormen; bijvoorbeeld: bol A van de maan zond zijn levenskrachten naar layacentrum A, dat later bol A van de aarde zou worden.

Na nirvana en toen de tijd aanbrak voor de bouw van de verschillende bollen van de aardketen, was het eerste van deze layacentra dat tot manifestatie moest komen laya-A van de aardketen, dat bol A van de aardketen zou worden. En dit ontving alle impulsen van alle golven die uit nirvana kwamen en het doorliep zijn zeven cyclussen gedurende de eerste ronde, projecteerde toen zijn surplus naar layacentrum B van de aardketen, dat op overeenkomstige wijze alle overgebleven impulsen ontving, zich vormde, zijn zeven cyclussen tijdens de eerste ronde doorliep en zijn levenssurplus, dat wil zeggen alle overgebleven impulsen naar laya-C van de aardketen projecteerde, dat dezelfde processen doormaakte. En zo werden alle layacentra van de aardketen tenslotte de bollen van de eerste ronde in hun voorbereidende stadium.

In het kort nog dit: bedenk dat de bollen van de aardketen niet echt in opbouw zijn vóór de verschillende klassen of levensgolven uit hun nirvana komen en zich in de lagere gebieden begeven om aan de bouw van de bollen te beginnen. Tot dat moment waren ze niet meer dan slapende centra, laya-centra. Deze layacentra werden gevestigd toen de maan stierf en werden, bij wijze van spreken, gekristalliseerd of in de ruimte geplaatst door de laagste delen van de levensgolven die van de maan overkwamen. Dit laagste deel is niet het stoffelijke deel; dat deel viel langzaam uiteen als een dood lichaam. Toen vervolgens de levensgolven uit nirvana kwamen – zeven of tien of twaalf klassen al naar de manier van rekenen – traden ze natuurlijk de meest etherische van de layacentra binnen en deze bouwden bol A op, waarna de zaak voortging zoals ik heb geprobeerd uit te leggen.

Op die wijze projecteert de maan haar essenties, en de verschillende bollen van de aarde helpen elkaar bij hun bouw.

De layacentra worden gevormd, of liever teweeggebracht door de stervende maan, maar ze worden niet actief voordat de hiërarchieën uit hun lange nirvana komen en de aardketen beginnen te bouwen. Dat betekent niet dat daar geen activiteit of beweging is, want de stoffelijke levensatomen van de maan reizen voortdurend rond evenals de stoffelijke atomen van het lichaam van een mens als hij sterft blijven rondgaan door alle rijken totdat het reïncarnerende ego naar het aardse leven terugkeert

De wetenschappelijke reden om niet over anderen te oordelen

Zou u ons de ware theosofische wetenschappelijke reden kunnen geven, zodat we die nooit meer zullen vergeten, waarom we niet over anderen moeten oordelen? Ik vraag niet naar de gevoelsreden, maar naar de echte wetenschappelijke, technische reden.

Er zijn veel redenen – meer dan één. Er is een ethische reden. Het is verkeerd over anderen te oordelen, want welk recht heb ik over mijn broeder te oordelen? Ik ben niet wijs genoeg. Ik denk dat ik zie dat hij iets goeds doet en ik oordeel over hem en zeg dat hij een goed mens is. Dat is best want ik doe hem geen kwaad. Maar als ik naar mijn broeder kijk en denk dat hij iets verkeerds doet, oordeel ik over hem en zeg dat hij een slecht mens is. Dat is niet juist. Ik ben niet wijs genoeg. Als ik hem iets zie doen en weet dat het verkeerd is, is het juist om de daad te veroordelen, maar niet om over de man te oordelen, want we weten niet wat het motief was. We hebben niet het recht over onze broeders een oordeel uit te spreken.

De wetenschappelijke reden is dat degene die oordeelt zijn eigen ziel aantast, verschrompelt, misvormt, verminkt, want als we over onze broeders oordelen, gewoonlijk negatief, dat wil zeggen onvriendelijk, drukken we op onze eigen ziel een stempel van onvriendelijkheid en vervormen we het weefsel van ons bewustzijn in gelijke mate. We spelen met vuur dat ons brandt. Oordeel niet over anderen want naar uw eigen oordeel zult u geoordeeld worden, omdat u op uw ziel herinneringen aan uw oordeel afdrukt en u uw karakter vervormt dat daardoor op vervormde wijze zal werken; en u wordt daaraan gelijk. Als ik bijvoorbeeld over mijn broeder oordeel dat hij oneerlijk is – ik geef dit als een illustratie – dan laat ik op mijn eigen ziel een afdruk achter van oneerlijkheid omdat deze gedachte zo sterk in me leefde dat ze zich op mij afdrukt, op mijn eigen ziel; en mijn eigen geest wordt oneerlijk omdat ik er zoveel aan denk en omdat die automatisch de psychische kronkel volgt die ik eraan heb gegeven. Ik verdraai, verwring, vervorm mijn eigen ziel. En als men dat herhaaldelijk en voortdurend doet en geen andere goede daden verricht, vriendelijke daden, die op zijn minst evenwicht brengen of neutraliseren, dan zal de balans van het oordeel van de natuur zelf doorslaan en zult u op uw eigen schaal van het oordeel worden gewogen en te licht worden bevonden.

U zult naar uw eigen daden worden geoordeeld. Karma treft in degene die anderen voortdurend verkeerd heeft beoordeeld, een verdraaid, verwrongen, verzwakt karakter aan. Liefdevolle gedachten maken ons mooi. Gedachten van haat maken ons lelijk. Als we anderen dus onvriendelijk beoordelen, worden we innerlijk lelijk omdat het gedachten aan kwaad en haat zijn. De regel is daarom: oordeel niet over anderen. Wees heel streng voor uzelf, maar vergeef anderen hun vergrijpen tegen u, zoals u hoopt dat anderen u zullen vergeven. Leer lief te hebben en leer te vergeven. Dat heeft een mooi, evenwichtig gevormd karakter tot gevolg.

‘De vader, de zoon en de heilige geest’

Hoe zou u de christelijke gedachte verklaren van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, in het licht van de theosofie?

De ‘Vader’, de ‘Zoon’, en de ‘Heilige Geest’, zijn drie aspecten van de geestelijke wereld en de geestelijke aard van de mens of drie manieren om deze te bezien. Het allerhoogste deel noemen de christenen de ‘Vader’. De ‘Heilige Geest’ is de geest van liefde en schoonheid en orde die op natuurlijke wijze door en vanuit de ‘Vader’ stroomt, die het hoogste, het geestelijke aspect of deel van het heelal en van de mens is; terwijl de ‘Zoon’ dat deel van de Vader is dat meer in het bijzonder tot taak heeft het heelal aan de ene kant en de menselijke ziel aan de andere kant te vervullen met het goddelijke Licht. U ziet dus dat de Vader, de Zoon en de Heilige Geest in werkelijkheid één ding zijn en toch, vanuit een ander gezichtspunt, drie dingen naar de manier waarop ze werken.

Ik kan dit illustreren door de geestelijke natuur van de mens als voorbeeld te nemen. Het hogere geestelijke deel van de mens is de ‘Vader’. De ‘Zoon’ is de weerspiegeling of manifestatie van deze Vader, de geestelijke ziel genoemd; terwijl de Heilige Geest de geestelijke invloed of energie is die door de Vader en de Zoon stroomt en aan de mens alle betere en edeler eigenschappen van geestelijke aard geeft, zoals onpersoonlijke liefde, inspiratie en verlichting en al dergelijke verheven dingen.

In de allereerste tijd toen Jezus nog leefde, waren de christenen theosofen en Jezus was een theosofische leraar van zijn tijd; maar toen Jezus stierf en de eerste christenen stierven bracht dat veel verwarring en misverstand over de mooie leringen van Jezus en deze verwarde ideeën werden de dogma’s en strakke leringen van de latere kerken.

Ik heb geprobeerd deze uiteenzetting in eenvoudige taal te kleden, want mijn eigen vader was een christelijk geestelijke en ik had heel wat interessante gesprekken met hem; hij was het met me eens dat de theosofische opvatting een heel redelijke en mooie verklaring was.

Waar het kristalkijken op berust

Kunt u me zeggen waar het kristalkijken op berust? Waarom is een KRISTAL nodig om in het astrale licht te kunnen zien?

De enige reden dat de bol van kristal is en enig effect heeft is dat hij licht kan vergaren en naar de ogen kan uitstralen. Als de bol van hout of steen en dof was, zou hij geen uitwerking hebben. Maar het is bij medici tegenwoordig bekend – en is dat over de hele wereld sinds onheuglijke tijden – dat als men zich in een passieve toestand wil brengen, de dolende, onbeteugelde, rusteloze dagelijkse gedachten van het brein tot rust wil brengen, en de emoties wil kalmeren, men naar licht moet kijken, zelfs al is het maar een lichtvlek op de muur of de weerschijn van een ring aan de vinger of een kristallen bol of een helder brandende kaars. Vooral bij zogenaamde sensitieven zal elke lichtvlek, als men er lang genoeg naar staart, verlies van individualiteit en van het ik-bewustzijn van de staarder met zich brengen en een negatieve ‘halfaanwezige’ droomtoestand veroorzaken die leidt tot slaap, halfslaap, autohypnose, zelfhypnose. Waarom? Omdat als de ogen naar een lichtvlek kijken en blijven staren, ze de boodschap van die standvastige, doorgaande, niet ophoudende, niet veranderende trilling naar de hersenen overbrengen. En de hersenen worden inactief omdat ze worden verdoofd; ze worden ongevoelig gemaakt en suf. Als de glaskijker of lichtkijker mediamiek is, sensitief, en als de hersenen zijn stilgelegd en de ogen de lichttrillingen opnemen, worden bepaalde zintuigen die tot het psychische deel van een mens behoren bevrijd en zal de stem spreken, soms waarheid spreken maar vaak niet, afhankelijk van de toestand van volledige of gedeeltelijke ontvankelijkheid.

Met al deze dingen zijn medici en psychologen nu goed bekend. Maar het is heel slecht om ze na te volgen. Men wordt er minder door dan men was. En men bereikt er geen echte intuïtie, geen waarachtig inzicht, geen echte helderziendheid mee, die vanboven komt en altijd kan functioneren zodra men zijn geest omhoogricht. Daarnaar moeten we streven. Daarmee wordt een mens tienmaal wat hij in het gewone leven was of is.

Dat is de oorzaak van de werking van het kristal of de kaarsvlam of de lichtplek van een ring – alles wat een lichtpunt veroorzaakt. Het betekent eenvoudig dat men een slaperige, afstompende, ongevoelige toestand van de hersenen en de zenuwen tot stand brengt. En wordt dat te lang voortgezet dan zal de beoefenaar omlaag- in plaats van omhooggaan. Door iemand die ik eens kende en die van die dingen een levenslange studie had gemaakt werd het goed verklaard. Het zit zo, zei hij, dat deze kristalkijkers en anderen eenvoudig de trillingen verminderen in hun eigen brein met zijn individualiteit en vuur en genialiteit en alle andere eigenschappen die de mens behoort te hebben – zij brengen eenvoudig de trillingen in het brein terug tot de niet veranderende trillingen van het kristal waar het licht doorheen gaat. Dit maakt het brein ongevoelig en daarom werkt het soms. Het lijkt veel op de manier waarop een slang een vogel of konijn hypnotiseert; of de mens een ander mens. De wil van het slachtoffer, of die een kristalkijker is of niet – een slachtoffer van zichzelf – verliest zijn greep op zijn hersenen en zenuwstelsel. De hersenen en het zenuwstelsel raken synchronisch in harmonie of in synchronische trilling met de hypnotiseur, met het licht, met het oog van de slang, met het licht in het oog van de ander. De wil wordt uitgeschakeld, teruggetrokken of uitgebannen.

De werkelijke geboortedatum van jezus

Er is gezegd dat Jezus ongeveer honderd jaar voor wat wij de christelijke jaartelling noemen heeft geleefd. Berust die uitspraak op astronomische berekeningen of op iets anders? [Vraag gesteld in 1934]

De uitspraak is gedaan op grond van onze esoterische gegevens; maar deze esoterische gegevens berusten ook grotendeels op astronomische en ware astrologische wijsheid. De wijzen verschijnen niet op onregelmatige tijden, dat wil zeggen op goed geluk. Ze komen op vaste tijden want alles in het heelal beweegt zich overeenkomstig wet en orde. Daarom hoeven zij die weten hoe ze moeten rekenen zelfs niet de sterren te raadplegen. Ze weten dat op een bepaalde tijd nadat een grote ziel onder de mensen is verschenen een andere grote ziel zal komen.

Verder is er, historisch gesproken, niets vastgelegd over het verschijnen van de grote Syrische wijze, Jezus genaamd, in het aangenomen jaar 1 van de christelijke jaartelling, of in het jaar 4 v. Chr. Dit is een van de redenen waarom kritisch ingestelde westerse geleerden hebben gezegd dat zo iemand als Jezus nooit heeft geleefd, omdat er buiten de christelijke schrift over zijn bestaan geen historische gegevens zijn. Maar hij leefde wel – iets meer dan honderd jaar voor het jaar 1 van de christelijke jaartelling.

Het begin van de huidige christelijke jaartelling werd voor het eerst willekeurig vastgesteld door een christelijke monnik, Dionysius Exiguus genaamd, Dionysius de Kleine, die in de zesde eeuw van de christelijke jaartelling leefde, onder de keizers Justinus en Justinianus. Hij wist niet wanneer de meester Jezus was geboren, maar hij maakte berekeningen aan de hand van het literaire materiaal waarover hij beschikte, wat niet veel was. En hij plaatste de geboorte van de christelijke meester circa 600 jaar voor zijn eigen tijd. Kort daarna werd deze hypothetische datum aanvaard als het jaar 1 van de christelijke jaartelling, het jaar van de geboorte van de grote wijze, Jezus genaamd.

We kennen in onze esoterische berekeningen wat wij de Messiaanse cyclus noemen, een cyclus van 2160 zonnejaren. Dat is precies de helft van 4320 – 4-3-2-, de sleutelgetallen van onze esoterische berekeningen. Elke 2160 jaar gaat de zon een nieuw teken van de dierenriem binnen. Twaalf keer 2160 vormt het grote jaar, de annus magnus, van ongeveer 25.920 jaar. En – en dit is heel interessant – we zijn nu, laten we zeggen, nog maar enkele jaren verwijderd van de 2040 jaar sinds de meester Jezus werd geboren; en de Messias van de huidige Messiaanse cyclus was de kracht, de invloed, die door H.P.B. werkte. Uit haar en haar werk kan men iets afleiden over de aard van de meester Jezus. De meester Jezus, zoals die uit het christelijke verhaal en de christelijke legende bekend is, is slechts een idealisering van de grote wijze, een ideale figuur. De grote wijze heeft inderdaad geleefd, had zijn discipelen, deed zijn werk; en nadat hij stierf en de jaren voorbijgingen, weefden zijn discipelen een web van verhalen en legenden om hem heen; en dit web werd het christelijke Nieuwe Testament, de vier boeken van Mattheus, Marcus, Lucas en Johannes. En het verhaal en de legende, geweven rond de centrale figuur van de meester, werden ontleend aan de inwijdingsscholen van Klein-Azië. Het belangrijke van deze grote wijzen is niet hun persoon, maar de kracht die door hen stroomt en de boodschap die ze aan hun medemensen brengen.

Aan het begin van het laatste kwart van elke honderd jaar doen onze grote leraren een speciale poging in de wereld tot een nieuw geestelijk en intellectueel ontwaken. Sommige theosofen denken dat de wereld moet wachten tot 1975 voor er een nieuwe geestelijke leer aan de mensen kan worden gegeven door middel van de theosofische beweging. Dat is onjuist. Het is niet alleen onlogisch maar in strijd met de feiten. Deze theosofen schijnen uit te zien naar iemand die in het laatste kwart van deze eeuw zal komen als een soort moderne boeddha of een soort moderne christus. Dat is onjuist, omdat de Messiaanse cyclus door H.P.B. werd geopend en zij het begin van de nieuwe Messiaanse cyclus betekende – de kracht die door haar werkte, bedoel ik, de invloed van de meester. Zij was de ‘Messias’-persoon, om het oude joods-christelijke woord te gebruiken, van onze huidige cyclus van 2160 jaar (maar zeker niet zoals de veronderstelde Christuspersoon uit de verhalen en legenden, omdat die symbolische figuur bijna helemaal denkbeeldig is). Maar aan het einde van iedere honderd jaar wordt een speciale poging gedaan door een chela, totdat de circa 2100 jaar van de Messiaanse cyclus die door H.P.B. werd ingeleid, zijn voltooid. Dan begint een nieuwe Messiaanse cyclus.

Ik denk dat de chela, de leraar, de boodschapper, die in het laatste kwart van deze eeuw zal komen door veel theosofen, die nu denken heel trouw te zijn aan hem die nog niet is gekomen, zal worden afgewezen (tenzij hun denken tussen nu en dan, als ze zo lang leven, in belangrijke mate verandert), omdat ze hem niet zullen begrijpen; zij zien uit naar een wezen van hun eigen verbeelding, in plaats van degene die komt te accepteren zoals hij is; en omdat deze grootmoedige chela, deze grootmoedige man, op rustige en eenvoudige wijze zal verschijnen en zijn leringen op min of meer dezelfde wijze zal geven als de andere boodschappers van elke honderdjarige periode hebben gedaan, zullen velen hem afwijzen; maar ik hoop dat tenminste in onze Society, dankzij de leringen die u heeft ontvangen en zult ontvangen, degene die in 1975 komt bij ons een thuis zal vinden; dat hij niet zal worden afgewezen, omdat zijn komst eenvoudig en edel zal zijn zoals bij H.P.B., zonder trompetgeschal, zonder veel ruchtbaarheid. Velen van ons zullen in 1975 zijn heengegaan en dit niet meemaken, maar de kinderen onder ons en de jongsten onder ons zullen naar ik hoop helpers zijn.

Concentratie en meditatie

Als bij meditatie en concentratie het lichaam een fysieke reactie voelt zoals heet worden, wat betekent dat dan en moet men dan doorgaan met mediteren of stoppen als dat gebeurt?

Ik neem aan dat u een van de methoden van Indiase yoga probeert te volgen die in de technische taal van dat land hathayoga wordt genoemd. De methoden van hathayoga zijn altijd gevaarlijk voor de gezondheid van het lichaam en in veel gevallen voor de stabiliteit en helderheid van het denken en ik voel het als mijn taak, eenvoudig als plicht tegenover mijn medemensen, u heel ernstig te waarschuwen voor de gevaren die langs dit pad liggen.

Het antwoord op uw vraag is natuurlijk volkomen duidelijk en heel kort en luidt als volgt: Stop onmiddellijk en ga niet door met die oefening. De warmte die u aanduidt met het adjectief ‘heet’ is ongetwijfeld een fysiologische zenuwreactie en, daarvan ben ik overtuigd, is eenvoudig een waarschuwing van de natuur op te houden met de oorzaak die dit gevolg teweegbrengt.

Vergeef me als wat ik hierover zeg wat kortaf schijnt, of als de suggestie die ik doe u onwelkom is. Maar ik weet hoe bijzonder gevaarlijk deze oefeningen zijn, voor zowel de mentale als de lichamelijke gezondheid, en, zoals ik al zei, ik beschouw het als mijn plicht ieder mens daartegen te waarschuwen.

Concentratie en meditatie alleen en op zichzelf, los van fysieke praktijken, zijn waardevolle geestelijke en mentale oefeningen; en als ze op de juiste manier worden gedaan brengen ze helderheid van denken, rust en vrede voor lichaam en geest en bevorderen ze een versterking van het mentale apparaat. Maar ik heb het nu over echte concentratie en meditatie, die op zich niets te maken hebben met lichamelijke houdingen of oefeningen. Meditatie betekent eenvoudig een gedachte in het denken vasthouden en daarbij voortdurend en in vrede blijven stilstaan, totdat de gedachte of het probleem waarmee het denken zich bezighoudt helder wordt begrepen of is opgelost; en concentratie is eenvoudig het concentreren van de mentale aandacht op de gedachte die zo in het brein wordt vastgehouden.

In feite zijn meditatie en concentratie twee kanten van dezelfde zaak en worden, als men ze op de juiste wijze beoefent, niet door gevaarlijke fysiologische reacties gevolgd. Ieder die goed aandacht besteedt aan wat hij doet en die zich daarop concentreert, oefent eenvoudig de mentale eigenschappen die tot succes leiden bij een plicht die men op zich heeft genomen. Maar als er een fysiologische reactie volgt, zoals die waarover u spreekt, is dat een teken dat de gevolgde oefening gevaarlijk is, zowel voor de lichamelijke als de mentale gezondheid; en, omdat u naar mijn mening vraagt, antwoord ik dat de oefening onmiddellijk moet worden gestopt.

De aard van de Tibetanen

Is het bekend waarom de dalai lama de tashi lama naar India verdreef? Hij moest naar Mongolië vliegen en daar in afzondering leven en zich daar verbergen. Het lijkt een mysterie. [Vraag gesteld in 1932]

Het is een mysterie. Ik kan u dit zeggen: als de waarheid bekend was, zou er geen sprake zijn van een ‘verdrijven’. Tibet doet wanhopig zijn best zijn grenzen te beschermen tegen de voortdurende druk van West-Europese krachten die proberen het land binnen te dringen; en zij hebben hun toevlucht genomen tot eeuwenoude Aziatische diplomatieke methoden – de dingen te doen schijnen wat ze niet zijn, als u me begrijpt.

Het is waar dat Tibet in het verleden afschuwelijke interne strijd en oorlog heeft gekend; maar dat was voornamelijk vóór de hervorming van Tsong-kha-pa. Na zijn tijd, en dat was de veertiende eeuw van onze jaartelling, is het rustiger geworden; en eeuw na eeuw was getuige van een gelukkig volk, dat opgewekt en leergierig was en dingen van de geest en het denken ontwikkelde.

Er wacht de Tibetanen een grootse toekomst. Ze zijn een ‘jong ras’, evolutionair gesproken. Ze zullen in de toekomst naar voren treden. Maar dan zijn ze geen Tibetanen zoals de Tibetanen nu zijn.

De Tibetanen van nu

Wilt u ons iets vertellen over de ontwikkelde, beschaafde Tibetaanse klasse die naar ik veronderstel moet bestaan? Op het ogenblik weten we niets over de Tibetanen behalve over de onontwikkelde, zich niet wassende klasse; en dan hebben we nog gehoord dat de meesters in een deel van Tibet leven. [Vraag gesteld in 1932]

Denk in de eerste plaats niet dat de mahatma’s allen Tibetanen zijn, want dat is niet zo. Er zijn onder hen Hindoes, Chinezen, Tibetanen en enkele Europeanen. Zo is er bijvoorbeeld een Engelsman; er is een Duitser; er is een Hongaar en er is ook een Griek. Van deze vier is mij dat bekend. De mahatma’s kunnen tot elk ras van mensen behoren. Sommigen van hen zijn van hoge geboorte, maatschappelijk gesproken; sommigen zijn in eenvoudige gezinnen geboren; maar dat feit heeft niets te maken met hun geestelijke rang in de evolutie en in hun grote broederschap.

Het thuis van de grote loge is in Tibet. Ik wil daarmee niet zeggen dat het bij Lhasa of Shigatse is, maar wel in Tibet. Er zijn ook minder belangrijke vestigingen, waarvan er één bij de Gobiwoestijn ligt en een andere in de buurt van het district dat Amdo heet.

De Tibetanen zelf zijn natuurlijk een Aziatisch volk, dat, denk ik, tot hetzelfde ras behoort als de Birmanen, de Siamezen en misschien enkele van de kleinere Chinese groepen – ik bedoel de volkeren die China bewonen nabij het Indo-Chinese schiereiland en de oostgrens van Tibet. Het is een volk dat niet ver is ontwikkeld in de omgangsvormen van de gewone westerse beschaving, zoals Europeanen die opvatten – net zomin als de Birmanen en de Chinezen. Ondanks de hardheid van het Tibetaanse klimaat en de omstandigheden als gevolg van de hoogte van het tafelland waarop ze wonen, is er toch een hoogontwikkelde samenleving ontstaan naar Tibetaanse trant, maar zeker niet op de westerse manier of naar westerse begrippen.

Evenals ieder ander volk kunnen de Tibetanen in drie algemene klassen worden verdeeld: de meerderheid, die uit eenvoudige arbeiders bestaat – als we ze zo kunnen noemen; dan is er een kleine middengroep, hoofdzakelijk kooplui, literati, en wat men de adel van het land zou kunnen noemen; dan, ten derde, is er de hiërarchie van de priesters, lama’s genoemd, die uit alle klassen voortkomen; en er zijn heel wat graden van lama’s. Er zijn de Roodkappen, die men meestal bij de grenzen aantreft, vooral in het oosten en zuiden langs de Indiase en Chinese grenzen; en deze, de meesten van hen, belijden wat in feite een ontaarde vorm van boeddhisme is, in hoge mate vermengd met de oudere inheemse Bhönpraktijken; Bhön is de naam die eraan werd gegeven vóór de hervorming van het boeddhisme onder Tsong-kha-pa in de veertiende eeuw van onze jaartelling.

De twee hoofden van het land, mensen die zowel geestelijke als wereldlijke macht bezitten, zijn de dalai lama en de tashi lama. De dalai lama is het officiële hoofd van het land, degene die de meeste officiële zaken van het land behartigt. Hij is een lama, d.w.z. hij is een priester; maar hij is ook wat men de ‘president’ of ‘koning’ van het land zou kunnen noemen – dus een priesterkoning. De andere hoofdlama die gewoonlijk in Shigatse woont is de tashi lama die, althans in theorie, het geestelijk hoofd is van het Geelkap-boeddhisme in Tibet. Deze twee zijn waarschijnlijk van gelijke rang, voorzover het zuiver om rang gaat; maar de oude traditie, dat wil zeggen sinds de hervorming van het boeddhisme door Tsong-kha-pa, heeft altijd verklaard dat de tashi lama, die teruggetrokken in Shigatse leeft, of tot voor kort in afzondering in Shigatse leefde, een geestelijke status heeft hoger dan die van het officiële hoofd van het land, de dalai lama, de ‘oceaan’-lama. Een van de titels van de lama uit Shigatse of de tashi lama betekent ‘oceaan van wijsheid’ of het ‘grote juweel van wijsheid’.

Tibetaanse ingewijden of adepten kunnen uit elke klasse komen. De eenvoudigste arbeider, geboren als een bewerker van het land – ik bedoel in een familie van landarbeiders – kan in die omstandigheden zijn geboren en toch opklimmen tot een hoge rang in de geestelijke hiërarchie waartoe onze eigen mahatma’s behoren.

In de laatste jaren is er sprake van een infiltratie van westerse ideeën in Tibet. De Tibetanen zijn nu een volk, zo zegt men, dat politierechters begint aan te stellen min of meer naar westers voorbeeld; men zegt ook dat men kortgeleden is begonnen westerse vindingen te introduceren zoals elektrische verlichting en een postsysteem; maar dit zijn tenslotte allemaal twijfelachtige zegeningen, als het om menselijk geluk gaat, omdat de Tibetanen – ik bedoel de meerderheid van hen vanaf de boeren tot de beide grote lama’s – tot nu toe een volk van eenvoudige, maar wel geestelijk ingestelde mensen waren, wat heel veel betekent. Ze zijn eeuwenlang niet bedorven. Hun geestelijke instincten leven nog. Misschien leven ze – velen doen dat inderdaad – in wat naar westerse begrippen onhygiënische en vuile plaatsen zijn. Men zegt dat op vele plaatsen mannen verscheidene vrouwen mogen hebben, of wat meer voorkomt dat een vrouw verschillende mannen mag hebben.

Dat zijn enkele onplezierige kanten van de omstandigheden in Tibet. Maar ik heb het niet over die omstandigheden; ik heb het eerder over mensen. Veel Tibetaanse lama’s, vooral de bewoners van de grensdistricten, doen het boeddhisme geen eer aan – het zijn zinnelijke, sensuele, egoïstische mannen en vrouwen; maar – vooral onder de Geelkappen, zoals H.P.B. ze noemt, die praktisch het land beheersen en meer in de centrale en noordelijke delen wonen – zijn er duizenden en duizenden hoogstaande, geestelijk ingestelde, werkelijk grote mensen, die hun leven doorbrengen met de studie van geestelijke zaken; en hoofdzakelijk uit die klasse komen de adepten die, als ze in hun geestelijke doelstellingen slagen, ernaar streven zich bij de grote broederschap aan te sluiten.

De Tibetanen zijn een achtergebleven volk vanuit ons westerse standpunt. Ze eten met hun vingers en snuiten de neus met de vingers en hebben nog veel meer onplezierige gewoonten, de meesten van hen tenminste; maar er zijn ook Tibetaanse heren en Tibetaanse dames. Onderwijs wordt in veel gewesten gezien als een entree tot een officiële rang, zoals ook in China gebruikelijk was. Rijkdom brengt iemand niet altijd op een hoge post, tenzij er ergens een corrupte ambtenaar is.

De zeven oorspronkelijke mensengroepen

In De Geheime Leer(2:1) spreekt H.P.B. over ‘de gelijktijdige evolutie van zeven mensengroepen op zeven verschillende delen van onze aardbol.’ Moeten we dat letterlijk nemen of doelt ze op een occult aspect van de lering dat niet algemeen bekend is gemaakt?

Deze passage en andere passages die op hetzelfde punt van de occulte leer betrekking hebben, betekenen precies wat ze zeggen en moeten niet figuurlijk worden uitgelegd. Deze passages hebben geen betrekking op binnen- en buitenronden, noch op de andere bollen van de aardketen, of op de zeven verschillende menselijke beginselen, zoals het astrale, stoffelijke, enz., behalve indirect, zoals uit H.P.B.’s eigen woorden ‘zeven mensengroepen op zeven verschillende delen van onze aardbol’ duidelijk blijkt. Hier wordt gedoeld op onze bol D of de aarde, onze planeet Terra.

Zo is het een feit dat de oorspronkelijke mensheid, waarmee niet een of andere tak van de mensheid wordt bedoeld, maar het begin van wat we in het algemeen het eerste wortelras op bol D in deze vierde ronde noemen, te maken heeft met de sishta’s uit de voorafgaande ronde. Met andere woorden, het betekent dat onze menselijke levensgolf als geheel of totaliteit, toen ze onze aarde weer bereikte gedurende deze vierde ronde op deze bol D, de zeven klassen van de toen op deze bol D levende sishta’s wakker riep, omdat de voorlopers van onze levensgolf zelf uit de zeven verschillende soorten menselijke monaden bestonden. Met andere woorden ze bestonden uit wat H.P.B., in een ander verband, de verschillende klassen van pitri’s noemde. Dit is een beetje ingewikkeld, en moet niet worden verward met andere levensgolven, maar is heel eenvoudig als men andere leringen over de binnenkomende levensgolven op een bol goed begrijpt, en ik kan hier natuurlijk aan toevoegen dat het laatste woord over deze lering heel esoterisch is en tot de hogere graden behoort.

Maar let op de volgende punten: de sishta’s die wachtten op de binnenkomende zevenvoudige menselijke levensgolf waren zelf zevenvoudig, d.w.z. er waren zeven verschillende groepen sishta’s waarvan elke groep bestond uit individuen die door evolutie min of meer gelijk waren. Wanneer de levensgolf onze bol bereikt bestaat hij dus uit het grootste deel van wat we het eerste onderras van het eerste wortelras noemen, vermengd met voorlopers, d.w.z. meer gevorderde monaden van zes andere soorten, die de zes andere klassen van menselijke monaden vertegenwoordigen.

Vandaar dat alle zeven klassen van sishta’s als het ware min of meer tegelijk werden gewekt, wat wil zeggen dat zij de voertuigen werden voor de verschillende klassen van binnenkomende monaden en in aantal toenamen; en het was dus in deze ronde, op deze bol, zoals H.P.B. zegt, dat er een ‘gelijktijdige evolutie van zeven mensengroepen op zeven verschillende delen van onze aardbol’ plaatsvond. Deze zeven verschillende klassen van monaden van de binnenkomende levensgolf, bestaande uit de meerderheid en de voorlopers van de zes andere, activeerden het zaad van de verschillende wortelrassen, die zich na verloop van tijd in deze ronde op deze bol zouden ontwikkelen, en waarvan de wortelrassen 1, 2, 3 en 4 reeds zijn gekomen en gegaan, zodat wij ons nu in het vijfde bevinden, al zijn er zelfs nu vertegenwoordigers onder ons, voorlopers, van het zesde en zevende wortelras die nog moeten komen vóór onze levensgolf overgaat naar bol E.

Het is duidelijk dat De Geheime Leer niet een monogenetische oorsprong van de mensheid leert, d.w.z. de geboorte van de mensheid uit één enkel individu, of uit één enkel paar zoals in het joodse bijbelverhaal; ze leert een polygenetische oorsprong, dat wil zeggen een oorsprong van het mensenras uit zeven verschillende levende brandpunten, die ik hiervoor de zeven verschillende typen of soorten of onderklassen van sishta’s heb genoemd, waarvan elk type of elke onderklasse werd gewekt door het overeenkomstige binnenkomende deel van de menselijke levensgolf. Natuurlijk was het deel van de binnenkomende levensgolf dat in het bijzonder het eerste wortelras zou worden het meest talrijk in die vroege periode van onze mensheid, en dat werd het eerste wortelras. Toen dit uitstierf werd het gevolgd door een groei in aantal van de klasse van monaden die het tweede wortelras zou worden, enz.

We moeten in dit verband niet vergeten dat al deze zeven typen of klassen van monaden in de binnenkomende levensgolven niet in waterdichte afdelingen van elkaar waren gescheiden, evenmin als de verschillende typen mensen van nu, de meer en minder gevorderden, alle van elkaar zijn gescheiden. Met het verstrijken van de tijd vermengden ze zich min of meer, maar toch werden de leden van elke klasse als het ware aangetrokken tot hun eigen bepaalde groep en deel van de aardbol.

Uit deze leer zien we ook dat er groepen van de mensheid kunnen zijn, en ook werkelijk zijn, die delen van een bol bewonen en eeuwenlang bijna in rust verkeren, totdat hun tijd aanbreekt om zich te gaan vermeerderen en het dominerende ras of onderras te worden.

Men moet de woorden van H.P.B. dus letterlijk nemen. Het proces dat hier in het kort is geschetst nam natuurlijk tientallen miljoenen jaren in beslag, tot aan de tijd van ons eigen vijfde wortelras.

Cyclische voortgang, geen herhaling

Zal alles wat nu bestaat na pralaya in min of meer dezelfde vorm weer bestaan? Herhaalt de cyclus zich alleen maar op een soort voorbestemde manier, en herhalen alle wezens hun vroegere werk en verrichtingen? Om één voorbeeld te noemen, zullen de grote heilige geschriften van de wereld zoals het Ramayana van de hindoes opnieuw ontstaan met dezelfde personen die de geschiedenis daarvan vormen?

De gedachte van zich herhalende cyclussen, die in deze vraag ligt besloten, is niets nieuws in de geschiedenis van de oosterse filosofie, en ook niet in die van de oude Griekse filosofie; want het was een van de belangrijkste en meest geliefde leringen van de oude stoïcijnse school: dat de heelallen, of liever ons heelal met alles daarin zich met immense tussenpozen cyclisch herhaalde, zodat wat nu bestaat in de vorige kosmische cyclus plaatsvond en dat wat nu bestaat zich naar verwachting in eenzelfde volgorde zal herhalen wanneer deze kosmische cyclus is geëindigd, de rustperiode is voltooid en de nieuwe kosmische cyclus begint. Het is het beginsel van het draaiende wiel, het geliefde symbool voor deze zich herhalende cyclussen met hun ongetwijfeld mechanische aspecten.

Dit alles bevat een grote waarheid. Maar de meeste van deze uitspraken negeren, opzettelijk of door onwetendheid, dat terwijl deze zich herhalende belichamingen van het heelal inderdaad plaatsvinden, en dit is een van de grondleringen van de theosofie, iedere belichaming van onverschillig welk heelal, altijd op een hoger gebied plaatsvindt dan dat waarop het de laatste keer was belichaamd. Er is dus geen volkomen gelijkheid, daarom is er ook geen sprake van een dood mechanisme, en is er niet slechts een vreselijk nutteloos rondwentelen op het wiel van verandering zonder enige hoop op vooruitgang. Dit laatste zou een van de ergste fatalistische verschrikkingen zijn.

Het heelal herhaalt zichzelf, belichaamt zich opnieuw en elke herhaling, beheerst door het karma van het voorafgaande, brengt een heelal voort dat veel lijkt op het heelal dat eraan voorafging – net zoals een mens in het ene leven veel lijkt op de mens uit zijn vorige leven; maar in beide gevallen, heelal of mens, komt de belichamende entiteit altijd iets hoger, en is iets verder op zijn evolutionaire reis dan tevoren.

Daaruit volgt natuurlijk dat het Ramayana in het volgende kosmische manvantara opnieuw zal worden geschreven, en zal ongetwijfeld min of meer een nauwkeurige herhaling bevatten van dezelfde hoofdpersonen uit dat grootse epos. Maar het zullen niet slechts identieke reproducties van identieke wezens zijn, waarvan er niet één verder is gekomen, want de wezens uit het ene manvantara komen op een hoger plan: de karmische blauwdrukken van het lot die ze hebben achtergelaten in het kosmische astrale licht brengen alles weer voort, zodat de menigten monaden die na ons komen natuurlijk onze voetsporen zullen volgen. Maar omdat deze entiteiten andere individuen zijn, en omdat het heelal zelf iets is gevorderd, zal, al zal er een herhaling zijn van het Ramayana met alle gebeurtenissen enz., alles iets hoger staan omdat het zich op een hoger gebied afspeelt.

Is de zon heet of koud?

Als de leraren zeggen dat de zon niet heet is betekent dat dan dat hij werkelijk koud is, of schuilt er een diepere betekenis achter die uitspraak? Dr. D.H. Menzel van het Harvard Observatorium geeft redenen om te geloven dat dat deel van de corona van de zon dichtbij het oppervlak van de zon intens heet is, veel heter dan de oppervlakte zelf. Verklaart dit de schijnbare hitte van het oppervlak?

De zon is een krachtcentrum, een bol van energie of liever van energieën en is net zomin heet als een blok ijs, al heeft natuurlijk zelfs een blok ijs enige warmte vergeleken met iets dat nog kouder is.

Elektriciteit is dus heet noch koud, al kan ze dingen koud en warm maken met het juiste mechanische apparaat. Zonlicht is heet noch koud, hoewel het als energie beweging kan opwekken in de moleculen en atomen van de lichamen waarop het valt, zoals onze huid, of een steen of de zijkant van een huis en zo de indruk wekken dat zonlicht warm is. Het is net als elektriciteit dat, door de reactie van het metaal waar ze doorheen gaat, het metaal roodgloeiend maakt dat daardoor warmte afgeeft. Maar elektriciteit is niet warm net zomin als de energieën die van de zon komen warm zijn.

De meeste warmte op onze aarde ontstaat in feite door de magnetische en elektrische wisselwerking tussen de aarde zelf en dat wonderlijke continent boven ons hoofd, zoals de meester zegt.

De aarde krijgt heel weinig warmte rechtstreeks van de zon, ik bedoel vergeleken met de warmte die wordt opgewekt tussen de aarde en het continent van meteoren boven ons hoofd, op de manier die hierboven is uiteengezet.

Om nu op de zon terug te komen, die is als een lichaam van krachten koud en toch houd ik er niet van dit woord te gebruiken omdat het de betekenis niet weergeeft. Als een lichaam van krachten is hij heet noch koud. Temperatuur speelt geen rol. Temperatuur ontstaat door het spel van krachten op stoffen die weerstand bieden. Maar – en dit is belangrijk – wat men het buitenste omhulsel van de zon zou kunnen noemen, niet vlakbij de zon, maar rond het oppervlak van de zon, wat de wetenschap bedoelt als ze spreekt over de corona, kan op bepaalde plaatsen door chemische en alchemistische werking worden verhit, tot grote of minder grote hitte of helemaal geen hitte, afhankelijk van de omstandigheden.

We zouden dus kunnen zeggen dat de zon zelf noch heet noch koud is, en niet meer is dan een lichaam van krachten. Maar deze krachten kunnen, door hun wisselwerking met de omhulsels van de zon, noem ze gassen, zo u wilt, of ethers, echte warmte voortbrengen – dat wat wij onder warmte verstaan. Dit betekent dat de krachten van de zon, die werken op en in wisselwerking zijn met de atomen en moleculen van deze omhulsels van de zon soms hitte kunnen veroorzaken, zelfs grote hitte, en ze doen dat gewoonlijk op bepaalde plaatsen of gebieden, zelfs grote gebieden. Maar deze hitte heeft weinig te maken met het verwarmen van de aarde. Ze wordt eenvoudig de ruimte in gestraald, of weer opgenomen door het lichaam van de zon, en wordt verspreid.

De zon is dus noch heet noch koud. Hij is, wat deze twee adjectieven betreft, als het ware neutraal; maar de buitenste omhulsels van de zon kunnen heel heet zijn en zijn dat gewoonlijk ook, soms meer, soms minder, soms heel heet, soms helemaal niet, afhankelijk van de werking of wisselwerking van deze krachten nu of later, of in het verleden.

Werd de T.S. te vroeg gesticht?

In De Mahatma Brieven aan A.P. Sinnett wordt gesuggereerd dat de poging die twee van de meesters deden bij het helpen stichten van de T.S., door andere en hogere meesters in zekere zin prematuur werd geacht. Iemand zei me dat ze daarom in zekere zin een mislukking werd en daardoor ‘de nieuwe poging in 1909 gedaan door Max Heindel’ nodig werd. Kunt u zeggen of daar iets in zit of niet?

Mijn antwoord is nadrukkelijk nee; er is geen enkel bewijs voor.

Ik begin deze vraag te beantwoorden bij het einde en werk vanaf het einde naar het begin. Ik geloof dat Max Heindel een ernstig man was die mystieke en astrologische ideeën had en wat hij zijn Rozenkruisersideeën noemde. Ik spreek heel openhartig: al deze andere – elk ervan – de andere mystieke en halfmystieke organisaties, die in het westen zijn ontstaan sinds H.P. Blavatsky in 1875 verscheen en theosofie aan de wereld bracht, hebben alle, wat het goede betreft dat ze bevatten, geput uit de theosofische leringen. Zij namen het uit onze schatkamer over zonder dat te erkennen! Daar heb ik geen bezwaar tegen want het is mijn wens dat alles in onze schatkamer dat de wereld kan aanvaarden aan de wereld zal worden gegeven; en als onbevoegden de barrières doorbreken en dingen overnemen zelfs dan ben ik gelukkig. Wat ik vraag is alleen dat ze eerlijk zijn en erkennen wat de bron is van hun inspiratie en zeggen: ‘Ik heb dit uit uw schatkamer meegenomen want de deur was niet op slot!’

Nu het volgende punt: er zit geen enkele waarheid in de uitspraak dat de theosofische beweging heeft gefaald – geen enkele waarheid. Ik geef toe dat de theosofische beweging in het verleden enkele ernstige fouten heeft gemaakt, pijnlijke fouten; maar het waren fouten die niet te wijten waren aan het hart, maar aan de moeilijkheden die kleven aan het introduceren in het westen van een heel vreemde (zoals ze het westen toescheen) religie-filosofie-wetenschap.

De Theosophical Society van nu is een organisatie die de aarde omvat – met overal afdelingen, zij het dun gezaaid – en ik moet misschien spreken over de theosofische beweging, die alle theosofische organisaties omvat. Sommige zijn naar mijn mening meer in overeenstemming met de oorspronkelijke doeleinden van onze grote leraren dan andere; maar ik veroordeel niet. Mijn wens is broederlijk te zijn en te helpen.

Maar om te zeggen dat de theosofische beweging faalde, terwijl ze door de meesters werd gesticht om de mensheid te helpen – faalde binnen vierendertig jaar na de oprichting – is niet alleen volstrekt onwaar maar het belastert hun heilige naam; want ze wisten wat ze deden, anders hadden ze het niet gedaan.

Laten we terugkeren tot het eerste deel van de vraag, dat het laatste deel van mijn antwoord is: Het is waar dat er over het stichten van de theosofische beweging in 1875 verschil van mening bestond tussen enkele van onze grote leraren. Sommigen dachten dat het verstandiger zou zijn nog enkele jaren te wachten; en tot hen, mag ik zeggen, behoorde de grote ziel die wij theosofen eren en de mahachohan noemen, de leraar van die twee grootmoedige heren, de mahatma’s M. en K.H. Ook hij dacht dat de tijd nog niet helemaal rijp was. Maar hij zei tot zijn twee chela’s, onze beide leraren: ‘Probeer het!’ En dat deden ze. Ze probeerden het omdat hun hart vol zorg was voor de wereld.

Kijk eens, u oudere broeders, naar het jaar 1875 als u toen al leefde en bedenk in welke toestand de mens toen verkeerde. De godsdienst in het westen bestond in hoofdzaak uit dogma’s en vormen: de geest was de kerken voor een groot deel ontvlucht. De wetenschap bracht in het hart en denken van de mens een wetenschappelijk materialisme, zodat men alle geloof in zijn geestelijke intuïties en het gevoel dat er een innerlijk, onzichtbaar heelal bestaat, had verloren. Men had alle geloof verloren in het bestaan van een morele wet in de wereld; het geloof dat men onvermijdelijk moet oogsten wat men heeft gezaaid.

Het gevolg was dat in die tijd het mensenras als geheel, vooral in het westen, omdat het de leiding miste van de geestelijke ster die de mensheid door de eeuwen heen leidt, en meende niet meer te zijn dan dieren van een betere soort dan de apen, zich in de maalstroom stortte van een zinnelijk materialisme – het zinnelijke genot van een volstrekt stoffelijk bestaan. Dit zou het verlies hebben betekend van honderdduizenden, zo niet miljoenen zielen, en de oorzaak zijn van de hemel weet wat voor onuitsprekelijke geestelijke en intellectuele ellende en schade voor mannen en vrouwen, in wie de intuïtie nog wel leefde maar was verdoofd, en die niet wisten waar ze licht konden vinden.

De kerken gaven het niet want zij hadden het niet. De wetenschappers hebben het nooit gehad. Ze waren nog op zoek, op jacht en hadden het nog niet gevonden. En deze twee grote mannen, met een ziel als een boeddha, namen de karmische verantwoordelijkheid op hun schouders (en alleen esoterici weten wat dit betekent), stelden zich karmisch verantwoordelijk voor het uitzenden van een nieuwe boodschap aan de mens die, op grond van de innerlijke kracht ervan en de overtuigingskracht van de leringen die ze bevatte, de mens tot nadenken zou brengen, zichzelf ten spijt.

H.P.B. verscheen. Uitgelachen en bespot, gehoond en vervolgd, werkte ze in haar eentje tot ze enkele helpers vond – kolonel Olcott en Judge waren de eersten van hen; en met haar ontembare, haar onbuigzame wil en haar schitterende intellect en haar verbazingwekkende geestelijke intuïtie, onderrichtte en schreef ze en bouwde ze een organisatie op die ‘Halt!’ riep – en die slaagde. Er werd een nieuwe impuls gegeven aan het denken van de mensheid. De wetenschap van die tijd werd door nieuwe denkbeelden in beweging gebracht. Nieuwe impulsen werden uitgezonden in de gedachteatmosfeer van de wereld door kranten, door boeken, door mensen die rondreisden en lezingen hielden. De mens kreeg te horen dat het heelal redelijk is, dat de mens verantwoordelijk is voor wat hij doet, dat er waarheid is in het heelal en dat die kan worden gevonden door hen die daarnaar verlangen en haar willen bezitten.

En toen voltrok zich het wonder. Nieuwe gedachten begonnen door te dringen in het bewustzijn van de mens. Plotseling werd de wereld wakker geschud door het werk van Crookes, Becquerel en Röntgen met de zogenaamde ‘röntgenstralen’ – voor het materialisme van die tijd een verbazingwekkende onthulling, die bewees dat er een innerlijke wereld bestond die onzichtbaar was voor het zintuiglijk apparaat dat we bezitten. Daarop volgde het werk van de Curie’s, Rutherford, Soddy en anderen. Radium werd ontdekt. Het denken van de mens kreeg een andere wending. Men begon op een nieuwe manier te denken of liever op een oude manier die de kerk was vergeten en de moderne wetenschap nog niet had ontdekt.

En welke conclusies trekken onze grootste wetenschappelijke denkers van nu uit hun ontdekkingen? Dat het fundamentele aspect van het heelal bewustzijn is; en daarom herhaal ik dit in elke openbare lezing die ik geef, als de kans zich voordoet; want dit is heel belangrijk: de moderne wetenschap vertelt ons nu dat de stoffelijke wereld illusoir is, een illusie, dat de enige werkelijkheid zich achter het zichtbare bevindt, achter de sluier van wat we kunnen zien en aanraken en voelen, kunnen proeven, ruiken en horen: oude gedachten, gedachten die theosofen al ontelbare eeuwen lang hebben verkondigd, gedachten die H.P.B. sinds 1875 in haar boeken schetste, bijna tot in details. Zij was het die de wereld bewust maakte van nieuwe werkelijkheden – de oude werkelijkheden, de waarachtige dingen in het heelal en in het menselijke bestaan. O, kon ik u maar het ware verhaal van haar leven vertellen! Eens, als ik de tijd en de kracht heb zal ik dat opschrijven of vertellen.

Het is de taak van de Theosophical Society leiding te blijven geven aan het menselijk denken, het werk voort te zetten dat H.P.B. deed, de schakel met de loge onverbroken te houden; als we terugvallen, als we slechts volgelingen worden, dan zal de theosofische beweging inderdaad mislukt zijn en krijgen onze critici met hun aanmerkingen gelijk.

Fossielen uit de derde ronde

H.P.B. zegt dat de fossielen die in heel oud geologisch gesteente worden gevonden overblijfselen zijn uit de derde ronde. Moeten we dit zo verklaren dat fossielen zijn overgebracht uit de derde ronde en tijdens de vroege etherische toestand van de vierde ronde zijn blijven bestaan?

Als H.P.B. er terecht op wijst dat er bij het begin van de vierde ronde op onze bol D nog bepaalde derderonde-vormen bestonden, die nu door ons zo nu en dan als fossielen worden ontdekt, moet dit niet zo worden opgevat dat deze nu fossiele vormen als zodanig sinds het einde van de derde ronde hebben bestaan. Het betekent dat deze fossiele vormen als levende wezens bleven bestaan tijdens het openingsdrama van de vierde ronde van onze bol D, tezamen en tegelijk met de verschillende sishta’s van de levensgolven. Maar toen deze levensgolven begonnen binnen te komen op onze bol D, en het drama van onze vierde ronde op bol D begon, werden in hoofdzaak de sishta’s gebruikt en stierven deze levende derderonde-vormen vrij snel of wat later uit, en werden ze fossielen. Daarom vinden we hun fossielen zo nu en dan. Ze werden vervangen door de evoluerende of zich ontwikkelende levensgolven die door de sishta’s werkten en zich vermenigvuldigden. Het gevolg was dat deze sishta’s in meer ontwikkelde vormen veranderden en de plaats innamen van de derderonde-sishta’s van de verschillende rijken die sinds de derde ronde nog in leven waren.

Enorme geologische omwentelingen en vulkanische uitbarstingen vormen het begin van een ronde op elke bol, waaronder ook de onze. Maar de sishta’s, die (als zaden) het product voor de toekomst zijn, overleven min of meer met succes; de oorspronkelijke sishtavormen daarentegen, die overkwamen uit de derde ronde, stierven geleidelijk uit of werden in die natuurrampen meegesleurd, omdat ze in het kosmische plan niet langer van nut waren voor de monaden, die al nieuwe vormen en fijnere meer ontwikkelde voertuigen hadden ontwikkeld via de sishta’s die waren gered. Hierin ligt de essentiële betekenis van de Hebreeuwse Ark van Noach en van het verhaal van Vaivasvata uit de Purana’s van de hindoes.

Hart en intellect zijn nodig in de theosofie

Is het niet nodig de ethische kant van ons werk meer nadruk te geven? Het is zo gemakkelijk in onze intellectuele studie te vergeten ons hart te tonen en we zullen met intellect alleen de menigten nooit bereiken.

De behoefte aan ethiek en aan een grotere rol voor het hart in ons werk is iets eeuwigs. Het zal altijd zo zijn. Maar het is even nodig, en ook een eeuwige behoefte, dat de intellectuele kant nadruk krijgt. De twee moeten zich verenigen en één worden; en het is dwaas om te zeggen: Geen intellect en alleen ethiek; of, geen ethiek en alleen intellect. Het eerste maakt een mens tot een vriendelijke dwaas. Het tweede maakt een mens tot een onvriendelijke demon. Samen vormen ze de ware mens.

Ik ben altijd erg geïrriteerd door de gedachte die sommigen van onze mensen hebben dat theosofie de mensen bij tienduizenden moet binnenhalen en in drommen moet laten samenstromen. Het zou mooi zijn als de drommen uit ernstige mensen bestonden. Maar ik heb het werk van de theosofie nooit gezien als een populaire, emotionele beweging. Ze heeft tot taak zich in de voorhoede te bevinden, te leiden, de weg te wijzen, altijd enkele stappen vooruit te zijn op de menigte, met andere woorden een gids te zijn; en een dergelijk programma betekent vanaf het begin een vervreemding van de sympathie van miljoenen van wie het begrip niet verder reikt dan hun neus lang is.

Ik ben heel tevreden met het feit dat we groeien, zij het langzaam, al verlang ik als mens naar een snellere groei. Maar op rustiger momenten weet ik heel goed dat het beter is langzaam en standvastig te groeien, zoals we doen, dan snel te groeien om dan uiteen te vallen uit gebrek aan voldoende innerlijke geestkracht om een stevige en blijvende basis te vormen.

De aard van de kosmische ether

Nog niet zo lang geleden namen wetenschappers algemeen het bestaan aan van een substantie, ether genaamd, die de hele ruimte vult. De laatste tijd is daarover veel gesproken en er was nogal wat onenigheid over. Wat is de theosofische opvatting over de kosmische ether?

Ik denk dat we veilig kunnen zeggen dat, wat de nieuwe ontdekking over ether ook mag zijn, of verondersteld wordt te zijn: (a) er iets is ontdekt dat bewijst dat er een of andere vorm van ether bestaat, waarschijnlijk niet de oude wetenschappelijke gedachte van kosmische ether, waarover ik direct iets wil zeggen; en (b) de wetenschap van nu geneigd is af te wijken van het eerdere idee van Einstein dat er volgens de algemene relativiteitstheorie in feite geen ether nodig is. Daarin had Einstein volstrekt ongelijk. Het ontstond uit het feit dat de mathematische molen precies teruggeeft wat men erin stopt. Het betoog op grond van de gemaakte vooronderstellingen is correct; als deze vooronderstellingen fout zijn of gedeeltelijk fout, zijn de gevolgtrekkingen logisch wel correct, maar wat de feiten betreft onjuist of gedeeltelijk onjuist. Wiskunde bewijst nooit iets als de vooronderstellingen denkbeeldig zijn of niet vaststaan.

Het voornaamste dat ik u wil zeggen is dit. Als deze wetenschappers spreken over ether, verwarren theosofen steeds onze theosofische opvatting over een kosmische ether, of vele kosmische ethers, met wat de wetenschappers bedoelen. En de wetenschappelijke opvatting over een ether loopt uiteen van een soort gas dat heel dicht en misschien elastisch, maar toch nog stoffelijke substantie in gasvorm is, tot iets dat wat subtieler maar toch nog wezenlijk stoffelijk is; en natuurlijk vragen de geleerden zich af waarom zo’n kosmische ether, als hij bestaat, de beweging van de planeten, de zonnen, kometen en andere hemellichamen niet beïnvloedt. Maar dit is niet onze opvatting over een kosmische ether. Onze opvatting over een kosmische ether is stoffelijke prakriti of stof in haar eerste of tweede of zelfs derde of mogelijk vierde toestand, van boven naar beneden gerekend. Als theosofen spreken over een ether bedoelen ze nooit fysieke stof, hoe ijl ook en beslist nooit een gas, zoals die term in een laboratorium wordt gebruikt. Daarom hebben geleerden volkomen gelijk als ze weigeren het bestaan te erkennen van een zuiver gasvormige ether, hoe ijl ook. Maar ze hebben volkomen ongelijk als ze weigeren een onstoffelijke ether te erkennen, onstoffelijk hier bedoeld als iets dat geen stof is in materiële zin, maar toch duidelijk substantieel in theosofische en filosofische zin; maar geen geest, want geest is bij wijze van spreken oneindig veel ijler en etherischer.

Einsteins relativiteit is een theorie en een nuttige. Zijn fundamentele gedachte van de relativiteit van de natuur in haar verschillende functies en afdelingen is gezonde archaïsche filosofie; maar sommige van zijn vooronderstellingen in zijn wiskundige betogen zijn voor ons volkomen onacceptabel en daarom kunnen we, zoals ik heb gezegd, de meeste van zijn wiskundige betogen niet accepteren, niet omdat zijn wiskunde niet deugt, maar omdat zijn vooronderstellingen maar gedeeltelijk juist of onjuist zijn. Ik hoop dat dit duidelijk is. Niettemin, als ik spreek over onze theosofische kosmische ether, bedoel ik niet iets dat puur onsubstantieel is, iets zonder substantie, wat geen stof is. Ik bedoel het tegenovergestelde. Hij bezit stoffelijk gezien een bijna geestelijke ijlheid en is tegelijk toch een vorm van prakriti op ons eigen kosmische gebied, maar behoort daar tot de hoogste vormen van stoffelijke prakriti’s, en om geest te worden genoemd is hij beslist te grof. Hij is in theosofische zin dus stof. Maar geen stof zoals de wetenschappers die opvatten. Want als zij stof zeggen bedoelen ze iets dat vast is, vloeibaar of gasvormig, met andere woorden wat wij de meest grove, zelfs subastrale stof van de materiële ruimte noemen. En de ether van de ruimte, of de ethers van de ruimte zijn veel ijler en etherischer dan die volgens de wetenschappelijke opvatting. De kosmische ether beïnvloedt de beweging van lichamen niet, omdat de lichamen grofstoffelijk zijn en de kosmische ether, al is het stof van het laagste prakritische kosmische gebied, oneindig veel ijler is dan fysieke stof.

Men zou evengoed kunnen zeggen dat warmte of licht verhinderen dat lichamen zich door de kosmische ruimte bewegen, als gevolg van druk. Dat doen ze in werkelijkheid ook, maar in uiterst geringe mate, bijna te gering om te worden waargenomen. Dat bijvoorbeeld zonlicht druk uitoefent is de wetenschap al bekend.

De oude taal Senzar

Veel theosofen schijnen te denken dat H.P.B. De Geheime Leer en De Stem van de Stilte schreef op basis van twee Senzar boeken, één genaamd het Boek van Dzyan en het andere het Boek van de Gulden Voorschriften. Is dat juist?

Nee, dat is een vergissing. Senzar is niet alleen een uit woorden bestaande taal, die eens werd gesproken als de taal van oude volkeren in de hele oosterse en in de archaïsche Amerikaanse wereld, maar is ook een taal van symbolen of een taal die voor een groot deel is gewijd aan het gebruik van symbolen.

Laten we een voorbeeld geven zoals H.P.B. probeerde te doen in het begin van De Geheime Leer: Bij het gebruik van Senzar zou ingewijde X, laten we zeggen in China, die schrijft naar ingewijde Z, zeg in Peru, of elders, over een bepaald kosmogonisch probleem, beginnen met woorden, om dan een symbool te introduceren, een lege cirkel of een cirkel met een punt erin, of een cirkel met daarin een kruis, dat voor de ontvangende ingewijde Z pagina’s uitleg zouden betekenen. En de ingewijde X zou weer doorgaan met Senzarwoorden en misschien een ogenblik later een ander symbool gebruiken en wat hij had te zeggen zou gedeeltelijk in overal begrepen symbolen en gedeeltelijk in woorden eindigen.

Op kleinere schaal kennen wij hetzelfde gebruik. Als wij soms de Arabische cijfers gebruiken in plaats van de getallen in woorden te schrijven, zouden we 6 schrijven in plaats van zes. Of we gebruiken het symbool & voor en in plaats van het hele woord te schrijven. We gebruiken enz. in plaats van enzovoort. We volgen precies hetzelfde beginsel door symbolen te gebruiken, maar we doen dat in geringe mate. Maar toch, als we bedenken hoe iemand van ons, die naar een vriend schrijft, misschien een grappige opmerking maakt en dan schrijft ‘enz.’ of het symbool voor en, zouden we onmiddellijk achter dat symbool een hele humoristische gedachtegang voelen en zouden we weten wat de schrijver wilde zeggen.

Breng die gedachte over naar de diepste filosofische begrippen en u heeft een idee van de Senzartaal. Het is geen Sanskriet, al staat Sanskriet, denk ik, van de bestaande levende of dode talen het dichtst bij het archaïsche Senzar. Ik geloof ook dat het oude Zend uit Perzië van dezelfde wortel komt die we ook in Senzar vinden.

Ik denk niet dat zelfs het archaïsche Senzar, of Zenzar – er zijn verschillende of afwijkende wijzen van spelling – ooit een occulte taal van een ras was, zoals Russisch of Engels of Duits of Italiaans. Het was meer als het oorspronkelijke Sanskrita vergeleken met Prakrita. Ik geloof niet dat het Sanskrita, zoals we het nu kennen, ooit een taal was die door een ras of een volk werd gesproken. Ik denk dat de naam Sanskrita, wat samengesteld, geconstrueerd of opgebouwd betekent, erop wijst dat het een priestertaal of een taal voor ingewijden was, die als onderling communicatiemiddel door ingewijden werd vervolmaakt, en min of meer was gebaseerd op een algemene, wijdverspreide taal. Met andere woorden dat het Sanskriet op kleinere schaal in het begin een taal was zoals Senzar, hoewel Senzar altijd heel geheim schijnt te zijn gehouden en het Sanskriet om onbekende redenen tenslotte bijna algemeen bezit is geworden. Iedereen, vooral de brahmanen, konden het leren. Er werden boeken in geschreven voor algemeen gebruik, enz., en ik denk dat dit de reden is waarom H.P.B. eens over Sanskriet sprak als de taal van de goden wat volgens de occulte spreekwijze wil zeggen dat het de oorspronkelijke samengestelde taal was van enkele van de hoogste ingewijden van het vroege vijfde of zogenaamde Arische (Indo-Europese) wortelras, die, op grond van hun grote wijsheid en kennis en intellect en hun goddelijk leven, algemeen goden werden genoemd, al waren het natuurlijk mensen, halfgoddelijke mensen.

De oorsprong van de Amerikaanse Indianen

Wat is de oorsprong van de inheemse Amerikanen?

Wat de oorsprong is van de oorspronkelijke Amerikanen, in het algemeen Indianen genoemd, is een van de moeilijkste vragen die kunnen worden gesteld; de reden daarvan is dat, al is de afkomst van allen laat Atlantisch, de Noord- en Zuid-Amerikaanse continenten werden bevolkt door verschillende migrerende volkeren uit verschillende delen van Atlantis, zowel uit de Atlantische als de Stille Oceaan. De immigranten uit de laatste waren misschien iets hoger ontwikkeld, en uit deze immigraties ontstonden de meeste van de meer beschaafde volkeren van Zuid- en Centraal-Amerika en de Maya’s.

Maar er waren ook beschaafde immigraties uit het oosten en dat bedoelden de oude Mexicanen uit de tijd van de Spanjaarden als ze zeiden dat hun voorvaders uit het oosten kwamen, wat in feite betekent van verschillende Atlantische eilanden.

Ik heb nooit veel vertrouwen gehad in het idee van een immigratie via de Beringstraat, al twijfel ik er niet aan dat er in de vele eeuwen van het verleden op kleine schaal verkeer was, over en weer, tussen Siberië en Noord-Amerika, niet alleen van Siberië naar Amerika, maar ook van Amerika naar Siberië.

Het is en was voor mij altijd duidelijk dat de beide Amerika’s door verschillende Atlantische rassen werden bevolkt, door verschillende immigratiegolven, sommige heel klein, andere groter; want al zijn er nauwe parallellen en grote gelijkenissen tussen de Indianen van bijvoorbeeld de Verenigde Staten en die van Zuid- en Centraal-Amerika en zelfs van Mexico, er zijn ook grote verschillen van fysiologische aard. Het profiel bijvoorbeeld van de Irokezen of van de Sioux of van de Cherokezen lijkt enigszins op het profiel van de Zuid-Amerikaanse en Centraal-Amerikaanse Indianen en toch zijn er duidelijke verschillen. Dit alles wijst op verschillende golven van verschillende volkeren, al waren al deze volkeren in het verre verleden van Atlantische oorsprong.

Microsomen en centrosomen

(a) Wordt de werking van de microsomen veroorzaakt door de ‘innerlijke ziel van de stoffelijke cel’ (H.P.B.) die de centrosoom wekt? (b) Gaat de kern, wanneer die verdwijnt, over naar een ander bewustzijnsgebied?

In antwoord op uw eerste vraag: In elke cel bevindt zich een centrale pranische kern die de levenskiem van een levensatoom is en de rest van de cel is niet meer dan de bekleding van de cel die om de kern is opgebouwd door de krachten die uit het hart van dit levensatoom stromen. De moderne cel-onderzoekers zien alleen het huis en niet de mystieke bewoner ervan, maar de occultist kijkt naar de innerlijke mystieke bewoner, of het levensatoom. Naar aanleiding van uw beschrijving zou ik, voor de vuist weg, willen zeggen dat het levensatoom werkt door de twee kleine stippen of vonken in het centrosoom die bij het begin van de celdeling uiteengaan; de energieën ervan stromen naar buiten via deze twee kleine stippen en elke kleine stip vormt, als het ware, reeds het begin van een nieuwe cel; of, anders gezegd, één blijft het centrale deel van de moedercel, terwijl de andere kleine stip het centrale deel van de dochtercel wordt, enz.

Al deze verschijnselen van mitose of celdeling zijn eenvoudig het werk van de innerlijke ziel van de stoffelijke cel die het kernlichaampje en later de kern wakker roept. Er is een sterke band tussen deze twee kleine stippen en het kernlichaampje van elke cel, al blijkt dat niet altijd onmiddellijk. Bedenk dat het kernlichaampje als stoffelijke bekleding het dichtst bij het levensatoom staat.

Nu de tweede vraag: Het plotselinge ogenschijnlijke verdwijnen van het kernlichaampje, gevolgd door het plotselinge opnieuw verschijnen van het kernlichaampje in elk van de twee cellen, ontstaan door de deling van een cel, is eenvoudig het in tweeën delen van het oorspronkelijke kernlichaampje met als doel cellulaire groei. Maar het oorspronkelijke levensatoom blijft intact en werkt nu door de twee nieuwe kernlichaampjes, en zo gaat de celdeling voort totdat het lichaam tenslotte is gevormd. U kunt zeggen dat het kernlichaampje, als het verdwijnt, overgaat naar een ander gebied van stof maar dat is maar een wijze van uitdrukken. Het is beter om te zeggen dat het scheppende levensatoom het oorspronkelijke kernlichaampje desintegreert en het daarna reïntegreert in twee nieuwe en dan in vier enzovoort. Nee, het verdwijnt niet in een layacentrum. Het is een geval van desintegratie en reïntegratie op stoffelijk gebied. Waar het allemaal om draait is dit: Het hart van een oorspronkelijk kernlichaampje in een cel is het levensatoom, en de twee kleine stippen of vlekjes in het centrosoom zijn als het ware uitsteeksels of vingers van zijn energie. De energie van het oorspronkelijke levensatoom, dat het hart van een cel is, werkt door de hele cellulaire structuur in het algemeen, maar in het bijzonder door het kernlichaampje en ook door de twee kleine stippen.

Arctische oorsprong van plant en dier

In mijn studie kwam ik de volgende nogal verrassende uitspraak tegen waarover ik u graag enkele theosofische vragen wil stellen. Ze is uit Edward Wilber Berry’s Tree Ancestors: A Glimpse into the Past (Boom voorvaders: een kijkje in het verleden).

Van het grote bevroren noorden van nu was nog geen sprake [dit verwijst naar het Krijt], zelfs in het verre noorden heerste een warm klimaat en Groenland was de tuin waar zijn naam op doelt. Aan zijn westkust zijn veel plantenbedden ontdekt, met overblijfselen van boomvarens, palmvarens, wierookceders, vijgenbomen, kamferbomen, magnolia’s en andere plantensoorten van warmere streken. Dit noordelijke gebied met talrijke landverbindingen met lagere breedten was waarschijnlijk het oorspronkelijke thuis van onze moderne flora en fauna, die zich in opeenvolgende migratiegolven naar het zuiden verspreidden. We weten dat dit Midden-Krijt getuige was van het kennelijk plotselinge verschijnen van een menigte nieuwe en hogere soorten en dat het Eoceen getuige was van een even plotseling verschijnen van zoogdiertypen en een tweede en diepgaander vernieuwing van de flora. We zien nu uit naar het bevroren noorden of het nog niet onderzochte hart van Azië, in de hoop dat we in een van die strategische gebieden de fossielen zullen vinden die licht werpen op onze problemen van afstamming en verspreiding.

Zou u, met dit citaat in gedachte, de volgende vragen willen beantwoorden:

1. Vonden de plantensoorten die in het Krijt en het Eoceen verschenen, en die de overheersende soorten van nu zijn, hun oorsprong in de noordpoolstreek, vanwaar ze in opeenvolgende golven naar het zuiden trokken zoals, naar men zegt, het geval is met beschavingen. Dit schijnt een feit te zijn en toch zijn er bewijzen dat eens het zuidpoolgebied plantentypen verschafte die zich noordwaarts verspreidden naar Zuid-Amerika, de Zuidzee-eilanden en Indië.

2. Lag Antarctica in die tijd in het noorden, als gevolg van de omkering of inclinatie van de polen?

3. Ontstonden aan beide polen levensvormen die zich naar de equator bewogen?

4. Behoren sommige van de tertiaire afzettingen van de zuidelijke landen tot een andere cyclus dan de tertiaire afzettingen van het noorden?

De aanhaling uit prof. Berry’s boek is bijzonder interessant, en wat hij zegt is in het algemeen juist. De dingen en ook wezens, waaronder de mens, vonden hun oorsprong in het noorden. Maar dit is een heel algemene uitspraak en moet niet te absoluut worden opgevat. Er zijn altijd tegenbewegingen zowel van botanische als geologische eenheden.

Het beeld is dus als volgt: een grote golf die in het noorden begint, beweegt zich in de loop van de eeuwen zuidwaarts; maar er zijn in deze grote golf altijd kleinere golven die tijdelijk, over een zekere afstand, noordwaarts gaan, enige tijd standhouden, en dan weer naar het zuiden worden geworpen door de sterkere kracht van de grote golf. Met andere woorden, er zijn kleinere stromen binnen de grotere stromen.

Het antwoord op uw vraag (1) is dus ja. De plantenfamilies volgen, in het algemeen gesproken in de loop van de eeuwen, de zuidelijke gang, die ook de dierlijke en menselijke stammen volgen. Maar de kleine tegenbewegingen die ik noemde verklaren die bepaalde plantentypen die uit het zuidpoolgebied schijnen te zijn gekomen en over zekere afstand naar het noorden trokken.

Het antwoord op uw vraag (2) is nee, want het gaat niet zozeer om de vraag in welke richting de polen wijzen, als gevolg van omkering of inclinatie van de polen, dan wel wat de geografische of liever klimatologische toestand van de polen is, of ze met ijs zijn bedekt of dat er een mild klimaat heerst. Antarctica is, wat onze aarde betreft, altijd in het zuiden, was dat altijd en zal dat voorzover ik weet altijd zijn; en voor de noordpool geldt hetzelfde – beide tijdens dit manvantara. Maar noord betekent niet noodzakelijk ijs en sneeuw, want er zijn tijden geweest dat de noordpool bijna een mild klimaat had; en evenzo de zuidpool.

Vraag (3) is al beantwoord met mijn vorige opmerkingen. In de noordpool en bijbehorende gebieden ligt de oorsprong van nieuwe levensvormen die in de loop van vele eeuwen zuidwaarts trokken; en vanuit de zuidpool zijn er kleine tegenbewegingen. Er zijn daarom geen levensvormen die zich regelmatig bewegen van Antarctica naar de equator en nog verder noordwaarts.

Uw vraag (4) is niet erg duidelijk, maar ik denk dat ik het begrijp. De zogenaamde tertiaire afzettingen zijn geologische afzettingen, afhankelijk van het klimaat dat op zijn beurt van vele factoren afhangt; maar het noordelijke en het zuidelijke halfrond van de aarde zijn vrijwel gelijk, met kleine verschillen wat klimatologische zaken betreft. Daarom behoorde het Tertiair zowel op het noordelijke als het zuidelijke halfrond tot dezelfde cyclus.

Het hart, het meest ontwikkelde orgaan

Als arts met een jarenlange ervaring ben ik tot de conclusie gekomen dat het hart het meest geëvolueerde orgaan van het menselijk lichaam is. Klopt dat met de occulte leer?

Ja, het hart is het voornaamste orgaan van het menselijk lichaam, de hyparxis, fysiek gesproken. Dat komt omdat het hart het stoffelijke orgaan van de geestelijke straal is in het lichaam. En op precies dezelfde wijze moet de pijnappelklier, vlak na het hart, worden geclassificeerd. Eerst het hart, daarna zijn orgaan van geestelijk-intellectuele activiteit in het hoofd, de pijnappelklier. Maar door de samenwerking van deze twee wordt het orgaan van de intellectuele wil, de hypofyse, gestimuleerd en in trilling gebracht. De lijn van geestelijke afdaling is dus als volgt: het hart wordt geroerd en daarin wordt het onzichtbare licht ontstoken, het wordt aan de pijnappelklier doorgegeven op een manier die ik hier niet kan noemen, die, op haar beurt in snelle trilling gebracht, de hypofyse, met haar vitale energie treft. Als deze is geactiveerd, geeft ze de overgebrachte invloed door aan de hersenen en het zenuwstelsel en voelt het hele lichaam daarna de gevolgen ervan.

De hindoeleer van de chakra’s is nauw met dit proces verbonden, maar er is over de chakra’s zoveel onzin gezegd en zelfs zoveel valse kennis verspreid, dat ik ze niet te berde wil brengen, behalve dan door ze hier te noemen. De chakra’s zijn in feite esoterische en stoffelijke punten in het hele lichaam; de meeste ervan werken door middel van de kracht die ze via de ruggegraat ontvangen van het hart en de hersenen en ze zijn dus de verdelers naar het lichaam als geheel.

Leringen over chakra’s zijn esoterisch

Waarom vinden we in theosofische boeken niet meer over de chakra’s van het menselijk lichaam? Ik heb altijd begrepen dat ze een belangrijk aspect van de occulte studie vormen.

In onze school volgen we de oude esoterische traditie dat de leringen van de esoterische wijsheid over de chakra’s en de zeer gevaarlijke krachten die in de menselijke constitutie zijn besloten, voor de niet-ingewijde een volstrekt ongeschikt onderwerp vormen om zich mee bezig te houden. Zoals u bij uw studie van H.P.B.’s boeken zult zien, zegt zij ons dat een dergelijke studie de niet-ingewijde of de ongeoefende beslist zal voeren naar de afgrond van zwarte magie en mogelijk naar het verlies van de ziel. Geen echte occultist heeft ooit de ware leringen over de chakra’s en de ontwikkeling daarvan meegedeeld.

Is de neergaande boog onvermijdelijk slecht?

Het is duidelijk dat op de neergaande boog van de evolutie het egoïsme zich ontwikkelt en de entiteit afdaalt in de stoffelijke wereld. Maar dit is zozeer een regel van de natuur dat het mij verkeerd toeschijnt deze afdaling, of het beoefenen van egoïstische gedachten en activiteiten, noodzakelijk slecht te noemen.

Het Boek van de Gulden Voorschriften geeft het beste en meest rechtstreekse antwoord. Werk mee met de natuur; doe wat zij wil en de natuur zal zich voor u buigen. In welke richting de natuur ook stroomt, wat wil zeggen de richting van de wil en levenskracht van de goden, werk met haar mee. Zodra we echter proberen tegen de stroom in te zwemmen, in adversum flumen, stellen we ons tegenover de evolutionaire voortgang van de natuur, of die zich ontvouwt of invouwt. We gaan dan in tegen haar zogenaamde wetten, die haar wil vormen, en daardoor worden we tovenaars.

De levensbeschrijving van Krishna, een allegorie

Door mijn theosofische studie ben ik tot de conclusie gekomen dat het zogenaamde historische leven van de grote avatara’s van de wereld hoofdzakelijk op allegorie berust. Geldt dit niet ook voor het leven van de hindoeleraar Krishna en de nogal vreemde, zelfs weerzinwekkende, gebeurtenissen die legenden om hem hebben geweven?

Ja, praktisch alle verhalen die over Krishna of over welk ander groot mens worden verteld, behalve die min of meer praktische zaken die het gezonde verstand eruit kan lichten, zijn allegorisch of zelfs fictief. Zijn ze allegorisch, dan zijn ze waarschijnlijk geschreven door iemand die wist waar het om ging en het religieuze publiek iets gaf, waarop het zijn religieus denken kon richten, in het besef dat ingewijden het zouden begrijpen. Maar er is in het algemeen ook veel dat fictief is en in deze tijd zijn allegorie en fictie zo met elkaar verstrengeld dat ze onontwarbaar zijn.

Er zijn over Krishna enkele echte feiten bekend; zoals bijvoorbeeld dat hij in India werd geboren, in een bepaald district, dat hij vrienden en vijanden had en dat hij vanaf zijn vroege jaren van wonderlijke vermogens blijk gaf, hoewel die natuurlijk in geen enkel opzicht leken op de volstrekt overdreven beelden uit de allegorieën. Hij leefde en leerde en deed zijn werk, en zijn dood betekende het begin van het kaliyuga. Hij was met andere woorden de geestelijke kracht die het dvaparayuga afsloot en het kali opende.

Alle andere allegorieën over de ongeveer zestienduizend vrouwen en zijn leven met de Gopi’s of koeienmeisjes en zijn vele daden van ogenschijnlijke wreedheid – deze en nog honderd andere zaken kunnen alle allegorisch worden genoemd, ontstaan door die vruchtbare en rijke verbeeldingskracht waarvoor de hindoegeest bekendstaat.

Krishna’s dans met de Gopi’s bijvoorbeeld, symboliseert, zoals H.P.B. zei, in één beperkt opzicht de zon met de planeten die om hem heen dansen of zich in hun baan om hem heen bewegen; of het zou ook kunnen slaan op de geestelijke zon van de sterrenbeelden van de dierenriem, die draaien om de centrale zon van ons stelsel. Maar deze interpretatie is tamelijk beperkt. In het algemeen vertegenwoordigen de vriendinnen van een groot leraar zijn geestelijke vermogens.

Neem zelfs het geval van de Boeddha, die werkelijk leefde en een vrouw en zelfs een zoon Rahula had. Toch heeft ook de legendevorming hier zo knap gewerkt dat de naam van zijn moeder bijvoorbeeld Mayadevi was, of ruwweg, de godin Maya: de Boeddha die wordt geboren uit maya en het Licht ziet. Het kan zijn dat ook haar werkelijke naam Mayadevi was. Ik zie dat als een mogelijkheid.

Autonomie van een theosofische loge

Als onze loge psychologie, astrologie of verwante onderwerpen, die niet strikt theosofisch zijn, wil bestuderen, is dat dan toegestaan?

Dit is een zaak die de loge zelf moet beslissen. Als een loge van de T.S. of een aantal leden daarvan of een enkel lid daarin een grote belangstelling heeft voor psychologie of de moderne astrologie, of wat ook, en een van deze wil bestuderen, breng het dan op de loge naar voren om er door de leden van de loge over te laten stemmen, en laat de motie aannemen of verwerpen, overeenkomstig de statuten of reglementen; laat de meerderheid van stemmen beslissen. Ik denk dat als er al loges zijn die hun tijd willen besteden aan bovengenoemde onderwerpen, het er maar weinig zijn, of als men er tijd aan wil geven het maar een deel zal zijn van de tijd die aan werkelijk theosofische onderwerpen zou worden gewijd. In ieder geval kan er, als er eerlijk door de loge over wordt gestemd, geen reden tot klagen zijn.

Laat ik er de nadruk op leggen dat het in overeenstemming is met de constitutionele rechten van een loge zo te studeren en de soort studiegroep op te zetten die ze wil; en ik denk dat er weinig of geen gevaar, maar juist nut zit in een dergelijke werkwijze, want het wordt bij enig nadenken duidelijk dat als een loge in wezen niet theosofisch is ze snel uiteen zal vallen; als ze de vrije teugel heeft en beseft dat ze autonoom is onder de reglementen van de constitutie en gemachtigd haar eigen zaken te regelen zoals ze wil binnen de constitutie, zal ze hopelijk vroeg of laat, als er werkelijk enige theosofie in het hart aanwezig is, er genoeg van krijgen tijd te verspillen aan bijkomstige studies en zich op natuurlijke wijze voelen aangetrokken tot de meer zuivere theosofische studie. De zaak overlaten aan de stemuitslag van de loge is ongetwijfeld de meest redelijke manier om logeproblemen op te lossen en omdat dat in de moderne geschiedenis de democratische werkwijze of methode is, zullen weinig mensen daartegen bezwaar maken en als ze dat wel doen zullen ze automatisch afvallen met een minimum aan hartzeer of wrok.

Radioactiviteit en de ronden

In een kortgeleden verschenen wetenschappelijk tijdschrift bespreekt dr. A. Knopf van Yale de uiterst kleine bolvormige steentjes van radioactieve herkomst, ‘pleochroïtische halo’s’ genoemd, die, naar hij zegt, bevestigen wat de transformatie van radioactieve elementen in helium en lood aantoont, namelijk dat er door de eeuwen heen sprake is van een constante snelheid van transformatie. Op grond van dit bewijsmateriaal geloven geologen dat men een redelijk nauwkeurige schatting heeft kunnen maken van de ouderdom van de voornaamste aardlagen van het aardoppervlak. Hoe is dit te rijmen met de gedachte dat het etherischer worden van de aarde pas begon in het midden van de vierde ronde? Deze halo’s stammen uit een veel vroegere periode.

Eén verklaring die kan worden gegeven is dat deze halo’s het gevolg zijn van radioactiviteit die plaatsvond aan het einde van de vorige of derde ronde op deze bol en die, ondanks de enorme seismische en vulkanische schokken of verstoringen toen de vierde ronde begon, zich niettemin aan vernietiging hebben kunnen onttrekken en tot op deze dag zijn blijven bestaan. Deze verklaring is heel goed mogelijk, zelfs al is ze niet erg aannemelijk; dat wil zeggen, het kan zo zijn maar het is niet waarschijnlijk.

Er zijn twee of drie andere verklaringen van de feiten, als het inderdaad feiten zijn en geen vergissingen van geologen: (a) zelfs op de neergaande boog, voordat radioactiviteit (dat wil zeggen het desintegreren of etherischer worden van de grofste elementen) op grote schaal op aarde kon zijn begonnen, zouden bepaalde delen van de aardbol, als gevolg van de cyclische of spiraalsgewijze aard van de evolutie, zelfs op de neergaande boog een tijdelijke opgang kunnen hebben gemaakt naar een meer etherische toestand, om later weer in een dieper dal terug te vallen overeenkomstig de algemene tendens naar omlaag van de neergaande boog.

Zo’n tijdelijke opgang zou bijna zeker een tijdelijk etherischer worden van de grofste elementen met zich hebben meegebracht, maar daarna, toen het wiel binnen het wiel weer omlaag snelde, zou er automatisch een einde zijn gekomen aan die radioactiviteit en zou verdichting en materialisering weer zijn doorgegaan. En (b) zelfs als de stenen die geologen hebben gevonden, pre-Cambrisch zijn of in ieder geval een primordiale oorsprong hebben, is dat – omdat radioactieve halo’s hier en daar kunnen worden aangetroffen – geen bewijs dat deze halo’s wijzen op radioactiviteit die optrad toen dit pre-Cambrisch gesteente zich voor het eerst afzette, of misschien gedurende vele eeuwen daarna. Ik bedoel met andere woorden dat zelfs in Cambrische en pre-Cambrische steenlagen er plaatselijk klompjes of deeltjes kunnen zijn gevonden, bestaande uit chemische samenstellingen of elementen die grover en zwaarder zijn dan het gesteente zelf, en daarom zouden deze klompjes of stukjes van die grovere samenstellingen of elementen na het midden van deze ronde, onder invloed van het algemeen op aarde werkende proces van etherisering, uiteen gaan vallen, dat wil zeggen min of meer radioactief worden. Dergelijke halo’s zouden heel goed in echt pre-Cambrisch gesteente kunnen zijn ontstaan, maar lang na de Atlantische tijd.

Er zijn dus drie heel goede en mogelijke verklaringen; en het is voor mij onmogelijk meer licht op het onderwerp te werpen tenzij ik over alle gegevens zou beschikken en er absoluut zeker van zou zijn dat het om feiten gaat en niet alleen om theorieën.

Bijvoorbeeld: Zijn deze bepaalde stenen werkelijk pre-Cambrisch of is het een theorie? Zijn de halo’s met hun veronderstelde radioactieve aard, die in dit gesteente worden gevonden van veel latere datum, of uit de pre-Cambrische periode? Of gaat het om niet meer dan een overblijfsel, een toevallig restant uit het einde van de derde ronde op deze bol D? Tenzij er een exact antwoord op deze vragen kan worden gegeven, blijft het min of meer gissen, bij gebrek aan nauwkeurige informatie.


Aspecten van de occulte filosofie, blz. 417-56

© 1999 Theosophical University Press Agency

Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag