Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

Vragen en antwoorden

Vier klassen van manasaputra’s

Het is duidelijk dat wat wij nu in het algemeen de mensheid noemen bestaat uit de meerderheid van die entiteiten in wie de manasaputra’s miljoenen jaren geleden incarneerden. Hoe staat het met de gedegenereerde rassen? Ontvingen zij ook de manasaputrische vonk?

Toen de manasaputra’s, of zonen van het denkvermogen, in de betrekkelijk verstandeloze mensen van het derde wortelras in deze ronde incarneerden, verdeelden ze zich op natuurlijke wijze, d.w.z. op karmisch bevel bij wijze van spreken, in vier algemene klassen, die ik, alleen om ze uit elkaar te kunnen houden, als volgt aanduid: de hoogste klasse, degenen in wie het licht helder brandde; de tweede klasse, degenen in wie het licht minder helder brandde; de derde klasse, degenen in wie het licht zwak brandde en tenslotte zij in wie het licht het zwakst brandde en incarnatie tot een later tijdstip uitstelden. Dat alles was natuurlijk een gevolg van karma.

De eerste klasse bestond uit degenen in wie het licht helder brandde, en die onmiddellijk en ten volle incarneerden en de gidsen werden, de leiders en leraren van de toen bestaande mensen en zij zijn degenen die wij nu de vergevorderde vijfderonders zouden noemen en de weinige, heel, heel zeldzame zesderonders. Zij zijn nu de verst geëvolueerde en grootste lichten van het mensenras, de boeddha’s, de mahatma’s, enz.

Zij in wie het licht minder helder brandde zijn degenen die we nu de edelste en meest hoogstaande mensen van de gewone mensheid zouden noemen, maar die niettemin lager staan dan de eerste klasse. Zij zijn de vroege vijfderonders of vergevorderde vierderonders. Tot hen behoren de grote filosofen, dichters, wetenschappers, staatslieden, godsdiensthervormers, enz., enz.

Zij in wie het licht zwak brandde zijn degenen die we nu het gros van de mensen zouden noemen, de grote massa van de mensheid.

Zij in wie het licht het zwakst brandde zijn degenen die we nu de lagere of minder ontwikkelde mannen en vrouwen van onze huidige mensenfamilie zouden noemen, de onderontwikkelde typen; en tot deze laatsten behoren de zogenaamde primitieve en gedegenereerde volkeren, al omvatten deze primitieve en gedegenereerde volkeren niet alle individuen van deze laatste en vierde klasse van monaden. Daarom vinden deze speciale monaden een voor hen natuurlijk en karmisch en passend lichaam in de huidige gedegenereerde rassen.

Er is nog een klasse van monaden die we een vijfde zouden kunnen noemen en dat waren de monaden die absoluut weigerden in het derde wortelras te incarneren, en de eonen eenvoudig voorbij lieten gaan tot ze tijdens het volgende of vierde wortelras afdaalden en zich belichaamden; en deze laatste of vijfde klasse, tamelijk klein in aantal, vindt men onder de huidige mensapen en de allerhoogste klasse van de gewone apen. Ze waren in evolutie zo achtergebleven dat deze zeer inferieure lichamen voor hen nu geschikt zijn.

U vindt dus in dit antwoord de reden waarom bepaalde monaden worden aangetrokken tot de lichamen van de huidige gedegenereerde rassen. Hun licht brandt nog zo zwak dat ze lichamen van een verdergevorderde soort niet zouden kunnen hanteren, bezielen of gebruiken. Het is de oude regel dat water zijn verschillende niveaus zoekt overeenkomstig de omstandigheden.

Het boek van Dzyan

Kunt u ons iets zeggen over de ouderdom van het Boek van Dzyan, waarop H.P. Blavatsky haar toelichtingen in De Geheime Leer baseerde? Dateert het uit Atlantische tijden?

Het Boek van Dzyan als een tastbare rol of boek of manuscript, of Tibetaanse blokdruk, noem het wat u wilt, als een stoffelijk ding is, zoals H.P.B. zegt, niet erg oud, waarschijnlijk ongeveer duizend jaar en maakt deel uit van een min of meer algemeen bekende, zelfs exoterisch bekende reeks Tibetaanse werken, Kiu-ti genaamd, als algemene titel voor al deze delen; zoals De Geheime Leer uit twee delen bestaat, enz.

De inhoud echter van het Boek van Dzyan, wat eenvoudig de Tibetaanse of Mongoolse uitspraak van het Sanskrietwoord dhyana is, is heel oud, zelfs zeer archaïsch en voert terug tot in Atlantische tijden en zelfs nog verder terug wat de leringen betreft.

Deze oorspronkelijke leer, de oorspronkelijke theosofie van de geestelijke wezens of manasaputra’s van hogere aard, die haar in deze ronde aan de oude mensheid brachten, heeft over de hele aarde gecirculeerd en wordt in vele talen aangetroffen of had kunnen worden aangetroffen. Sommige zijn verdwenen, zijn vernietigd. Enkele zijn behouden. De meesters hebben natuurlijk in hun geheime bibliotheken of rotstempels, hoe u die ook wil noemen, optekeningen, d.w.z. afschriften van alle.

Het Boek van Dzyan werd speciaal door H.P.B. uitgekozen als bron omdat het de oorspronkelijke archaïsche leer bevat, die in de Kiu-ti geschriften weliswaar is vermengd met veel irrelevant materiaal, legenden en wonderen, waar het Tibetaanse volk dol op is, maar haar was geleerd achter die dingen te lezen om de draad van zuiver goud te vinden onder al het waardeloze exoterische en devotionele materiaal.

Het Boek van Dzyan, een van de eerste uit de Kiu-ti reeks, handelt over de kosmogonische bouw van de werelden en van onze planeetketen in het bijzonder, en tot op zekere hoogte over het eerste verschijnen van de mens of van de wortelrassen, ongeveer zoals H.P.B. in haar twee delen van De Geheime Leer het onderwerp behandelt en in grote lijnen weergeeft.

Er was nog een ander beroemd commentaar, beroemd in heel Tibet en geschreven door Tsong-kha-pa, een groot Tibetaans boeddhistisch hervormer en de stichter van de zogenaamde Geelkappen of Gelugpa’s, zoals de Tibetanen hen noemen, de hervormde boeddhistisch Tibetaanse kerk, en op het ogenblik de machtigste in het land en de zuiverste. Dit commentaar heet Lam Rim, soms geschreven als Lam Rin.

Dit is een merkwaardig, gedeeltelijk exoterisch, gedeeltelijk esoterisch commentaar, over verschillende onderwerpen, geschreven in de gedaante van het hervormde boeddhisme dat Tsong-kha-pa bracht, maar dat in feite heel wat zuiver esoterische of ware leringen bevat. Heel weinig mensen hebben ooit een exemplaar van de Lam Rim gezien; ik weet niet waarom, maar het schijnt zo te zijn. Ik heb nooit een exemplaar gezien, wat niets zegt want ik woon niet in Tibet. Ik heb nooit gehoord dat een reiziger een exemplaar te pakken heeft gekregen, al heb ik wel veel geruchten daarover gehoord. Om een of andere reden wordt Lam Rim tot nu toe zorgvuldig bewaakt. Misschien is dat in de toekomst niet zo.

Om het samen te vatten: Het Boek van Dzyan is geschreven in het Tibetaans, althans een deel of het grootste deel ervan, het is doorspekt met heel wat exoterisch materiaal, maar het echt occulte deel van het Boek van Dzyan is een van de eerste uit de Kiu-ti boeken en handelt hoofdzakelijk over kosmogonie en later, geloof ik, in mindere mate over het ontstaan of het begin van de mensheid.

Het orakel van Delphi

Zou u meer licht kunnen werpen op de ware betekenis van het Orakel van Delphi?

Het Orakel van Delphi was een van een aantal orakels in Griekenland. Het betrof altijd gevallen van mensen in een abnormale toestand, die gewoonlijk bestond uit een gedeeltelijke verlamming van het lagere viertal, veroorzaakt door kunstmatige middelen, zoals zwavelachtige of andere dampen, of mogelijk door betrekkelijk onschuldige verdovende middelen. Het Orakel, het was gewoonlijk een vrouw, verkeerde dan in een toestand die nu wordt beschouwd en waarover algemeen wordt gesproken als een zeer sensitieve psychische toestand, waarin het brein waarheid kan ontvangen maar even vaak slechts verwrongen psychische visioenen.

Het Orakel van Delphi was een van de beste in Griekenland, omdat het een van de zorgvuldigst bewaakte was. In de gevallen waarin het Orakel van Delphi zijn uitspraken deed of verklaringen aflegde, kwamen die gewoonlijk voort uit de inspiratie van de innerlijke godheid van de priesteres zelf, die zich afdrukte op de gevoelige psychische aard, die op zijn beurt via de menselijke mond sprak. Het feit dat de orakels gewoonlijk in beeldspraak of in dubbelzinnige termen werden gegeven, is een van de verschijnselen van de werking op dit gebied van het hogere psychische gestel van de mens. Het is alleen het lagere verstandelijke denken dat enige aandacht schenkt aan zulke precieze gegevens als het aantal stappen, of de juiste bladzijde van een boek of de nauwkeurige lengte van een japon of hoeveel keer iemand de arm ophief in een uur of wat een priester als hij thuiskomt als avondmaal te eten krijgt, gerstepap of gekookt schapenvlees en slappe wijn. Dat zijn allemaal dingen van het lagere verstand.

De deur naar het mensenrijk

Wat is de zogenaamde ‘deur’ naar het mensenrijk?

Van deze deur naar het mensenrijk zei H.P.B. dat ze zich sloot in het midden van de vierde ronde, zoals ook gebeurde tijdens het vierde onderras van het Atlantische ras. Veel studerenden hebben in strijd met deze uitspraak het sluiten van de deur opgevat als het openen van een deur, wat de nodige verwarring teweegbracht. De deur naar het mensenrijk opende zich toen niet. Ze sloot zich en dat betekende het volgende: Laten we alleen spreken over onze eigen vierde ronde, hoewel hetzelfde gebeurde, mutatis mutandis, dat wil zeggen met de nodige veranderingen, tijdens de tweede en de derde ronde en in de toekomst zal gebeuren tijdens de vijfde, de zesde en de laatste. Het betekent het volgende: de verschillende families van monaden van alle klassen, van alle rijken in de natuur waren vanaf het begin van onze tegenwoordige vierde ronde als het ware min of meer vermengd. In zekere zin stonden ze veel dichter bij elkaar, zoals de menselijke kiem, zolang ze een kiem is, veel dichter bij de andere rijken in de natuur staat dan wanneer deze kiemen zich van de andere scheiden en volwassen wezens, volwassen mensen worden.

De betekenis van de zin dat de deur naar het mensenrijk sluit in het midden van de vierde ronde is eenvoudig dat gedurende wortelras één, wortelras twee, wortelras drie en de helft van wortelras vier, deze verschillende klassen van monaden zich duidelijker in families splitsten dan tevoren, zodat toen alle klassen van monaden op de neergaande boog het midden van de vierde ronde bereikten, diegenen die toen al mens waren verder konden en aan de opgaande boog begonnen, en dat deden ze ook. Zij die het menszijn niet hadden bereikt gingen ook verder maar waren geen mensen. Zij die boven de klassen van mensen stonden gingen, toen ze dat punt bereikten, verder, maar niet door de menselijke deur. Zij gingen door andere zogenaamde deuren, wat maar beeldspraak is, door de dhyani-chohanische deur; en degenen die lager stonden dan mensen door de dierendeuren of de plantendeuren, enz. Het betekent eenvoudig dat de verschillende families van monaden op de neergaande boog gedurende de wortelrassen één, twee en drie en de helft van vier, zich duidelijk in families splitsten en daarna konden die entiteiten die niet menselijk waren, voor de rest van deze planetaire belichaming, nooit menselijk worden. De deur naar het mensenrijk sloot voor alle monaden lager dan de mens voor de duur van drieëneenhalve ronde. Dit betekent dat het laagste punt toen was bereikt en daarna was er sprake van een gestadige opgang.

Parthenogenetische reproductie van konijnen

Volgens wetenschappelijke experimenten zou een dier, bijvoorbeeld een konijn, door middel van bepaalde mechanische of chemische middelen en reacties, het leven kunnen schenken aan een ogenschijnlijk normaal jong, zonder normaal te paren. Is dat mogelijk vanuit een theosofisch standpunt? Zou deze wetenschappelijke methode, gezien onze kennis van de voortplantingsprocessen in de natuur in vroegere rassen, een terugval naar die tijden kunnen zijn of een sprong vooruit naar de toekomst? Om mijn vraag te verduidelijken lees ik het volgende verslag uit de Los Angeles Times van 23 november 1941 en ik hoor graag uw commentaar.

Philadelphia, 22 november (AP). Als men een klein zakje ijsklontjes uit de koelkast gedurende anderhalf uur op de zij van een konijn plaatst, veroorzaakt dit soms conceptie. Dit kreeg de American Philosophical Society vandaag te horen van dr. Herbert Shapiro van het Hahnemann Medical College, Philadelphia.

Toen dr. Shapiro was uitgesproken, zei de voorzitter van de bijeenkomst, dr. Edwin G. Conklin, bioloog aan Princeton University:

‘We hebben zojuist geluisterd naar wat het begin zou kunnen zijn van een heel belangrijk resultaat. Ik ben er zeker van dat het theologen in hoge mate zal interesseren. Misschien krijgen we de verklaring voor een wonder.’

De ijsbehandeling, zei dr. Shapiro, heeft bij een aantal konijnen maagdelijke geboorte teweeggebracht. Het schijnbare wonder doet zich slechts nu en dan voor. Geen van deze eerste konijnen waarin conceptie plaatsvond, mocht blijven leven. Maar dr. Shapiro zei dat sommige dit later wél zullen mogen tot het moment waarop ze het leven schenken aan een jong, als dat lukt. Al het wetenschappelijke materiaal wijst op succes als dit wordt geprobeerd, zo zei hij. Er leeft nu een konijn, dat in januari van dit jaar is geboren, en van wie de vader een buisje ijswater was, dat door een chirurgische ingreep in de buikholte werd geplaatst om het onbevruchte eitje, of eitjes, van de moeder enkele minuten af te koelen. Dit ijswaterkonijn is een vrouwtje, volkomen normaal en heeft al twee nesten jongen gehad door normale voortplanting. Deze experimenten met ijswater werden gedaan door dr. Shapiro en dr. Gregory Pincus.

Dan zijn er ook nog in dit land drie levende konijnen waarvan de vaders slechts uit geconcentreerd zout bestaan. Deze zouttechniek was de eerste wetenschappelijk geregistreerde maagdelijke geboorte van zoogdieren en de eitjes werden bevrucht door middel van een chirurgische operatie waarbij ze aan zout werden blootgesteld.

Werk dat door andere wetenschappers is gedaan en vandaag niet werd genoemd, roept de vraag op of menselijke conceptie mogelijk is onder soortgelijke omstandigheden. Artsen in Philadelphia hebben ontdekt dat menselijke eitjes, verkregen tijdens operaties, de eerste stap doen naar conceptie als ze aan chemische oplossingen worden blootgesteld.

Dit is natuurlijk een ingewikkelde vraag en niet een die in een korte zin kan worden beantwoord omdat de hele geschiedenis en het ontstaan van het mensenras in deze ronde een rol speelt bij en te maken heeft met de zogenaamde voortplantingsprocessen bij niet-bevruchte vrouwelijke dieren.

Theoretisch zie ik niets onmogelijks in een dergelijke voortplanting, die alleen uit hoffelijkheid ooit maagdelijke conceptie kon worden genoemd, want maagdelijke conceptie betekent in de christelijke theologie slechts één ding, het unieke geval in de eeuwigheid (!) van het joodse meisje Maria dat moeder werd door de incarnatie van de Derde Persoon van de Drieëenheid. Ik betwijfel of christelijke theologen deze theologische conceptie in verband zouden willen brengen met de parthenogenetische voortplanting van konijnen! Het is natuurlijk geen maagdelijke geboorte, al is het of kan het in abstracte zin een vorm van biologische parthenogenese zijn.

Op zich, zeg ik, is parthenogenese niet onmogelijk. Men treft het zo nu en dan nog aan in het dierenrijk, tenzij ik alle biologie ben vergeten die ik eens kende, bij vrouwelijke dieren die uit zichzelf jongen voortbrengen. Eens was dit de normale voortplantingswijze van het mensenrijk gedurende het eerste ras, het tweede ras en gedurende de helft van het derde wortelras, hoewel de gebruikte methode in deze tweeëneenhalf rassen in de loop van de evolutie veranderde.

Ik heb al vaak gezegd dat de huidige sexuele toestand van de mensheid, en zelfs van de dieren, slechts een voorbijgaande fase is, en na verloop van tijd zal worden gevolgd door een andere methode, volgens mij een gedeeltelijke terugkeer naar hermafroditisme of androgynie [tweeslachtigheid], wat zal worden gevolgd door iets wat nog minder aan geslacht doet denken; en het is duidelijk dat deze methoden in de geschiedenis van de evolutie van het mensenrijk vooraf zullen worden gegaan door feiten die hun schaduwen vooruitwerpen, die eerst als spelingen van de natuur, lusus naturae, zullen worden gezien om daarna algemeen te worden; en het huidige systeem zal worden gezien als een snel uitstervende voortplantingsmethode van dégénérés, tot ze verdwijnt. De dieren, al sterven ze als rijk uit, zullen min of meer weerspiegelen en kopiëren wat het rijk van de mens ervaart, doormaakt, en waarheen het evolueert.

Onze leer over de voortplanting is de leer van de norm, de regel, de gebruikelijke gang van zaken, maar met veel aanwijzingen of toespelingen op komende veranderingen en een vinger die wijst naar het historische of prehistorische verleden. De gevallen van deze konijnen, niet bevruchte vrouwtjes, die vruchtbare jongen voortbrengen door plaatselijk koude toe te passen op de vrouwelijke geslachtsorganen of zout dat door een chirurgische ingreep op hetzelfde orgaan wordt toegepast, kunnen op verschillende manieren worden verklaard en zonder grondig van alle bijzonderheden op de hoogte te zijn, zou ik gedeeltelijk gissen als ik zei wat er werkelijk plaatsvond, al heb ik een vrij sterk vermoeden van wat er zou kunnen gebeuren, en wat, denk ik, ook werkelijk gebeurde, als dit krantenverslag als echt kan worden geaccepteerd en niet alleen een verhaal is van een journalist over iets dat werkelijk plaatsvond maar dat de verslaggever, omdat hij geen bioloog is, niet goed begreep of mooier maakte dan het was.

Ik heb een idee dat wat er gebeurde het volgende was: de middelen die bij deze experimenten werden gebruikt verlamden of ontwrichtten misschien tijdelijk wat we de vrouwelijke kama-stroom zouden kunnen noemen en brachten het voortplantingsorgaan van het vrouwtje, of liever het eitje, terug in een toestand die leek op, zo niet identiek was aan de tweeslachtigheid van het vroege derde ras. Dan volgt het eitje de lijn van de minste weerstand en omdat er in ieder mens of dier van onze tijd altijd van tweeslachtigheid sprake is, in vrouwen is het mannelijke recessief en het vrouwelijke dominant, en in mannen is het mannelijke element dominant en de vrouwelijke stroom recessief, zal in zulke gevallen het eitje of een eitje zich ontwikkelen vanuit de dubbele stroom die in het moederkonijn aanwezig is en zo een kroost voortbrengen zoals de tweeslachtigen deden tegen het midden van het derde wortelras. Of misschien lijkt het proces meer op dat van het tweede wortelras.

Maar ik kan hier natuurlijk slechts vermoeden en aftasten omdat ik niet alle feiten ken. Maar ik weet wat er in het algemeen moet hebben plaatsgevonden. Als zo’n vrouwtje verder met rust werd gelaten en men zich er niet verder mee bemoeide, zoals die schepsels deden die zich in het begin van het derde wortelras met menselijke eieren bemoeiden, zou ze vermoedelijk nog slechts op de gewone manier kroost voortbrengen, tenzij er door mensen opnieuw experimenten met haar werden gedaan.

Ik zie dus in dit verslag niets onmogelijks maar omdat ik alleen het eindresultaat ken en niet het hele verhaal, weet ik alleen wat er plaatsgevonden moet hebben; maar welk aspect precies kan ik niet zeggen. Maar ik denk dat het experiment, zoals het in het knipsel wordt weergegeven, het eitje van het vrouwelijke konijn ongeveer terugbracht in de toestand van een menselijk ei tegen het begin of midden van het derde wortelras.

Zou zo’n behandeling, ingreep of experiment hetzelfde resultaat opleveren bij vrouwen bij de mens?

Ik zie niet in waarom niet. Maar dat onderwerp vind ik weerzinwekkend en is denk ik tamelijk gevaarlijk. Het is oneindig veel beter die dingen over te laten aan de bestaande wetten van de natuur. Het is duidelijk dat het dhyani-chohanische ‘fluïdum’, wat niet meer betekent dan het fluïdum dat uit het reïncarnerende ego stroomt, evengoed aanwezig is in een menselijk of dierlijk vrouwelijk wezen, als in een man. Maar de natuur volgt nu de huidige procedures automatisch en verandert die alleen om terug te vallen op de prehistorie, wanneer haar gang wordt gestuit of als iets tussenbeide komt. Als de obstructie van ernstige aard is, gebeurt er niets. Is het niet meer dan een verlegging, dan gebeurt er wel wat. In zulke gevallen vindt er een terugslag plaats. De hemel weet hoe dat kroost zal zijn of worden. Persoonlijk denk ik dat het in hoge mate nadeel zal ondervinden, omdat het op abnormale wijze werd voortgebracht en buiten de huidige regel van de natuur om. Ik denk dat die experimenten weinig minder zijn dan zwarte magie, maar wat weten wetenschappers van magie, witte of zwarte? Omdat ze het zelf niet kunnen verklaren, vinden ze het voldoende wat te experimenteren, zoals een scholier in een chemisch laboratorium.

Verwar daarom de norm, zoals de natuur die nu kent en die onze theosofische leringen proberen toe te lichten, niet met de abnormale experimenten die, omdat het abnormale, verouderde terugslagen zijn, nu dode evolutiestadia vertegenwoordigen.

Theosofie en occultisme

Is theosofie hetzelfde als occultisme of iets anders?

Theosofie is in één opzicht hetzelfde als occultisme. In een ander opzicht zijn ze verschillend. Laat ik proberen dit punt te verduidelijken. Zeggen bijvoorbeeld de christenen niet dat de leringen van Christus en de christelijke theologie hetzelfde zijn en toch verschillen? Ze beweren dat de theologische leringen hun oorsprong vonden in de leringen van Jezus Christus, maar dat de echte leringen die Jezus Christus in zijn tijd gaf niet – en dat is juist – de theologische leringen van latere tijden waren.

Zo is theosofie de oude wijsheidsreligie in alomvattende zin. Deze prachtige en verheven leringen werden oorspronkelijk aan de mensheid op deze planeet gegeven door geestelijke wezens uit andere sferen, goden onder de mensen, ze zijn onder de hoede van dit grote genootschap van de meesters van wijsheid zelfs tot op deze dag tot ons gekomen, en worden van tijd tot tijd, van eeuw tot eeuw, verspreid als de wereld behoefte heeft aan geestelijke verjonging. Theosofie is die verzameling leringen, de wijsheid van de goden, de sleutel, de universele sleutel tot alle grote religies, wetenschappen en filosofieën uit het verleden.

Maar occultisme is dat deel van de theosofie dat handelt over de diepere, verborgen, mystieke, esoterische kant van de natuur en van de mens. Het is inderdaad theosofie, maar dat deel van de theosofie dat de gemiddelde mens niet kan ‘eten’ – om het beeld uit het Nieuwe Testament te gebruiken, de beeldspraak uit de christelijke schrift – omdat hij nog een kind is. Het is nodig dat hij met melk wordt gevoed – om weer een beeld uit het Nieuwe Testament te gebruiken – dat wil zeggen, met de eenvoudiger leringen begint.

Discipline, zeggen theosofen, gaat aan de mysteriën vooraf. Occultisme is dus die tak van de algemene theosofische filosofie die handelt over deze werkingen van de natuur en over de geheime wetten van de natuur en de mens. Deze twee zijn fundamenteel een en dezelfde, en toch bestaat diezelfde zaak als het ware uit twee takken: één voor esoterici en de andere de alomvattende bron van waaruit de leringen voor de exoterici stromen. Maar deze verdeling in tweeën is niet willekeurig. Het hangt geheel af van de gebruiker. Een oud gezegde luidt: men kan een goed mens niet onderdrukken; en degene die tot ons komt en op de deur klopt met de juiste klop – we weten wat de juiste klop is – treedt binnen.

Lijden in het dierenrijk

Is het waar dat dieren die door andere dieren of door de mens worden gedood niet echt lijden en eigenlijk, zoals bepaalde bekende schrijvers zeggen, een soort vreugde voelen in hun laatste ogenblikken?

Nee, dat is onzin. Wat in feite gebeurt is dat zowel bij mensen als bij dieren de angst en de zenuwschok die de sensitieve natuur van een dier, en ook van een mens, ondergaat zo overweldigend zijn dat er tijdelijk sprake is van verdoving, bijna van hypnose. Maar hoe staat het met de ogenblikken die voorafgaan aan de verdoving, de methode van bedwelming, die de natuur uit mededogen toepast? Het is belachelijk om die schok, die in feite het bewijs is dat dieren erg lijden of in vreselijke angst verkeren, als een excuus te gebruiken en te zeggen dat dieren geen pijn voelen als de crisis komt. Het is een feit dat er in de natuur ontzettend veel wreedheid en gruwelijkheden bestaan, moordzuchtige impulsen, lijden en pijn; en de natuur maakt op dat laatste moment in haar mededogen het lijden zo hevig dat het een zenuwschok teweegbrengt die een soort slaperig gevoel en tijdelijke onverschilligheid veroorzaakt. Men verwart twee dingen: (1) het ondergane leed, en aan de andere kant (2) het feit dat die verschrikkingen in onze stoffelijke sfeer bestaan. Dit zijn twee heel verschillende dingen die niet moeten worden verward.

Vegetarisme

Vindt u dat een theosoof vegetariër moet zijn om een goede theosoof te zijn en leert De Geheime Leer dit?

Ik neem aan dat de woorden De Geheime Leer slaan op het prachtige boek van H.P.B., of ze kunnen slaan op de geheime leer, de oude wijsheid. Ik heb in H.P.B.’s De Geheime Leer nooit een passage gevonden die het eten van vlees of vleeswaren verbiedt. Er staan in verschillende delen van onze esoterische werken heel wat passages waarin in onmiskenbare termen wordt verklaard dat het eten van vlees om twee redenen niet goed is. U kent ze, maar verboden wordt het niet en ik kan u ronduit zeggen dat ik strenge vegetariërs ken, strenge fruiteters, met het hart van een tijger en de onverzoenlijke aard van een aap. Wat een mens zuivert is niet wat de mond ingaat. Het is de eigen wil van de mens om de Augiasstal van zijn denken te zuiveren. Nee, het eten van vlees is in het begin geen belemmering voor het chelaschap. Natuurlijk is het wel zo dat als iemand een aangenomen chela wordt en strikt de regels van ontwikkeling volgt die voor de hogere graden zijn voorgeschreven, als men een zich trainende discipel wordt, vlees eten onmogelijk is.

Maar het belangrijkste argument tegen het eten van vlees is onze leer van mededogen, van medelijden. Niettemin zijn er tijden en zijn er redenen dat zelfs lagere chela’s vlees eten in kleine hoeveelheden. Maar u moet geen ogenblik denken dat wat iemand eet of niet eet, zijn gang naar de meesters bepaalt. Zoals ik zei ken ik enkele mensen die strenge vegetariërs en zelfs fruiteters waren met een hart vol onrecht en het gif van onvriendelijkheid; en hoe zij ooit konden denken dat ze, door van vegetarisch voedsel te leven of van de heerlijke vruchten van de aarde, door alleen dat te doen met een verdorven natuur, het pad naar de goden konden betreden, begrijp ik niet; maar zij dachten van wel! Begrijp me goed, ik veroordeel niet, ik vermeld eenvoudig de feiten zoals ik die heb waargenomen.

Maar bedenk ook dat de fijne vegetarische producten van de aarde en de heerlijke vruchten van onze gemeenschappelijke Moeder, een veel fijner, sappiger en zuiverder voedsel vormen dan het vlees van de ongelukkige dieren die moeten sterven om het vlees te verschaffen dat sommigen van ons regelmatig en onnadenkend en in te grote hoeveelheid als hun dagelijks voedsel nuttigen. Iedere theosoof zal waarschijnlijk gezonder zijn als hij een verstandig en met zorg uitgekozen vegetarisch dieet kan volgen, als hij ervoor zorgt niet te veel te eten, wat gewoonlijk de oorzaak is dat pogingen om een vegetarisch dieet te volgen soms mislukken. In zo’n geval gaat degene die vegetariër wil worden te veel eten uit een ongegronde vrees dat zijn lichaam meer voedsel nodig heeft en het gevolg daarvan is soms een ernstig aangetaste spijsvertering, misschien zelfvergiftiging en zelfs ziekte. Het gezonde verstand en, zoals hierboven gezegd, een met zorg uitgekozen vegetarisch dieet, niet te weinig en niet te veel eten, zullen waarschijnlijk leiden tot een betere gezondheid, krachtiger activiteit en een helderder brein dan het eten van vlees ooit kan verschaffen.

De meesters zijn niet onfeilbaar

Er is mij gezegd dat niet alleen de meesters onfeilbaar zijn maar ook H.P.B. en de opvolgende leiders van de Theosophical Society. Mijn gezonde verstand verzet zich daartegen en ik moet protesteren.

Nee, nee. De meesters zijn niet onfeilbaar en zijzelf hebben dat nadrukkelijk ontkend; ook H.P.B. was niet onfeilbaar, en haar opvolgers evenmin. H.P.B. bracht tamelijk zwaar geschut in stelling tegen die dwaze gedachte dat iemand onfeilbaarheid zou kunnen opeisen. Om onfeilbaar te zijn zou men geheel boven al het gemanifesteerde leven moeten staan en in die betekenis van het woord zouden we bijna kunnen zeggen dat alleen de eerste logos ‘onfeilbaar’ kan worden genoemd in de strikte betekenis van het woord; en dat alles dat lager is dan dat eerste stadium van manifestatie, en in toenemende mate als het licht zich verder van de goddelijke bron verwijdert of dieper in de stof zinkt, in steeds sterkere mate feilbaar wordt.

Het is natuurlijk duidelijk dat het woord ‘onfeilbaar’ soms wordt gebruikt, en dat is wel enigszins logisch, om aan te geven dat iets vaststaat of zeker is of geheel bekend is. Maar dat is geen echte onfeilbaarheid; wat ik probeer te zeggen doelt op het feit dat er in al het gemanifesteerde leven zulke dingen bestaan als zekerheden, positieve kennis van de werkelijkheid, en dat is het geval als iemand, een supergod, god, halfgod of mens tot betrekkelijk volmaakte vereniging, of gemeenschap komt met de innerlijke goddelijke monade; want deze goddelijke monaden zijn in wezen van dezelfde essentie, van hetzelfde gehalte als de kosmische werkelijkheid zelf. Maar hoeveel individuen zijn op zo volmaakte en volledige wijze met het goddelijke verenigd?

Veel wezens kunnen een nirvanische toestand bereiken die, althans tijdelijk, een dergelijke vereniging met het goddelijke in het hart van de mens benadert; gedurende die korte tijd spreken ze met de zekerheid van de geest of bezit hun kennis de zekerheid van de Werkelijkheid. Maar deze gevallen zijn uiterst zeldzaam en beperken zich in feite tot de boeddha’s of de superboeddha’s.

Om deze gedachte wat verder te ontwikkelen kunnen we zeggen dat het volkomen duidelijk wordt dat, hoe meer zelfs een feilbaar mens in aanraking kan komen met de god in hem, des te zekerder wordt hij van de volstrekte werkelijkheid in de dingen; daarom bestaat er in de kosmos zoiets als evolutie, of ontwikkeling van de geest van binnen naar buiten en bevinden zich op de evolutionaire ladder van het leven wezens met een steeds hogere en toenemende graad van ontwikkeling van hun vermogens. Daarom hebben de goden meer en grotere zekerheid dan wij mensen en kunnen ze, natuurlijk relatief gezien, met gezag spreken. Op een nog kleinere en enigszins pragmatische schaal vinden we wat men de geoefende expert noemt, zoals een deskundig chemicus, ingenieur, wiskundige of musicus, of een expert op ander gebied, die door zijn werken en streven een betrekkelijke graad van zekerheid heeft ontwikkeld in wat hij weet en doet. Daarom hebben mensen vertrouwen in elkaar en in leraren en hebben ze vertrouwen in grotere en grootsere dingen in het leven, die ons zijn gebracht door hen die hoger en dichter bij het centrum van de werkelijkheid staan dan gewone mensen.

Ik heb het woord ‘onfeilbaar’ vaak horen gebruiken in deze laatste betekenis en ongetwijfeld verkeerd horen gebruiken, naar mijn mening, door mensen die alleen maar wilden zeggen dat de getrainde deskundige met kennis van zaken kan spreken over dingen die voor een onwetende onbetreden terrein zijn.

Maar ‘onfeilbaarheid’ in pauselijke of roomse zin, echte onfeilbaarheid wat leringen betreft is nooit door een theosoof opgeëist die weet waarover hij spreekt, en zeker nooit door de meesters of door H.P.B. of iemand die H.P.B. opvolgde, zeker niet door Judge of K.T. of mijzelf, want een dergelijke aanspraak zou slechts een leugen zijn. Als de meesters ‘onfeilbaarheid’ afwijzen, dan is ieder ander die er aanspraak op maakt zonder meer een bedrieger van de ergste soort en bewijst daarmee ongeschikt te zijn als leider of leraar van welke aard ook.

Toch ontvangen we de leringen van de meesters met eerbied, want we beseffen dat zij onvergelijkelijk veel meer weten dan wij van de dingen die in onze godswijsheid liggen besloten. Daarom hebben we ook eerbied voor H.P.B. en zien we tegen haar op, vanwege de kennis die ze verkreeg en waarnaar ze streefde en waardoor ze de vertegenwoordigster van de meesters werd; en onze eerbied is gebaseerd op de feiten in de leringen die ze ons gaf, want die bewijzen zichzelf – voor ons. De waarheid is haar eigen bewijs, want niets in het heelal zal deze ooit omverwerpen; en daarom is het iets groots en schoons en volgens mij bijna majestueus als iemand voldoende grootsheid in zichzelf heeft gewekt dat hij een ander mens herkent als zijn leider en leraar, zoals alle ware theosofen hebben ervaren met H.P.B., en zoals zij heeft ervaren met haar meesters. ‘Onfeilbaarheid?’ Nee, natuurlijk niet, maar betrekkelijke zekerheid gebaseerd op feitelijke kennis, nadrukkelijk ja.

Het absolute

Wil dr. De Purucker zo vriendelijk zijn te zeggen of zijn opvatting over het absolute, die onder theosofen tot discussies aanleiding gaf, volgens hem hetzelfde is als H.P.B.’s opvatting, zoals uiteengezet in De Geheime Leer, enz.

Mijn antwoord op deze interessante vraag is nadrukkelijk en onvoorwaardelijk bevestigend; misschien is het mogelijk dat H.P.B. de term het ‘absolute’ soms wat informeler gebruikt. Maar wat zij werkelijk bedoelt, los van woorden of termen, is absoluut hetzelfde als de betekenis die ik een aantal keren voldoende helder, denk ik, heb uiteengezet en die in het kort wordt verklaard in mijn Occulte Woordentolk onder de term het ‘absolute’.

Het is natuurlijk waar dat (a) H.P.B. soms het woord ‘absoluut’ gebruikte in wat lange tijd de algemene Europese filosofische betekenis was; en (b) dat ik het woord in een beperktere en strikt etymologische zin gebruik, en het volledig eens ben met Sir William Hamilton, dat het verkeerd is het woord anders te gebruiken, wat onzorgvuldige schrijvers of denkers ook mogen zeggen.

Maar dit terzijde latende als iets van geen belang, kan ik zeggen dat de discussie over mijn gebruik van het woord ‘absoluut’, een discussie die soms helaas leidde tot bitsheid bij mijn critici, in het algemeen leerzaam en nuttig is geweest; want ze heeft op zijn minst de mensen aan het denken gezet, en begint een van de diepzinnigste en meest fascinerende aspecten van de theosofische esoterische filosofie te ontsluieren.

H.P.B. met haar schitterende literaire vermogen en de verbazingwekkende helderheid van haar manier van uitdrukken, gebruikte de woorden ‘onbewust’, en ‘onkenbaar’, soms als praktisch synoniem met het woord ‘absoluut’, en dat komt voor in haar De Geheime Leer (1:44); en ik vestig de aandacht van de vraagsteller op de volgende informatieve en verhelderende passage in haar De Geheime Leer (1:137):

De leer zegt dat, om een volledig bewust goddelijk wezen te worden – ja zelfs het hoogste – de oorspronkelijke geestelijke intelligenties door het menselijke stadium moeten gaan. En wanneer we zeggen menselijk, dan heeft dit niet alleen betrekking op onze aardse mensheid, maar ook op de stervelingen die elke andere wereld bewonen . . . Hegel, de grote Duitse denker, moet deze waarheid hebben gekend of intuïtief hebben aangevoeld, toen hij zei dat het Onbewuste het heelal slechts ontwikkelde ‘in de hoop een helder zelfbewustzijn te bereiken’, met andere woorden, om MENS te worden . . .

Deze passage is vaak over het hoofd gezien; en hoewel het woord MENS hier wordt gebruikt als verzamelnaam is het duidelijk dat MENS of de mensheid uit mensen bestaat; en de hele mensheid is inderdaad beperkt als ze wordt vergeleken met het ‘absolute’ of het ‘onbewuste’. De conclusie die moet worden getrokken is duidelijk en in deze ene passage, maar ook elders, zet H.P.B. met haar beeldend vermogen onze gemeenschappelijke zaak veel beter uiteen dan ik dat kan.

Ik zou hier tenslotte aan willen toevoegen dat het onbewuste of onkenbare van de Europese pantheïstische filosofie niet precies hetzelfde is als de grenzeloze, onbeperkte oneindigheid of duur van de esoterische leer; die oneindigheid is kennelijk zuivere eeuwige ruimte in het meest abstracte en absolute gebruik van het woord. Maar deze abstractie kan niet worden beperkt door de menselijke begrippen ‘bewust’ of ‘onbewust’, ‘kenbaar’ of ‘onkenbaar’, en is daarom niet het ‘absolute’. De eeuwige ruimte gaat alle beperkingen van ruimte of tijd te boven, zoals zelfs de hoogste menselijke intuïtie deze ziet.

Dagen en nachten van Brahma

Ons is verteld over een dag van Brahma en ook over een nacht van Brahma. Als de nacht van Brahma komt, keren alle entiteiten in het heelal terug naar waar ze vandaan kwamen, is dat niet zo?

In het algemeen gesproken, ja, maar de vraag klopt niet helemaal. Een ‘dag van Brahma’ heeft betrekking op twee dingen: ten eerste op de zeven ronden van een planeetketen, wat slechts te maken heeft met één planeet van ons zonnestelsel. Zijn de zeven ronden voltooid of doorlopen, dan is dat één dag van Brahma. De term wordt ook gebruikt voor een enkele ronde, maar minder vaak. Maar dit heeft alleen betrekking op één planeet van ons zonnestelsel. We kunnen ook spreken van het saurya manvantara, een Sanskriet adjectief afgeleid van surya of de zon, waarna het zonnestelsel met alles daarin verzinkt in zijn zonnepralaya. De duur daarvan is ongeveer driehonderdbiljoen menselijke jaren; toch heeft dit alleen betrekking op ons zonnestelsel. Dan zijn er nog getallen, waarover het zinloos is te praten omdat we ze niet begrijpen, waarin de duur van het manvantara van ons hele melkwegstelsel, ons thuisheelal kan worden uitgedrukt. En dan, daar nog boven, kunnen we spreken over het manvantara van onze kosmos en van alle melkwegstelsels die behoren tot iets wat nog groter is en zo kunnen we stap voor stap verder gaan. Maar de ‘dag van Brahma’ heeft ˜f betrekking op één ronde, ˜f vaker op alle zeven ronden van onze aardse planeetketen; en die duurt ongeveer 4.320.000.000 menselijke jaren – een behoorlijk lange tijd! En weet u, zelfs in het zonnestelsel is dit een heel korte tijd. Het is zoiets als een dag en dan zijn er nog kosmische weken en kosmische maanden en kosmische jaren en vervolgens de levensduur van Brahma, honderden van die jaren, en dan moeten we denken aan het heengaan van Brahma uit de belichaamde toestand en het ingaan in ‘zijn’ nirvana, wat overeenkomt met het devachan van de mens, en zijn terugkeer. En zo kunnen we in gedachte doorgaan totdat we in verwarring raken en het ons door de grootte van die getallen gaat duizelen.

Maar er zijn regels, er bestaan wetten, er bestaat orde in alles en als we begrijpen wat er gebeurt in het geval van kleine dingen op onze aarde bijvoorbeeld, kunnen we mutatis mutandis, met de nodige aanpassingen, het vervangen van getallen en plaatsen, tot heel duidelijke conclusies komen over de tijdsperioden van het zonnestelsel, het melkwegstelsel en wat al niet. De dag van Brahma omvat alle zeven ronden van de planeetketen van onze aarde.

Elk wortelras heeft zijn kaliyuga

Als ik me goed herinner, zijn we nu op de lichtende boog, na het onderste deel, het laagste deel van onze evolutie als ras te zijn gepasseerd; en toch hebben we pas zo’n vijfduizend jaar van het kaliyuga meegemaakt.

De reden is dat elk ras zijn eigen kaliyuga heeft, elk groot ras, dat wil zeggen elk wortelras; en ons eigen vijfde wortelras in deze vierde ronde op deze vierde bol is pas zover gevorderd dat we zelfs het laagste deel van het vijfde wortelras nog niet hebben bereikt. Met andere woorden, we hebben onze raciale catastrofe nog niet gehad, die catastrofe die ieder wortelras halverwege op zijn laagste of meest stoffelijke punt, in tweeën snijdt. We hebben pas vijfduizend jaar van de kaliyugacyclus van ons ras achter de rug en we zullen het laagste of onderste punt van ons vijfde wortelras pas bereiken als die raciale ramp plaatsvindt. Deze komt tijdens het kaliyuga; en dat het kaliyuga juist op die tijd heerst komt omdat twee soorten gebeurtenissen samenvallen: het laagste evolutionaire punt en het meest stoffelijke punt, dat eveneens het kaliyuga is.

Ik had begrepen dat we het middelste punt van de cyclus waren gepasseerd, zelfs in het vijfde ras.

Nee, we zijn het middelste punt van de vierde ronde gepasseerd. Dat vond plaats tijdens het vierde grote onderras van het Atlantische, dat was het allerlaagste punt van alle zeven ronden en u zou het het kaliyuga van de zeven ronden kunnen noemen. Kaliyuga betekent het meest stoffelijke deel van een cyclus van groei, van evolutie. We hebben kaliyuga’s in iedere ronde, en wel op het middelste punt van ontwikkeling op de vierde of laagste bol. Dan is er een kaliyuga voor elk groot wortelras; en verder zijn er kleinere kaliyuga’s in de onderrassen. In feite is kaliyuga net als de andere yuga’s min of meer een algemene term. Kaliyuga betekent de ‘zwarte eeuw’, de eeuw van materiële expansie en de eeuw van geestelijke verduistering; en omdat alles in cyclussen werkt en er cyclussen in cyclussen zijn wordt het duidelijk dat, als u die gedachte volgt, voor alles het middelste punt in zijn evolutie het meest materiële punt is.

De paradox van de manasaputra’s

Zou u wat meer licht willen werpen op het onderwerp: de manasaputra’s. We lezen dat de manasaputra’s het denkvermogen van de mens deden ontwaken, maar op andere plaatsen lezen we dat de manasaputra’s eigenlijk onszelf zijn. Het lijkt erop alsof we ons eigen zelf doen ontwaken.

Ja, op de ene plaats wordt in de theosofische literatuur gezegd dat de manasaputra’s ons verlichten; en op een andere plaats wordt ons gezegd dat wij, verlicht zijnde, niettemin in onze hogere delen de manasaputra’s zijn. Betekent dit dat we onszelf verlichten? Steken kaarsen zichzelf aan? Vreemd genoeg doen ze dat in geestelijke zaken wel! U heeft uw eigen antwoord op de vraag gegeven.

De feiten liggen zo: ‘manasaputra’ is een samengesteld Sanskrietwoord, manasa een bijvoeglijk naamwoord van manas, waarvan de nauwkeurigste vertaling die ik op het ogenblik kan geven ‘denkvermogen’ is. Maar het betekent iets anders dan denkvermogen, het betekent meer en in zekere zin minder. Manas heeft alleen betrekking op de menselijke constitutie. Als dezelfde energie zich in het heelal manifesteert wordt ze mahat genoemd. Als ze zich in bepaalde entiteiten manifesteert wordt ze manas genoemd. Manasa is, zoals gezegd, het bijvoeglijk naamwoord daarvan en betekent schepselen, of wezens, of engelen, of deva’s, of welke naam we eraan mogen geven, die begiftigd zijn met het vuur van zelfbewustzijn, het vermogen zelfbewust te denken, reeksen zelfbewuste gedachten en meditaties te hebben. Putra betekent ‘kind’, of ‘zoon’, of ‘kroost’. Daarom betekent manasaputra ‘kind van het denkvermogen’, en het meervoud – ‘kinderen van het denkvermogen’.

We zijn allen kinderen van het kosmische denkvermogen – maar niet precies in de zin van anima mundi. Het heelal is evengoed als een mens een organisch wezen – en als ik heelal zeg bedoel ik hier het melkwegstelsel. Het is bezield. Het is vol monadische essenties evenals wij mensen, want wij mensen kopiëren eenvoudig in het klein, als een microkosmos, wat het melkwegstelsel of het heelal als macrokosmos oorspronkelijk bevat. Alles wat we hebben en zijn ontlenen we aan het omringende heelal, waarin we bewegen en leven en ons bestaan hebben, zoals Paulus van de christenen zei. Het heelal is geworteld in de oneindigheid en in de eeuwigheid. Ook wij als delen van dit kosmische geheel zijn daarin geworteld, en bovendien zijn we zelf in ons innerlijkste en in ons hoogste deel, eeuwig en oneindig. En het hele doel van de evolutie is het in grotere en steeds toenemende mate naar buiten brengen of ontwikkelen, ontrollen, ontvouwen wat innerlijk al aanwezig is.

Er wordt een klein kind geboren. Het is verstandeloos. Het heeft geen denkvermogen. Maar het denkvermogen is latent aanwezig. En naarmate de maanden voorbijgaan en de jaren tot verleden worden, zien we dat het kleine kind langzamerhand, als het ware stap voor stap, begint te denken, zelfbewust te denken, en in toenemende mate begint uiting te geven aan of begiftigd te worden met de vlam van het denken, van zelfbewustzijn. Het begint te denken, na te denken, iets uit te denken, gedachten te denken die tot een bepaalde conclusie leiden, plannen te maken. Het begint een individuele en levendige belangstelling te krijgen voor het leven, want het is voortaan een denker.

Dit is een voorbeeld van wat de zogenaamde neerdaling van de manasaputra’s was in de verstandeloze mens of mensheid van het vroege derde wortelras. Moeten we zeggen dat de manasaputra vanboven of vanbuiten neerdaalde, in een wezen dat datzelfde manasaputrische vermogen of orgaan niet latent in zich had? Dat kunnen we niet. Het kind kan alleen naar buiten brengen wat het in zich heeft, dat is duidelijk genoeg. En toch gaat het om een echte neerdaling, een echte incarnatie van een vlam, van de vlam van denken en zelfbewustzijn uit de monade die als het ware boven het brein zweeft en het brein en het hele wezen van het groeiende kind doordringt.

De manasaputra’s zijn dus zowel onszelf als een afdaling in ons van ons hogere zelf. En de afdaling van de manasaputra’s voor het midden van het derde wortelras was geen volledige afdaling. Het was maar een gedeeltelijke afdaling; en ik kan u zeggen dat de manasaputra’s nog niet volledig in ons zijn geïncarneerd; of, misschien beter uitgedrukt, hun schoonheid nog niet ten volle in ons hebben gemanifesteerd. Ons denkvermogen is nog niet volledig ontwikkeld. We werken zelfs nu nog met een onvolmaakt denkvermogen. Het is nog steeds aan het groeien, het is nog in wording. En de manasaputra’s zullen pas ten volle in ons zijn geïncarneerd, en dus hun goddelijke vermogens ten volle kunnen tonen, aan het einde van de vijfde ronde, de ronde die komt nadat we deze vierde hebben beëindigd en het interplanetaire nirvana tussen bol G en bol A hebben ondergaan.

Als een mens sterft, een volwassene in het volle bezit van al zijn verstandelijke of mentale of psychische vermogens, kan iemand dan zeggen of veronderstellen – ik niet – dat de goddelijke vlam van het intellect zich ten volle in de mens tot uitdrukking had gebracht voor hij stierf? Zelfs de titanische intellecten van de mensheid hebben de vermogens van de manasaputra boven en in hen nog niet volledig tot uitdrukking gebracht. De manasaputra’s incarneren voortdurend en incarneren meer en meer, zoals in een groeiende baby, een groeiend kind, een volwassen jongere, een man of vrouw, met het verstrijken van de jaren het verstandelijke vermogen zich steeds verder ontwikkelt.

U ziet dus dat de neerdaling van de manasaputra’s de afdaling is in ons gewone brein, in de menselijke ziel, van onze geestelijke ziel, de manasaputra, de geestelijke kant in ons. Maar toch zijn zij onze zelven. Met andere woorden, de manasaputra’s zijn onze zelven omdat ze onze hogere zelven zijn, uit onze hogere zelven. Evenals in het opgroeiende kind – is het zowel een afdaling als het kind zelf in zijn hoogste deel. Dat is de manasaputra.

En nu nog dit – en ik raak hier esoterische zaken en spreek daarom met enige aarzeling – naast dit alles was er nog een klasse van manasaputra’s die als het ware de zaak aan het rollen brachten door met hun eigen intelligentie, met hun eigen vuur van intelligent denken en zelfbewustzijn, diegenen van de mensheid te bezielen die, in die tijd, in het eerste deel van het derde wortelras in deze ronde, gereed waren en de vlam overnamen; daarna kwam hun eigen mentale apparaat, hun eigen manasische vermogens, als het ware snel tot bloei, zoals een roos zijn bloemblaadjes snel ontvouwt als de tijd daarvoor is aangebroken. Deze manasaputra’s, deze klasse van manasaputra’s, waren de hoogontwikkelde entiteiten uit vroegere kosmische manvantara’s, die tot de hiërarchie van de boeddha’s van mededogen behoren en doelbewust hun eigen verheven sferen als het ware verlieten, onder de mensen afdaalden en hen onderrichtten – om zich daarna terug te trekken. Maar dat is een ander verhaal.

Een algemeen antwoord op uw vraag is dat de manasaputra’s zowel onszelf als niet onszelf zijn: onszelf, omdat ze het hoogste deel van ons vormen; niet onszelf omdat ze boven onze gewone mensheid staan; en het is in ons gewone menszijn dat de meeste mensen leven, denken en voelen. Wij zijn menselijke monaden, wij mensen. Maar we worden overschaduwd – wat een vreemde uitdrukking – overlicht door de hogere triade, het hoogste deel van onze constitutie.

Ware meditatie

Wat is meditatie? Ik stel die vraag omdat er veel verschillende theorieën bestaan over wat meditatie werkelijk is.

‘Wat is meditatie?’ Gezien de vele en verschillende meningen die men heeft over wat men in het westen meditatie noemt, zou ik willen zeggen dat meditatie is het kiezen van een gedachte en de geest daarover in rust en vrede laten nadenken, haar innerlijk standvastig voor ogen houden en bestuderen zonder enige inspanning van het brein (want dat vermoeit); er vredig en rustig over nadenken. Het is een prachtige geestelijke oefening.

Maar er is iets nog hoger dan meditatie: ingaan in het hart en wezen van wat men wil begrijpen. Ziet u niet dat men pas werkelijk iets kan begrijpen, dat wil zeggen het tot een deel van zijn bewustzijn maken, als men het wordt? Men moet synchroon meetrillen, iets werkelijk worden, voor men het door en door kan begrijpen. Liefde is daar een voorbeeld van. Iemand die niet heeft liefgehad kan niet begrijpen wat liefde is, maar iemand die wel heeft liefgehad heeft geen woorden nodig om deze aan hem duidelijk te maken; hij weet. Hij is tijdelijk liefde geworden. En precies hetzelfde geldt voor het oefenen van de verstandelijke vermogens. Niemand, tenzij hij zijn verstand heeft gebruikt en diep tot de dingen is doorgedrongen, kan begrijpen wat echt verstandelijk denken is; maar voor degene die dat wel heeft gedaan worden woorden overbodig, hij begrijpt, hij is tijdelijk verstandelijk datgene geworden wat hij onderzoekt. En er is in de mens een vermogen, een vermogen dat helaas in de meeste mensen volkomen ongebruikt blijft, het vermogen om door te dringen tot in het hart en het wezen van de dingen en die tijdelijk te worden. Dan weet men. Men keert van deze wonderlijke pelgrimstocht of verkenningstocht terug als een edeler en beter mens. Men heeft zijn bewustzijn verruimd, men heeft iets geleerd; en dat is, wanneer deze methode wordt toegepast voor minder belangrijke zaken dan de hierboven genoemde, de ware betekenis van echte meditatie.

Twaalf bollen in een keten

In Beginselen van de Esoterische Filosofie noemt u twaalf bollen. In een van de Mahatma Brieven zegt de meester dat er in totaal veertien zijn, dat het aantal voor het eerst juist is bekendgemaakt. Zou dat betekenen dat er twee, of liever vier zijn die de lagere en hogere hiërarchieën verbinden in plaats van twee? Het is mij een raadsel . . . Nu ik brief 14 erop nasla begrijp ik dat het getal veertien betrekking heeft op de zeven loka’s en de zeven tala’s. Is dat juist?

Men hoeft daarover niet in verwarring te verkeren, al begrijp ik heel goed hoe de verwarring kan ontstaan. Het aantal bollen is twaalf, maar in de brief waarover u spreekt doelt de meester op de zeven gemanifesteerde bollen, waarover H.P.B. bijna onveranderlijk schrijft, en ook op de wereld[en] van gevolgen die geen loka’s of echte sferen zijn, maar innerlijke delen van de constitutie van elke bol, zoals het astraal lichaam van een mens een van de beginselen van zijn constitutie is en toch niet van hem verschilt.

Als u zegt ‘Ik begrijp nu dat het getal veertien betrekking heeft op de zeven tala’s en de zeven loka’s. Is dat juist?’ dan is dat juist, omdat de zeven loka’s en de zeven tala’s de beginselen van elke bol en van elke mens omvatten. Maar ik moet erop wijzen dat de meester, in de passage die u van hem heeft geciteerd, meer in het bijzonder doelt op de ‘werelden van gevolgen’ of de astrale werelden, die gewoonlijk worden samengevat onder de naam het astrale licht, en niet speciaal op de loka’s en tala’s. Niettemin zijn de loka’s en tala’s bijna hetzelfde.

De zaak is heel ingewikkeld en het is dan ook geen wonder dat u er geen raad mee weet. Als u in De Mahatma Brieven kijkt, op blz. 80, dan ziet u dat meester M. met nadruk zegt: ‘De werelden van gevolgen zijn geen loka’s of plaatsen.’ Vergeet dus niet dat er in feite twaalf bollen zijn, waarvan zeven gemanifesteerd en vijf niet gemanifesteerd, tenminste voor ons mensen; maar dat het fragment uit de brief van de meester meer in het bijzonder doelt op de gekoppelde loka’s en tala’s, die voor elke bol zijn eigen specifieke ‘werelden van gevolgen’ zijn, de astrale wereld en zijn verbindingen met de andere delen van de constitutie van zeven beginselen van een bol.

Keren theosofen zich van de maatschappij af?

Er is gezegd dat het waarschijnlijk is dat een theosoof asociaal wordt (zich niet op de maatschappij richt). Deze uitspraak werd toegeschreven aan het feit dat de theosofische leringen de onderzoeker een idee geven van de eeuwigheid en grenzeloosheid van het leven en dat hij zich daarvan in de loop van de tijd bewust wordt. Daardoor zou hij de relativiteit van alles of van veel dingen inzien en dat zou kunnen leiden tot de neiging onmaatschappelijke gevoelens te koesteren. Mijn vraag is: Kan het kwaad of nadelig zijn voor de werkelijke mens, de innerlijke mens – met het oog op zijn evolutie op deze aarde – als hij zich afkeert van de maatschappij van deze wereld, waarin ongetwijfeld veel kwaad aanwezig is?

Er is niet de minste kans of de geringste mogelijkheid dat een waar theosoof asociaal wordt in zijn opvattingen of in zijn gevoel, als hij de leringen van de oude wijsheidsreligie van de goden volgt, zoals die ons voor het eerst in deze tijd zijn gegeven door de meesters van wijsheid en mededogen via hun boodschapper H.P. Blavatsky. Alle religies, alle religieuze filosofieën en alle filosofieën met een religieuze inslag, moeten bij mensen van een bepaald soort intelligentie het verlangen opwekken zich van de rest van de mensheid af te scheiden en, als het ware, de behoefte oproepen persoonlijk vooruit te gaan op het pad van geestelijke en intellectuele groei, geheel los van zijn plichten tegenover zijn medemensen. Wanneer deze verkeerde opvatting overheerst, krijgen we het verschijnsel van het kloosterwezen en het kloosterleven, dat in een bepaalde tijd van de vroeg-middeleeuwse geschiedenis van het christendom zo belangrijk werd.

Het is natuurlijk waar dat door zich zo van de wereld af te scheiden, men zich tot op zekere hoogte kan bevrijden van verleidingen en een soort geestelijke vooruitgang kan maken; maar het is tenslotte een zuiver zelfzuchtige vooruitgang en schiet uiteindelijk voorbij aan het doel dat men met deze manier van leven hoopt te bereiken. Ware theosofie is het met die dingen niet eens, want ze toont aan dat we allen broeders zijn, leden van dezelfde mensenfamilie, dat we zware karmische verantwoordelijkheden hebben, de een tegenover allen en allen tegenover de een en dat de juiste manier om een theosofisch leven te leiden is in de wereld te leven, maar niet van de wereld te zijn, d.w.z. zijn hele plicht te doen tegenover het gezin en het land en zijn medemensen in de hele wereld, maar door zo te handelen die plicht tot een middel van innerlijke geestelijke groei te maken. Een theosoof moet verleidingen niet ontvluchten. Het is zijn plicht die te weerstaan en te overwinnen en niet om weg te lopen. Het feit dat een theosoof door zijn studie en zijn leven een duidelijk begrip krijgt van de betrekkelijkheid van alle dingen is de reden dat hij zijn plicht zo sterk voelt en beseft dat de snelste weg naar geestelijke vooruitgang is elk vermogen dat hij heeft te gebruiken, in overeenstemming met de hoogste ethische beginselen en met een gevoel van diepe en intense belangstelling voor het welzijn van zijn medemensen en van mededogen met hun leed en moeilijkheden.

Daarom denk ik dat de vraagsteller gelijk heeft als hij zegt dat het voor de innerlijke ware mens slecht kan zijn buiten de maatschappij te blijven. De reden is dat ieder mens een individuele eenheid is in de menselijke samenleving en dat hij tegenover die maatschappij plichten heeft en dat hij dus die menselijke plichten moet vervullen.

Natuurlijk komt er voor ieder mens een tijd dat hij de drang voelt het eenzame pad van chelaschap te volgen, van discipelschap; maar elke ware discipel of chela beseft dat dit pad van afzondering slechts wordt gevolgd tot het punt waarop de discipel een meester van het leven wordt; en daarna wordt hij, meer dan tevoren, een dienaar van de wet van mededogen en een dienaar van de wereld in die zin dat hij zijn hele leven en alles wat in hem is, wijdt aan het doen ontwaken van het geestelijke en intellectuele bewustzijn van zijn medemensen.

Ik heb het over het leven van training dat een discipel moet ondergaan als een ‘eenzaam’ pad; maar dat is slechts bij wijze van spreken. Het lijkt enigszins op een student op een universiteit die een moeilijk examen moet doen; en om zich te bevrijden van angst en afleidingen die hij anders zou ondergaan, zondert hij zich een tijdje af in zijn kamer totdat hij de beproeving waarvoor hij staat aan kan. Is hij daarna geslaagd, dan komt hij weer in de wereld om zijn plicht te doen tegenover zijn medemensen – dat zou hij tenminste moeten doen.

Ik hoop dat dit antwoord duidelijk is; en daaruit kan men gemakkelijk inzien dat het volstrekt onjuist is om te zeggen dat theosofen de neiging hebben asociaal te worden, d.w.z. onmaatschappelijk in de juiste zin van het woord ‘maatschappelijk’. Bedenk alstublieft ook dat dit totaal niets te maken heeft met politiek van een of andere soort. Het is een kwestie van moreel handelen, ethiek en van intellectuele en geestelijke groei en verbetering.

Opmerkingen over hemel en hel

Als een christen u vraagt wat u heeft te bieden in plaats van hun hemel, wat zou u dan antwoorden?

Mag ik deze vraag beantwoorden door mijn antwoord niet zozeer als een antwoord in te kleden maar als een toelichting, indirect als het ware. De christelijke hemel, een oord van vrede en geluk waar de rechtvaardigen eeuwig zullen wonen in het besef dat de glorie van de almachtige God op hun ziel straalt en waar ze zich baden in het geestelijke geluk dat ze één zijn met Hem en in Zijn heilige gunst staan! Hoe bekrompen! Zouden zelfs de engelen, volgens het christelijke stelsel, zich niet in afgrijzen afwenden van die geestelijke zelfzucht? Denk aan de miljoenen en miljoenen, de ontelbare menigten lijdende schepselen die die hemel, of een andere hemel niet hebben bereikt en die, volgens de christelijke theorie, de orthodoxe theorie, de kwelling van het onblusbare vuur ondergaan en in onbeschrijflijke foltering eindeloos branden! Hoe kan er een hemel bestaan als zulke helse omstandigheden heersen? Vergeef me als ik iemand beledig, dat is niet de bedoeling. Ik geloof niet in een dergelijke hemel. Ik verwerp die omdat mijn hele ziel daartegen in opstand komt. Ik wil geen hemel tenzij ieder wezen, waar dan ook, iedere denkende en bewuste ziel, die met mij deelt. De zichzelf isolerende heilige leeft in zijn heilige hemel in een paradijs van dwazen – en van heel zelfzuchtige dwazen!

Geef mij liever onze eigen grootse leer van de goden: dat er eeuwige vooruitgang is, dat er eeuwige evolutie is, eeuwige groei, een eeuwige ontplooiing van het ene vermogen na het andere, van de ene kracht na de andere, een voortdurend toenemende uitbreiding van het menselijke bewustzijn tot het goddelijke bewustzijn en van het goddelijke tot het supergoddelijke en zo eindeloos voort. Geef mij onze verheven leer dat naarmate we groeien en ons ontplooien en ons bewustzijn kosmische afmetingen aanneemt, we medewerkers worden in het kosmische werk. Dat is een visie die de ziel bekoort; het is een visie die het hart rust geeft; het is een visie die het intellect stimuleert: de erkenning één te zijn met het heelal. Eindeloze voortgang, eindeloze vooruitgang voor alles, niets uitgezonderd, het nietigste atoom noch de machtigste god, twee verschillende stadia van groeiende wezens. Het atoom wordt een mens, de mens wordt een god, de god wordt een supergod, enz. ad infinitum.

Er is in mijn filosofie geen plaats voor een statische ‘hemel’, en om dezelfde reden is er geen plaats voor een hel in mijn geloof. Natuurlijk bestaan er tussensferen en -stadia van geluk en zegen, waarin we uitrusten, zoals bijvoorbeeld in devachan na de dood, of in nirvana; maar die zijn alle voorbijgaand vergeleken met de beginloze en eindeloze duur. Natuurlijk zijn er tijdelijke hemelen en er zijn ook tijdelijke hellen. Als een mens vele eeuwen lang een pad volgt dat voortdurend omlaagvoert, dan ondergaat hij daardoor een steeds toenemende pijn en lijden door een voortdurende inperking van alle vermogens en energieën die meer en meer worden samengetrokken – die dingen bestaan inderdaad, maar zelfs die zijn tijdelijk. En dezelfde overweging geldt voor het opgaande pad, naar de ontelbare hemelen. Maar vergeleken met de eeuwigheid zijn ze, om een geliefd beeld van me te gebruiken, niet meer dan zich oplossende wolkenslierten langs een berghelling. Ze komen, ze blijven een moment en gaan voorbij. Veel grootser dan welke hemel ook, dan welke sfeer of loka van zegen en geluk is het grandioze visioen van eindeloze groei van vermogens en krachten en van eindeloze mogelijkheden om voor de wereld te werken. Er is geen grotere vreugde dan dat!

De mens: een menigte monaden

Hoe kunnen we de essentie van onszelf, van ieder van ons, leren begrijpen – de essentie die uitgaat boven wat we de monade noemen? Of kunnen we verder reiken dan de monade?

Dit is een vraag die sommige onderzoekers heeft beziggehouden. Toch is het antwoord heel eenvoudig. U vindt het in Beginselen van de Esoterische Filosofie en natuurlijk in alle filosofische werken van H.P.B. Heb ik niet vaak gezegd dat de ware menselijke aard of samenstelling legio is: dat hij een samengesteld wezen is en dat zich in iedere menselijke constitutie niet slechts één monade bevindt maar vele – één essentiële monade, de wortel van het wezen van de mens, die vele kindermonaden geboren doet worden en dat deze kindermonaden de voertuigen opbouwen waarin de eerste of oorspronkelijke essentiële monade leeft en werkt? Heb ik er niet dikwijls op gewezen dat de mens in feite is samengesteld uit een leger van entiteiten, een menigte die zich uitstrekt van het hart van het heelal tot aan zijn stoffelijke brein en lichaam? Ter illustratie: Er bestaat een astrale monade die het dier bezit of waarvan het zich bewust is. Er is een menselijke monade die wij mensen hebben en waarvan wij ons bewust zijn. Er is een geestelijke monade die de grote meesters zijn, tenminste de hogere, omdat zij zich daarvan bewust zijn. Er is de goddelijke monade en in het bewustzijn daarvan leeft de innerlijke god van elk van ons. Er is de supergoddelijke monade waarin een nog verhevener entiteit, maar toch een deel van ons, bewust is en leeft; en zo altijd door. Het moeilijke punt bij deze studie is om de trage intelligentie van de mens, die honderden jaren lang verkeerd is opgevoed, ervan te doordringen dat die mens een samengesteld wezen is, een microkosmos: dat we niet slechts bezielde lichamen zijn, op een bepaalde manier door natuurkrachten gebouwd, maar dat we in feite stralen zijn – ik kan geen betere term bedenken – die uit het hart van de oneindigheid stromen; en dat zo’n straal voor ieder van ons ons essentiële zelf is; en langs deze straal zijn er, als het ware, op bepaalde afstanden, knooppunten van bewustzijn. Elk van deze knooppunten langs de straal is een kindmonade; en hoe verder men binnenwaarts gaat of, met andere woorden, hoe hoger men gaat langs deze straal van bewustzijn, des te goddelijker de monaden blijken te zijn als we opwaarts of binnenwaarts stijgen van knooppunt naar knooppunt van bewustzijn.

Als de mens die naar meer licht en waarheid verlangt, zijn bewustzijn vergeestelijkt, met andere woorden opstijgt naar hogere gebieden van bewustzijn, klimt hij op langs deze essentiële straal en ziet hij ten eerste dat hij meer is dan alleen een dierlijke monade, of later dat hij meer is dan alleen een menselijke monade. In hem bevindt zich het bewustzijn van de monade van de meesters, de geestelijke monade; en naarmate hij een meester wordt beseft hij dat er iets in hem is dat nog hoger is, en wel de godmonade; en als hij blijft opklimmen langs deze straal van bewustzijn, dit ‘pad’ waarover ik zoveel heb geschreven in Beginselen en elders en hij nog hoger stijgt, zal hij met iedere stap, met iedere trede omhoog, elke keer dat hij naar een hogere monade reikt, een uitbreiding van zijn essentiële bewustzijn ondergaan. Deze uitbreiding voltrekt zich dus van het menselijke tot het geestelijke of tot meesterschap; van geestelijk wordt zijn bewustzijn van goddelijke omvang en omvat het zelfs het melkwegstelsel. Dan stijgt hij nog hoger langs dit essentiële zelf, langs deze straal in hem, totdat zijn bewustzijn kosmisch wordt en nog veel en veel verder reikt en zo altijd door.

De leer is een verbazingwekkende paradox en een verbazingwekkende waarheid. Let wel, een paradox is geen tegenspraak. Een paradox is een uitspraak die tenminste twee schijnbaar tegenstrijdige elementen bevat, maar alleen schijnbaar omdat we de twee elementen niet begrijpen. Begrijpen we het dan verdwijnt de paradox en zien we de samenhang van de twee in de eenheid van die gedachte.

Als ik het goed begrijp, komt het hierop neer: Als we het woord monade gebruiken, vertegenwoordigt het de betrekkelijk hoogste toestand van bewustzijn die het betreffende wezen op dat moment heeft bereikt, maar vanzelfsprekend als een evoluerend wezen; toch vertegenwoordigt zij altijd het hoogst bereikte op dat moment.

Precies. Er is altijd een monade die ons evolutiestadium te boven gaat, welk dat ook mag zijn: er is altijd één boven ons die nog hoger is. Met andere woorden, het is het beginsel van sluier na sluier, waarbij iedere sluier een schoner visioen, een grootser bewustzijnsbereik verbergt; en alle evolutie betekent slechts een ontsluiering van bewustzijn, een ontplooiing van mogelijkheden, van potentiële eigenschappen die tot nu toe ingevouwen, in-gewikkeld waren. Evolutie betekent dus: het ontvouwen, loswikkelen van wat tot dusver innerlijk latent, of liever ongemanifesteerd, aanwezig was.

Het overlappen van geologische tijdperken

Zou u zeggen dat er sprake is van enige overlapping van de grote geologische perioden, of staat elk volkomen los van de erop volgende?

Er kan misschien worden gezegd dat de geologische perioden elkaar overlappen, maar dat overlappen is in gemanifesteerde vorm beperkt. Het belangrijkste punt om te onthouden is dat de verschillende grote families van minerale, plantaardige, dierlijke en menselijke levens elkaar opvolgen, wat vergezeld gaat van of gepaard gaat met grote veranderingen van land en zee en dus ook van klimaat. Met andere woorden, de families van wezens of monaden werken samen en brengen zo de verschillende en opeenvolgende patronen voort van wat wij nu geologische tijdperken noemen, of wat de bioloog of zoöloog de opeenvolgende golven van planten-, dieren-, en mensenleven zou noemen.

Er zijn dus opeenvolgende geologische tijdperken, elk gaat samen met zijn eigen monadische families in alle rijken; maar er zijn in elk geologisch tijdperk gedurende lange perioden overlevenden van het voorafgaande tijdperk en zelfs van voorafgaande tijdperken. De olifant van nu en de neushoorn bijvoorbeeld behoren als wezens in feite tot een voorafgaande tijd, al leven ze nu nog. Ze sterven langzaam uit. Dat zij overleven komt omdat de monaden die deze lichamen bewonen zich konden aanpassen aan het nieuwe zoogdierentijdperk. Andere soorten levende wezens zijn uitgestorven, of bijna uitgestorven, zoals de dodo of het vogelbekdier en in bepaalde gevallen de kangoeroes, hoewel kangoeroes het nog volhouden.

Soefisme en theosofie

Wat kan ik tegen een vriendin zeggen die haar grote belangstelling voor het soefisme met mij wil delen?

Het verbaast me dat zoveel mensen zich tot deze exotische oosterse geloofsvormen wenden zonder echt te weten wat ze zijn. Het soefisme is een van de beste van alle; maar, zoals we het nu kennen, is het niets anders dan een vorm van exoterische esoterische islam. Tot op zekere hoogte is het een heel mooi geloof, dat liefde en broederschap en zachtmoedigheid leert; en het bestaan van een persoonlijke god met een vrij onpersoonlijk karakter – een vreemde combinatie. Het bevat veel moois en dat trekt ons westerlingen aan. Maar, zoals ik al zo vaak heb gezegd, waarom zouden we een hoofdstuk uit een boek verkiezen boven het hele boek, dat de theosofie is?

Ik denk zeker dat u uw vriendin voor theosofie kunt interesseren. Vertel haar mooie dingen. Spreek over liefde en harmonie en barmhartigheid en schoonheid, en over de grote zieners en wijzen in de wereld, over de hiërarchieën en de universele natuur, over het pad naar wijsheid dat in het grote zelf van ieder mens aanwezig is, de innerlijke god. Spreek over een geestelijke broederschap, die volstrekt onpersoonlijk, niet politiek, onsektarisch is; met andere woorden, toon haar hoeveel mooier de theosofische opvatting is en hoeveel meer die omvat. Zij beseft niet helemaal waarin ze zich heeft begeven: ze ziet alleen de schoonheid van het moderne mystieke denken van de soefi’s, maar ziet niet de filosofische en wetenschappelijke onvolledigheid ervan.

Maar zeg niets tegen het soefisme zelf, want het bevat veel bewonderenswaardigs, evenals het christendom of het brahmanisme of het boeddhisme of een andere vorm van mystiek denken. Het is het nieuwe, het oosterse, dat westerse vrouwen aantrekt tot deze exotische geloofsvormen, maar als theosofen moeten we niet alleen een beroep doen op hun hart maar ook op hun intellect.

Geen communicatie met de doden

Denkt u dat het ooit goed is mediums te raadplegen met het doel in contact te komen of te proberen in contact te komen met de doden?

Ik kan hierop antwoorden dat volgens de leer van de wijsheidsreligie van de mensheid, nu theosofie genoemd, elke poging in contact te komen met hen die zijn heengegaan, door middel van mediums of sensitieven, of op andere wijze, een wrede onrechtvaardigheid is, die helaas, gewoonlijk in onwetendheid, wordt bedreven tegenover zielen die worstelen om de weg te gaan naar mooiere en grootsere sferen; en elk van die pogingen, al heeft die maar matig succes, houdt de vertrekkende geestelijke essentie tegen.

Verder is het volstrekt onmogelijk, als gevolg van de grootse en meedogende wetten van de natuur, fysiek in contact te komen met de geestelijke essentie van een mens, want wanneer zo’n geestelijke essentie haar schakel heeft verbroken met de stoffelijke wereld bij de dood van het stoffelijk lichaam, dat terzijde wordt gelegd als een versleten kleed, kan die geestelijke essentie langs materiële weg nooit worden bereikt. Het uiterste dat kan worden bereikt is een psychomagnetische verbinding met het astrale overblijfsel, of wat men algemeen het ‘spook’ of ‘bhuta’ noemt.

Begrijp alstublieft dat dit antwoord op uw vraag op geen enkele manier is bedoeld om de vele uitstekende en vriendelijke mensen te kleineren die tot de zogenaamde spiritisten behoren. Ik zou hun gevoelens voor geen goud willen kwetsen en toch moet ik, als theosofisch leraar, als me een vraag wordt gesteld, eerlijk en zonder voorbehoud vertellen wat de leringen van de wijsheidsreligie van de mensheid zijn.

Ik wil aan wat ik zojuist heb geschreven als opmerking toevoegen, dat er niettemin een verheven manier bestaat om langs de weg van het hart in contact te komen met degenen die we liefhadden en zijn heengegaan en dat is via onze eigen geestelijke natuur – met andere woorden door ons hart in onpersoonlijke liefde te verheffen tot de herinnering, de gezegende herinnering aan hen die we hebben liefgehad en die lichamelijk niet meer bij ons zijn.

Er is sprake van een echte geestelijke omgang, een daadwerkelijke, als degenen die in het stoffelijk lichaam achterblijven voldoende onpersoonlijk en liefdevol van hart zijn. De geest is universeel in zijn bereik en liefde doorbreekt alle grenzen van zowel ruimte als tijd en zo kunnen zelfs de levenden op aarde in een liefdevol geestelijk contact komen met hen die zijn bevrijd.

Maar ik acht het mijn plicht te zeggen dat elke poging dit door mediums of door helderzienden of sensitieven, enz., te bereiken niet alleen een ongelukkig misverstand is, maar schadelijk voor de geestelijke gezondheid van het medium en van degene die de poging doet. Het is te betreuren dat er zoveel onwetendheid bestaat over de grote wetten van de natuur onder mensen die overigens in veel gevallen toegewijde, vriendelijke, voortreffelijke mensen zijn.

Godheid, geest en ziel

Wat is het verschil tussen het goddelijke en het geestelijke aan de ene kant en de geest en de ziel aan de andere kant?

De woorden ‘goddelijk’ en ‘geestelijk’ zijn natuurlijk adjectieven. Wat tot de geest behoort is geestelijk. Het goddelijke is iets heel anders dan de ziel. ‘Ziel’ is een van de moeilijkste woorden in onze taal om te verklaren, eenvoudig omdat het duizend-en-een dingen betekent. Zeg ‘ziel’, en vijftigduizend mensen hebben daar vijftigduizend verschillende meningen over.

We kunnen echter over ziel spreken als het centrum of de woonplaats van een ego dat de inspirerende vlam van de ziel is. De omhullende sluier of het omhullende kleed is ‘ziel’ en omdat ieder mens in zijn constitutie een goddelijk ego en een geestelijk ego en een menselijk ego heeft en zelfs een soort dier-ego, zijn er bijbehorende zielen voor al deze. We kunnen dus zeggen dat ziel ‘kleed’ betekent, ‘voertuig’, ‘lichaam’.

Van het goddelijke kan ik misschien zeggen dat dit het verhevenste deel is van zowel het heelal als de mens. Al wat tot de goden behoort is goddelijk van aard. Al wat de aard van het goddelijke heeft, is goddelijk. Het hoogste in een hiërarchie is het goddelijke; dan volgt het geestelijke waarin het goddelijke werkt. Daaronder komt, laten we zeggen in ons eigen geval, het menselijke, waarin het geestelijke werkt; dan het dierelement in ons, het kama-astrale-vitale deel, waarmee de mens moet werken om zich op dit stoffelijke gebied tot uitdrukking te brengen. Dan volgt ons stoffelijk lichaam. Ik hoop dat dit antwoord enigszins bevredigend is.

Argumenten voor reïncarnatie

Ik sprak vandaag met een geestelijke over het onderwerp reïncarnatie, waarin hij natuurlijk niet geloofde. Hoe kan ik hem ervan overtuigen dat ik gelijk heb?

Ik weet het niet! In mijn eigen werk stellen veel mensen mij vragen en ik heb ontdekt dat de beste manier om hen te overtuigen dat ik gelijk heb is de vraagsteller of vraagstelster te doen denken dat hij of zij een heel moeilijke vraag heeft gesteld. Dan kunt u hem ertoe brengen, dat doe ik tenminste, precies uit te leggen wat hij met de vraag bedoelt. Laat hem bijvoorbeeld uitleggen wat hij met zijn woorden bedoelt; al heel gauw raakt hij verstrikt in definities en omslachtige en onsamenhangende details; hij weet dan nauwelijks meer wat hij zelf bedoelt, is minder overtuigd dan tevoren en meer bereid te luisteren naar wat u heeft te zeggen. Als wat u te geven heeft waarheid is dan krijgt u zo de kans erop te wijzen – als u het zelf begrijpt – dat de vraagsteller, door op die manier blijk te geven van zijn onwetendheid over het onderwerp, niet alleen zichzelf heeft geholpen zijn denken te zuiveren door zijn gedachten te analyseren, maar ook zichzelf duidelijk heeft gemaakt dat hij de logische elementen van zijn eigen vraag niet had begrepen.

Het is nu eenmaal zo dat de meeste mensen niet helder denken en sommigen schijnen helemaal niet te denken. Het is duidelijk dat u een christelijke vraagsteller op de ene wijze moet behandelen, een agnosticus op een andere manier en een hindoeyogi op een derde wijze, enz. Succes in het beantwoorden van alle vragen komt, denk ik, als we in de eerste plaats de vraagsteller zelf laten nadenken en ten tweede als we, tegelijk daarmee, hem nieuwe gezichtspunten geven om te overdenken.

Wat zijn steekhoudende argumenten voor reïncarnatie?

Er zijn er vele, volgens mij. Elk argument moet passen bij de vraagsteller. Wat een rooms-katholiek of een methodist niet overtuigt, zou iemand die atheïst is wel iets kunnen zeggen. Als deze vraag aan mij wordt gesteld en ik besef hoe moeilijk het is een kort en helder antwoord te geven, begin ik op mijn beurt vragen te stellen volgens de methode van Socrates, en zeg: Wat verstaat u onder reïncarnatie?, en dan begint mijn vraagsteller te omschrijven wat hij onder die term verstaat of misverstaat. Dan krijg ik de kans te corrigeren en te verduidelijken. Met andere woorden, ik kies vaak, in plaats van rechtstreeks te antwoorden, voor een omweg, een psychologische methode om de verschillende denkers die met vragen naar me toekomen, te benaderen; en door vragen te stellen aan mijn vrager, zet ik hem aan het denken, waardoor hij zijn eigen opvattingen verheldert, totdat hij, na met mij te hebben gesproken, langzamerhand beseft dat reïncarnatie op zijn minst een interessant onderwerp is om over na te denken en dat is de eerste stap.

Ik denk niet dat er een bepaald, kort, afdoend antwoord is op de vraag: Wat is een absoluut bewijs voor reïncarnatie? Er kunnen vele antwoorden worden gegeven die volkomen juist zijn. Bijvoorbeeld: Waarom zijn we hier? Door toeval? Zet die gedachtegang dan consequent voort. Er is geen toeval. We zijn hier omdat het het werk van de natuur is dat ons hier heeft geplaatst en de natuur werkt altijd volgens orde en wet. Dit betekent dat er een keten van oorzaken is die zich tot ver in het verleden uitstrekt. Als we nu mensen zijn, zijn we dat alleen als het huidige einde van een keten van oorzaken en gevolgen; en de oorzaken die gevolgen voortbrengen, met andere woorden ‘karma’ – de leer van gevolgen – kan alleen voortbrengen wat in die keten zelf aanwezig is. Ik bedoel dat als er een keten van gevolgen bestaat die, als ze tot een goed einde wordt gevoerd, uiteindelijk leidt tot een elektrisch licht, het duidelijk is dat een identieke lijn van gevolgen, als die tot een goed einde wordt gevoerd, uiteindelijk niet tot iets anders zal leiden dan een elektrisch licht. Volg die lijn en laat uw vraagsteller zelf denken. Ga dan verder, stap voor stap, zoals Socrates deed; en na korte tijd zal hij met u gaan argumenteren en zal hij misschien, uit eigen beweging, met enkele goede bewijzen voor wederbelichaming of wedergeboorte voor de dag komen.

Een fundamenteel middel tegen het lijden

Er wordt vaak gezegd dat theosofie het middel bezit tegen de ellende en het lijden die in de wereld bestaan. Ik geloof dat, maar hoe kunnen we dat begrijpelijk maken voor hen die misschien geen leden zijn van de Theosophical Society en voor hen die lijden in hun materiële omstandigheden?

Ik geloof niet dat enig gezond mens kan ontkennen dat de wereld zich in een bewustzijnstoestand bevindt die bewijst dat het de mens aan een echte levensfilosofie ontbreekt. Algemeen gelooft men dat mensen slechts stoffelijke lichamen zijn, dieren, bezielde machines. Dat is de wortel van het hele wereldprobleem van deze tijd, en de oorzaak van wijdverspreide openlijke, onverbloemde immoraliteit, die met zichzelf te koop loopt – en als ik zeg immoraliteit heb ik het niet alleen over sexuele immoraliteit, maar doel ik ook op politieke immoraliteit, maatschappelijke immoraliteit, ethische immoraliteit in het algemeen. Zo is het altijd als de mens geen maatstaf heeft voor goed en kwaad waarvan hij kan bewijzen dat ze op natuurwetten berust. In dat geval heeft de mens geen gids in het leven en het gevolg daarvan is corruptie, bedrog, zelfzucht, oorlog en alle andere kwalijke dingen die daarop volgen. De leringen van de materialistische wetenschap van de afgelopen honderd jaar hebben de mensheid op het punt gebracht waarop ze feitelijk de hoop heeft verloren. De mensen van nu geloven eigenlijk nergens in; of, als ze in iets vaags geloven, hebben ze daar geen bewijs voor. Gelukkig beginnen onze grote wetenschappelijke onderzoekers een nieuwe leer te verkondigen.

De conclusie die onmiddellijk volgt uit wat is gezegd is dat wat één mens doet alle anderen beïnvloedt, overeenkomstig de natuurwetten. Dat besef roept een gevoel van morele verantwoordelijkheid op, met andere woorden de erkenning van het belang van ethiek; en het is onze plicht onze theosofische leringen te verkondigen, die de mens een levensfilosofie laten zien: dat men oogst wat men zaait, dat men nu is wat men in het verleden van zichzelf heeft gemaakt en dat men in de toekomst zal zijn wat men nu van zichzelf voor de toekomst maakt. Deze theosofische leringen geven de mens niet alleen grote en verheven hoop, maar ze geven hem ook ethische beginselen waarnaar hij moet leven en een grootse filosofie die deze beginselen voldoende verklaart. Vandaar dat oorlogen automatisch ophouden wanneer de wereld tenslotte theosofisch zal zijn geworden; corruptie in hoge en lage kringen zal een afschuwelijke herinnering uit het verleden worden. Het is, onder andere, deze regeneratie waarvoor wij werken. Deze vraag heeft ook naar voren gebracht wat een van de fundamentele redenen was voor het stichten van de Theosophical Society.

Intellectuele belangstelling voor theosofie

Moet men iemand vragen lid te worden van de Theosophical Society, zelfs als men weet dat het alleen intellectuele belangstelling is die hem onze literatuur doet lezen?

Beslist wel. Onsterfelijke goden, denk eens aan wat wij hebben te bieden! We zijn vissers naar de zielen van mensen. Laten we die zielen aan de haak slaan met het aas van de waarheid. Als iemand naar me toekomt en zegt: ‘Ik heb belangstelling voor dat-en-dat. Wat kan ik doen om meer te leren?’ moet ik dan onverschillig mijn schouders ophalen en hem laten ronddolen en struikelen op het pad? Nee. Ik zou zeggen: Kom binnen, leer meer, hier kunt u het vinden.

Nodig hem in ieder geval uit zich bij ons aan te sluiten – help hem zijn weg te vergemakkelijken. Denk aan wat de meesters voor u hebben gedaan. Maakten zij de weg niet lichter door ons de onsterfelijke theosofische waarheden te geven en in onze tijd hun boodschapper H.P.B. uit te zenden, die als deel van haar werk ook tot taak had de Theosophical Society te stichten? Vergeet niet dat de tempel van de waarheid altijd nodigt binnen te gaan. Ja, nodig uit en doe zelfs meer, doe alles wat eerlijk en zuiver en waar is om buitenstaanders te helpen zich bij de Theosophical Society aan te sluiten.

Ik ben het absoluut oneens met de opvatting die sommige mensen schijnen te hebben dat het verkeerd is iemand in overweging te geven het theosofische pad te gaan. Natuurlijk is het onze plicht, onze plicht als mens, iemand te waarschuwen die naar een open valluik loopt, naar een valkuil – het is onze plicht hem daarop te wijzen; het is onze plicht te zeggen dat het veilige pad, het pad naar het licht een bepaalde richting heeft. Als u iemand ontmoet die door een duister veld dwaalt, omringd door schadelijke gassen, dan is het uw plicht hem de weg te wijzen, hem naar het licht te leiden.

Gebeden en smeekbeden

Waarom geloven theosofen niet in het gebed en dat gebeden zullen worden verhoord door onze Vader in de Hemel?

Wat bedoelt u precies met gebed? Betekent het ‘de Vader van mensen en de Schepper van het heelal’ te smeken het te laten regenen of ons in onze materiële ondernemingen te laten slagen of ons als baby een jongetje in plaats van een meisje te sturen, of de oogst te doen rijpen of ons troost en bemoediging te geven als misschien de dood iemand die ons lief is heeft weggenomen? Wat voor soort gebed is dat? Het is door en door zelfzuchtig; het is een bekentenis dat we iets voor onszelf proberen te krijgen; het is ook een bekentenis dat onze opvatting, onze ideeën en overtuiging over het onnoembare mysterie, waarvan het hart mededogen en wijsheid is, puur menselijk zijn. Het wijst er ook op dat we geloven dat het goddelijke niet zo goed weet als wij, wat goed is voor de wereld en voor ons. Smeekbeden zijn volgens theosofen niet alleen verkeerd, maar zijn, als we gewone menselijke termen mogen gebruiken, geestelijk ongepast.

Aan de andere kant moeten degenen die lijden, die hartzeer hebben, die ernstig twijfelen over een belangrijk ethisch probleem, die onzeker zijn over de vraag hoe iets moet worden gedaan – zich de woorden van alle grote leraren herinneren: Ga in uw eigen binnenkamer en onderhoud u met de god in uzelf; want, zoals Jezus zou hebben gezegd, ‘Ik en mijn Vader zijn één’ – dat wil zeggen dat ieder mens één is met zijn eigen innerlijke god, het essentieel goddelijke in hem, zijn schakel met de grenzeloze oneindigheid. Er is een bron van wijsheid in ons allen, een bron van onuitputtelijke liefde; en het is te betreuren dat men dat niet beseft – een van de meest verheven waarheden van het menselijk leven. Men weet niet wat men in zich heeft en al wat de wijzen en zieners van alle tijden hebben geleerd is: Zie naar binnen, zoek in u en vind daar de waarheid, word één met uw eigen innerlijke god en heb vrede! Daar ligt de bron van wijsheid en liefde en vrede en geluk; en om de weg naar die bron te vinden moet men beginnen een onbeperkte sympathie te hebben voor de ziel van de mensen.

Het enige echte en waarachtige gebed is liefhebben; schenk grenzeloze liefde aan alles, het grote en het kleine; voel uw essentiële eenheid met de sterren in hun baan; voel u thuis in het heelal; wijd een vriendelijke gedachte en een gevoel van mededogen aan ieder die lijdt of pijn heeft of treurt of vurig verlangt naar licht en waarheid. Dat is het pad van discipelschap; dat is het ideaal van het chelaleven. Theosofie doet een beroep op de geest in de mens zelf, en als die gedachte wordt begrepen en zich in iemand ontwikkelt, dan komt er na korte tijd licht, vrede, geluk en grote rust. Pijn of verdriet bestaan dan niet langer in zo’n man of vrouw.

De sleutel is zelfvergetelheid! Bedenk dat het hart van de natuur harmonie is, dat wil zeggen liefde; want liefde en harmonie zijn één, twee kanten van hetzelfde ding. Wijsheid is slechts een andere naam voor hetzelfde, want liefde is wijs: het is wijsheid en helderziendheid; en wijsheid is altijd harmonieus. Liefde, wijsheid, vrede en harmonie zijn in feite woorden voor hetzelfde onuitsprekelijke mysterie dat mensen in hun onwetendheid god noemen. Als we beginnen dat te omschrijven en te definiëren dan passen we op het goddelijke zuiver menselijke gedachtespinsels toe, die onvolmaakt en beperkt zijn, omdat wij onvolmaakt zijn; en daarom duiden theosofen dit wonderlijke, onuitsprekelijke mysterie altijd aan met het ene woord dat. Dit getuigt van oneindig veel meer eerbied dan wanneer we het goddelijke beginnen te benoemen of aan te duiden of er de onvolmaakte eigenschappen van ons menselijke bestaan aan toekennen.

Alle smeekbeden zijn uiteindelijk zelfzuchtig. Neem bijvoorbeeld twee legers op het slagveld. Elk bidt dat het mag overwinnen en dat de vijand wordt verslagen. Welk gebed moet uw god vervullen? Ik herhaal: alle smeekbeden zijn zelfzuchtig. Iemand kan om leiding vragen maar ook dat is alleen voor hemzelf. Het is een edeler gebed, dat geef ik toe, dan wanneer hij om toename van zijn welstand vraagt of iets dergelijks; maar niettemin vraagt hij iets waarvan hij met zijn onvolmaakte inzicht denkt dat het voor hem het beste is. Maar u kunt zelf de loop van uw eigen leven veranderen want u bent een deel van de natuur, u bent een onlosmakelijk deel van het heelal en dus een deel van dat hart van mededogen, al bent u nog maar een onvolmaakte en zwakke uitdrukking daarvan.

En als u om het geluk van een ander bidt – hoe staat het dan met het ethische aspect daarvan? Beseft u niet dat u niet het recht heeft de evolutionaire groei of ontwikkeling van een broeder of een wezen lager dan u opzettelijk te beïnvloeden, of te proberen hem te beïnvloeden tenzij het volkomen in overeenstemming is met de innerlijke wetten van de natuur, die uitgaan van niet-inmenging, tenzij het gaat om liefdevolle, meedogende en onpersoonlijke hulp? Denkt u het recht te hebben om bijvoorbeeld een roos te beïnvloeden en haar kleur te veranderen van rood in blauw? Als dat zo is en we volgen dezelfde gedachtegang dan zou u het recht hebben het lot van een ander te beïnvloeden en te proberen hem van een slecht mens in een goed mens te veranderen of van een goed mens in een slecht mens. Theosofen zeggen nee, want stel dat het u lukt een slecht mens in een goed mens te veranderen, en u dat deed door uw eigen kracht, dan blijft hij zwak en onvolmaakt en u zou hem op die manier van de gelegenheid beroven zelf sterker te worden, wat de enige ware kracht oplevert en de enige manier om te kunnen groeien. Hij moet volgens de natuurwet zijn eigen lessen leren, zelf evolueren, zelf streven naar kracht, licht en groei. Inmenging in de zaken van een ander is niet te rechtvaardigen en de goden zelf kunnen en willen zich in hun majestueuze levensloop niet bemoeien met de evolutionaire groei van de mensen door naar hun zwakke smeekbeden te luisteren.

Ethiek zowel als intellect

Al weten we met ons verstand dat de theosofische leringen waar zijn, we kennen deze grote waarheden niet zelfbewust. Hoe kunnen we de kloof overbruggen om anderen beter te kunnen helpen?

Dat is een heel mooie vraag. Als u zich verstandelijk bewust bent van de waarheid dan is dat al een grote stap vooruit – met het intellect beseffen dat bepaalde leringen waar zijn. Dat is in zekere zin een ‘openbaring’, het is als een open deur; en als u trouw deze weg van verstandelijke herkenning volgt en probeert in overeenstemming daarmee te leven, in vrede met uzelf en alle anderen, en deze herkenning ziet als een lichtbaken, dan zal wat u verstandelijk begrijpt tenslotte in harmonische vibratie komen met de hogere delen van uw constitutie en zult u zoveel innerlijke wijsheid, liefde en vrede verkrijgen als uw persoonlijke natuur op dat moment kan omvatten.

Het verbaast me dat deze vraagsteller de vraag zó heeft gesteld, want gewoonlijk komt het intellectuele begrip het laatst. Vaak voelen we waarheden aan die we met het intellect nooit kunnen uitspreken of misschien zelfs niet volledig begrijpen. Het onder woorden kunnen brengen van gedachten die we hebben is niet zo gemakkelijk als het kunnen aanvoelen van dingen. Er bestaat altijd gevaar dat het intellect tenslotte al te veel de overhand krijgt in het karakter en dat moet worden voorkomen omdat het gemakkelijk kan leiden tot het pad van de linkerhand. We moeten bovenal het ethische of morele besef ontwikkelen naast het verstandelijke, anders lopen we de kans eenzijdige wezens te worden en zo’n ontwikkeling is onverstandig.

‘Hoe kunnen we de kloof overbruggen om anderen beter te kunnen helpen?’ Mijn antwoord is door uw hart en geest te openen voor de kalmerende, rustgevende invloeden van uw geestelijke natuur, geleid door het licht dat de theosofie u zal geven, om dan uw leven te wijden aan het voortdurend dienen van al wat leeft. Dat is iets bijzonder moois en brengt als een natuurlijke beloning niet alleen wijsheid en grote vrede met zich mee, maar de ontplooiing van het innerlijke wezen van de aspirant, zodat hij tenslotte volkomen één wordt met zijn innerlijke god, en dat betekent dat hij een meester van het leven wordt die zich voorgoed wijdt aan het dienen van de wereld en het helpen van alle wezens.

De hele natuur van de mens moet groeien, moet ontwaken; we moeten niet slechts in één deel van ons groeien. Evenwichtige groei brengt innerlijke harmonie en innerlijke vrede. Laat u niet ontmoedigen door de gedachte dat, al begrijpt u de theosofische leringen, u niet gemakkelijk een gevoel krijgt voor de waarheid ervan. Volg eenvoudig het licht dat in u is en als u over het verstand beschikt om te begrijpen, zoals u zegt, is dat op zichzelf een enorme stap vooruit. Probeer tegelijk en voortdurend het ethisch instinct te ontwikkelen en streef er altijd naar de ethische waarden van de waarheid te ontdekken – ik bedoel de morele waarde van de verstandelijk begrepen leer. Ontwikkel het innerlijke bewustzijn dat iets juist is, naast het intellectuele besef dat het juist is. Iemand kan met het intellect een waarheid begrijpen, maar koel van hart zijn, niet de drang voelen anderen te helpen, geen drang om het licht aan anderen door te geven. Zo iemand voelt niet zijn onafscheidelijke eenheid met anderen en zijn onontkoombare verantwoordelijkheid tegenover hen.

Onderrassen van het vijfde wortelras

Ik lees al een aantal jaren theosofische literatuur en heb uit de leringen begrepen dat we ons nu in het vijfde onderras van het vijfde wortelras bevinden. Maar in dr. De Purucker’s verhelderende boek, Beginselen van de Esoterische Filosofie, lees ik dat dit een vergissing is; dat we zelfs het midden van het vierde onderras nog niet hebben bereikt en dat vroegere leringen over dat punt opzettelijk versluierd waren.

De huidige toestand van de wereld geeft beslist de indruk dat we niet een heel onderras voorbij het ‘toppunt van stoffelijkheid’ zijn. Maar als dat het geval is, waarom was het dan nodig deze leer tot nu toe achter te houden? En waarom zijn we nu meer gereed haar te ontvangen dan vijftig jaar geleden? Kan over dit onderwerp iets meer worden gezegd?

De vraagsteller heeft over het algemeen mijn verschillende verwijzingen naar het onderwerp van de rassen goed begrepen. Het is echter onjuist om te veronderstellen dat de leer over dit onderwerp tot nu toe is ‘achtergehouden’ en daarom is bovengenoemde uitspraak, die suggereert dat wij nu geschikter zijn de leringen te ontvangen dan anderen vijftig jaar geleden waren, eveneens een vergissing. Ik zou er ook op willen wijzen dat de vroegere leringen over dat onderwerp niet ‘opzettelijk versluierd’ waren; maar de leringen van H.P.B. over de rassen zoals ze die in De Geheime Leer geeft, zijn niet in alle opzichten goed begrepen.

Op blz. 273 van Beginselen van de Esoterische Filosofie heb ik, denk ik, het onderwerp voldoende, hoewel kort, behandeld; en ik zou de vraagsteller en anderen die misschien in de feiten belangstellen willen aanraden H.P.B.’s De Geheime Leer te raadplegen, in het bijzonder Deel 1, blz. 675, en na te denken over de zeer heldere en nauwkeurige uitspraken die daar worden gedaan.

‘Het toppunt van stoffelijkheid in elk’ ras is altijd het vierde stadium of onderras ‘of het centrale punt’, dat is het vierde onderras van een wortelras. Verder zegt H.P.B. op deze bladzijde van De Geheime Leer heel duidelijk dat ‘we halverwege ons onderras van het vijfde wortelras zijn – in elk onderras het toppunt van stoffelijkheid – en dat de dierlijke neigingen, hoewel verfijnder,’ enz. Deze woorden, ‘in elk onderras het toppunt van stoffelijkheid’ lossen het probleem onmiddellijk op, omdat er hier naar twee dingen wordt verwezen: het vijfde wortelras en zijn ‘toppunt van stoffelijkheid’ dat het vierde onderras is; en verder, ‘halverwege ons onderras’. Het moet ieder duidelijk zijn dat, omdat we op het punt zijn waar het ‘toppunt van stoffelijkheid’ in elk ras wordt gevonden, dit ons dus halverwege, of bijna halverwege het vierde onderras van het vijfde wortelras plaatst. Omdat er echter altijd cyclussen binnen cyclussen zijn, en daarin weer kleinere, heeft zelfs een vierde onderras zijn opwaartse bewegingen naar een betrekkelijk verstandelijke ontwikkeling of een betrekkelijk geestelijke ontwikkeling, en daarna ook zijn neerwaartse gang.

Sinds de ontdekking van Amerika zijn we op de weg omhoog van een kleinere cyclus binnen het vierde wortelras; en dat verklaart de grote ontwikkeling van de verstandelijkheid en de bloei van materiële energieën waarvan zelfs de meest kortzichtige mens de tekenen nu overal om ons heen kan zien.

Nauwkeuriger gezegd, onze reis gaat op het ogenblik door een klein vijfde ondergeschikt ras, dat deel uitmaakt van een familieras, dat op zijn beurt een deel vormt van het vierde onderras, dat het laagste grote onderras van het vijfde wortelras is.

Zoals iedere ijverige onderzoeker van de archaïsche wijsheid, die over de uitspraken in H.P.B.’s De Geheime Leer heeft nagedacht, weet, wordt ieder wortelras, als zijn tijd aanbreekt, in zijn middenperiode in tweeën verdeeld, dat is ongeveer in het midden van zijn vierde onderras, zoals met Atlantis gebeurde, en met Lemurië. Zo’n raciale catastrofe is ons mensen van het vijfde wortelras kennelijk nog niet overkomen; de onmiddellijke conclusie ligt natuurlijk voor de hand: wij hebben dat midden van het vierde onderras van het vijfde wortelras nog niet bereikt – al zijn we niet ver meer van dat punt verwijderd.

In De Geheime Leer toont H.P.B. verder aan, met betrekking tot het karmisch geologisch lot van Europa – wanneer de uiteindelijke afsluiting van vele raciale rekeningen zal plaatsvinden – dat het nog ruim zestienduizend jaar duurt voor die gebeurtenis, een geologische raciale catastrofe, haar hoogtepunt bereikt. Maar intussen ‘werpen komende gebeurtenissen hun schaduwen vooruit’; en in bepaalde Europese landen zullen tussen nu en de zestienduizend jaar respijt die Europa nog heeft, zeer ernstige aardbevingen en vloedgolven plaatsvinden. H.P.B. heeft bij verscheidene gelegenheden in haar geschriften op deze gebeurtenissen gezinspeeld, zoals in The Theosophist in een artikel dat later opnieuw werd gepubliceerd in Five Years of Theosophy, en ook in artikelen in haar Lucifer, waarin ze aandacht vraagt voor vloedgolven en rampzalige aardbevingen, die nu al plaatsvinden en duidelijk wijzen op wat in de toekomst zal komen.

Als we nu in het vijfde onderras waren, zoals ten onrechte is verondersteld, dan zouden we het punt van tweedeling van ons vijfde wortelras zijn gepasseerd, maar dat is niet gebeurd. De conclusie is dus duidelijk.

Ik hoop dat deze opmerkingen, die volgens mij iedere ernstige lezer zelf uit H.P.B.’s De Geheime Leer had kunnen halen, enig licht zullen werpen op een ingewikkelde en inderdaad duistere leer.


Aspecten van de occulte filosofie, blz. 456-96

© 1999 Theosophical University Press Agency

Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag