Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

Het proces van wederbelichaming

De ‘zielen’ van de overledenen gaan na dit aardse lichaam te hebben verlaten door veel andere stadia van bestaan, zoals ze zich ook in vele andere bevonden voor ze als mannen en vrouwen hier werden geboren. De volledige waarheid over dit mysterie is alleen aan de hoogste adepten bekend; maar zelfs de nederigste neofiet kan zeggen dat ieder van ons richting geeft aan zijn toekomstige geboorten en elke volgende beter of slechter maakt overeenkomstig zijn huidige inspanningen en verdiensten.*

*HPB in The Theosophist, februari 1881, blz. 103; ‘Vragen over yogavidya beantwoord’, H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, 1:347-8.

Continuïteit door middel van elkaar opvolgende bestaansperioden van de zich wederbelichamende monade in verschillende voertuigen of rupa’s, is de essentie van de leer van wedergeboorte.

Voordat de werkelijke fysieke reïncarnatie op deze aardbol plaatsvindt, bereiken de psychospirituele krachten die het ego tijdens zijn postmortale omzwervingen naar de schoot van de spirituele monade hadden aangetrokken, een punt waarop ze relatief uitgeput raken; tegelijk beginnen nieuwe aantrekkingskrachten naar de lagere sferen te werken die het ego tot terugkeer naar de aarde aanzetten. Als het zich wederbelichamende ego zijn straal ‘omlaag’ zendt, onweerstaanbaar aangetrokken door de weer ontwakende herinneringen aan een vroegere incarnatie, wordt het geleidelijk psychomagnetisch aangetrokken naar de gebieden waar het vroeger leefde, en ten slotte gaat het het meest fysieke deel van de planeetketen aarde binnen – dat in feite de atomaire wereld van bol D is, waaronder de inter- en intra-atomaire ‘ethers’. Tijdens zijn geleidelijke afdaling uit de spirituele gebieden beginnen de lagere delen van zijn aurische ei in beweging te komen. Tegelijk daarmee begint het bewustzijn van het ego vanuit de droomtoestand te verzinken in onbewustheid en begint de periode van voorbereiding voorafgaande aan de wedergeboorte. In deze tijd vormt het aurische ei, dat aangezet door het ontwakende karma automatisch en instinctief handelt, in zichzelf geleidelijk de vage omtrekken van de astrale vorm, en deze laatste zoekt langzaam zijn weg naar het gezin of de vrouw waartoe de karmische psychomagnetische aantrekking het sterkst is.

In dit verband zal de volgende passage uit de ES Instructions 3 (CW 12:609-10&vn), uitgegeven door HPB, van waarde blijken:

Het lingasarira blijft bij het fysieke lichaam en valt tegelijk daarmee uiteen. Dan moet een astrale entiteit worden geschapen, een nieuw lingasarira moet worden gereedgemaakt, om de drager te worden van alle vroegere tanha’s en van het toekomstige karma. Hoe gebeurt dit? Ook de schim (van de seancekamer), de ‘heengegane engel’, vergaat geleidelijk en verdwijnt op zijn beurt* als een entiteit of volledig beeld van de vroegere persoonlijkheid en laat in de kamalokische wereld van gevolgen alleen de afdruk achter van zijn verkeerde daden en zondige gedachten en handelingen, die in de terminologie van de occultisten bekend zijn als de tanhische of menselijke elementalen. Wanneer deze elementalen deel gaan uitmaken van het samenstel van de astrale vorm van het nieuwe lichaam waarin het ego na zijn vertrek uit de devachanische toestand overeenkomstig de karmische wet moet binnengaan, bouwen ze de nieuwe astrale entiteit op die in het aurische omhulsel wordt geboren en waarvan vaak wordt gezegd: ‘karma wacht met zijn leger skandha’s op de drempel van devachan’. Want zodra aan de devachanische toestand van beloning een einde is gekomen, wordt het ego onverbrekelijk verbonden met (of beter gezegd volgt in het spoor van) de nieuwe astrale vorm. Beide worden karmisch gedreven naar het gezin of de vrouw uit wie het kinderlichaam zal worden geboren, dat door karma is gekozen om het voertuig te worden van het ego dat zojuist uit de devachanische toestand is ontwaakt. Vervolgens wordt de nieuwe astrale vorm, die gedeeltelijk bestaat uit de zuivere akasische essentie van het aurische ei, en gedeeltelijk uit de aardse elementen van strafbare zonden en verkeerde daden van de vorige persoonlijkheid, in de vrouw getrokken. Als deze eenmaal daar is, modelleert de natuur rondom de astrale vorm de foetus van vlees uit de bouwstoffen van het mannelijke zaad in de vrouwelijke bodem. Op die manier groeit uit de essentie van een vergaan zaad de vrucht of het eidolon van het dode zaad, waarbij de fysieke vrucht op haar beurt in zichzelf een nieuwe vrucht en nieuwe zaden voor toekomstige planten voortbrengt.

*Dit gebeurt in korte of langere tijd, afhankelijk van de mate waarin de persoonlijkheid (van wie de schim nu het bezinksel is) spiritueel of stoffelijk was. Als het spirituele overheerste, zal de larva, of de schim, heel snel uiteenvallen; maar als de persoonlijkheid heel materialistisch was, kan het kamarupa eeuwen blijven bestaan en – in sommige, hoewel zeer uitzonderlijke gevallen – zelfs blijven leven met behulp van enkele van zijn verspreid voorkomende skandha’s, die na verloop van tijd alle in elementalen worden omgezet. Zie De sleutel tot de theosofie, blz. 143 en verder; in dat boek konden onmogelijk details worden gegeven, maar daarin wordt over de skandha’s gesproken als de kiemen van karmische gevolgen. HPB

De tanhische elementalen kunnen ook worden omschreven als een emotionele en mentale gedachteneerslag, zoals Patañjali deed; na de tweede dood – en voordat het ego devachan binnengaat – blijft hun afdruk bestaan op de verschillende soorten levensatomen die op alle lagere gebieden van de menselijke constitutie hadden gefunctioneerd. Sommige van deze tanhische elementalen of levensatomen trekken rond en worden ten slotte psychomagnetisch weer aangetrokken tot het reïncarnerende ego tijdens het proces van opbouw van een nieuwe astrale vorm, voorafgaande aan de wedergeboorte. Andere behoren tot de monadische substanties van het aurische ei en blijven daarin dus in een latente toestand, om pas te ontwaken wanneer de devachani devachan verlaat. Daarna werken deze slapende tanhische elementalen samen, in combinatie met de andere levensatomen die hebben rondgezworven, om de nieuwe astrale vorm op te bouwen waarover HPB spreekt; en vooral deze twee klassen van tanhische levensatomen of elementalen vormen de skandha’s* van de mens in zijn komende incarnatie. En deze skandha’s zijn de verschillende groepen van mentale, emotionele, psychovitale en fysieke kenmerken die, wanneer ze alle bijeenzijn, de nieuwe persoonlijkheid vormen door middel waarvan de hogere mens of egoïsche individualiteit werkt. Ze beginnen zich langzaam te herenigen en krijgen tijdens de wordingsperiode elk de voor hen geschikte functie en plaats, zetten het proces van hun ‘vormgeving’ voort in de moederschoot en komen na de geboorte ten slotte volledig tot ontwikkeling, terwijl de entiteit volwassen wordt.27

*Een Sanskrietwoord dat bundels of verzamelingen betekent.

Het vormgeven van de astrale mens vindt plaats binnen het aurische ei van de ex-devachani. Vanaf het moment dat het ego de devachanische toestand verlaat, wordt de astrale vorm geleidelijk vollediger, duidelijker afgebakend, naarmate de zich voorbereidende entiteit het binnengaan in de moederschoot nadert. De straal van het reïncarnerende ego treedt eerst de aura binnen en later de schoot van de aanstaande moeder door middel van de groeiende astrale vorm, die ontstaat in en uit het meest geschikte levenscentrum of levensatoom dat latent in het aurische ei van de binnenkomende entiteit aanwezig is.

De term astrale vorm duidt niet zozeer op een werkelijk lichaam (zoals we ons dat voorstellen in onze fysieke wereld), maar meer op een verzameling etherische levensatomen in het aurische ei, die in het begin vaag en schaduwachtig is, maar geleidelijk een min of meer definitieve menselijke vorm aanneemt die meestal buitengewoon klein is. We moeten onze aandacht echter niet te veel richten op afmeting en vorm maar veeleer op krachten en energieën in het aurische ei die min of meer in een brandpunt van activiteit zijn verzameld.

Vóór de wedergeboorte wordt de entiteit dus aangetrokken tot het gezin waar naartoe ze door haar karma wordt aangetrokken of gestuwd; als de noodzakelijke fysiologische activiteiten op het juiste moment plaatsvinden, voltrekt de conceptie zich en begint de groei van het embryo.

Als de straling of de straal van het reïncarnerende ego dit gebied bereikt, wikkelt het zich geleidelijk in de fysieke substantie en brengt daardoor een verbinding tot stand met de menselijke voortplantingscel. Die verbinding ontstaat door de elektromagnetische, of beter gezegd psychomagnetische, affiniteit tussen de zich wederbelichamende straal en de levende kiemcel. Iedere kiemcel is een bundel innerlijke krachten en substanties die zich uitstrekken van het goddelijke tot het fysieke, en is daarom de ‘neerslag’ op ons gebied van een psycho-etherische straling. Met andere woorden, de kiemcel is een belichaming van de punt van een straal die zijn oorsprong vindt in de onzichtbare werelden en door affiniteit contact maakt met de fysieke stof, en zo een verzameling moleculen van levende substantie stimuleert een voortplantingscel te worden.

Deze verzameling moleculen vormt het eerste of beginstadium van de neerslag of verschijning op het fysieke gebied van de werking van de straalpunt. We zien dat de kiem- of voortplantingscellen niet door het lichaam van de ouder worden ‘geschapen’, maar daarin verschijnen en daardoor werken vanuit de zich belichamende egoïsche ‘van buiten’ komende kracht of entiteit – de ouder is daarbij de gastheer of overbrenger. De vitale kiemcel, hetzij van de man of de vrouw, is oorspronkelijk een integrerend deel van het modellichaam, dat een elektromagnetisch lichaam is van astrale substantie behorend tot het gebied net boven het fysieke; en om deze astrale vorm wordt het fysieke lichaam cel voor cel, been voor been, kenmerk voor kenmerk, opgebouwd.

Wanneer het levensatoom als uitverkoren straalpunt wordt versterkt door de neerdalende energieën van de reïncarnerende straal, betreedt het door psychomagnetische aantrekking het astrale lichaam van de vader en wordt na verloop van tijd in het betreffende fysieke orgaan als een astrale neerslag afgezet. Het wordt op die wijze tot een kiemcel verstoffelijkt. In de moeder verloopt dit proces van astrale precipitatie in grote lijnen op dezelfde wijze, en in beide gevallen gaat het om een neerslag van dezelfde straal: het is zelfs zo dat elke ouder in zijn of haar daarvoor bestemde orgaan levensatomen bevat die in vroegere levens behoorden tot en gebruikt werden door het reïncarnerende ego.

De vrouwelijke ouder is het voertuig van wat de vegetatieve of passieve kant van de straalpunt kan worden genoemd en de mannelijke ouder is het voertuig van de positieve of actieve kant. De straalpunt schijnt zich in tweeën te splitsen om zich later na de bevruchting van de kiemcel weer te verenigen door samenvoeging van de positieve en negatieve kant. We hebben hier te maken met subtiele astrale krachten, die hun eigen wetten gehoorzamen en die in hun activiteit niet worden belemmerd door de grofstoffelijke wereld waarin onze lichamen zich bevinden.

We kunnen het bovenstaande in enigszins andere taal weergeven: het meer stoffelijke deel van de nieuwe astrale vorm treedt eerst de aura en dan de schoot van de vrouw binnen, waarin het een levende eicel voortbrengt en een passende omgeving vindt; tegelijkertijd flitst het innerlijke en meer manasische deel van de astrale vorm, dat het meer etherische deel is van de straalpunt van het reïncarnerende ego, naar de mannelijke ouder en brengt in zijn daarvoor bestemde fysiologische orgaan de positieve levenskiem voort. De vader zaait het zaad, de moeder ontvangt het, koestert het en brengt het tot geboorte.

De menselijke ego’s die op incarnatie wachten zijn buitengewoon talrijk, zodat er tientallen entiteiten kunnen zijn die kinderen van één bepaald paar zouden kunnen worden, maar op een bepaald fysiologisch moment is er altijd één die de sterkste aantrekking tot de aanstaande moeder heeft, en het is deze astrale vorm die het kind wordt. Er zijn veel gevallen waarin de astrale vorm, die dus bij wijze van spreken in twee richtingen ‘uitstraalt’, zijn voortgang naar fysieke geboorte geblokkeerd vindt omdat de man en de vrouw celibatair zijn, of geen kinderen willen, of om een andere reden.* In zulke gevallen probeert de astrale vorm aangezet door karma en de natuurwetten het nogmaals. Mocht de eerste omgeving een mislukking blijken, dan kan het reïncarnerende ego door karmische banden in andere levens tot een ander paar worden aangetrokken.

*Ik wil erop wijzen dat wanneer de conceptie eenmaal heeft plaatsgevonden en het embryo begint te groeien, elke poging om zijn ontwikkeling te stuiten of het te vernietigen eenvoudig moord is. In de leer van de esoterische filosofie wordt het maar in heel geringe mate als minder slecht beschouwd dan moord op een volwassen mens – iets minder, alleen omdat zo’n vernietiging of abortus plaatsvindt voordat het zelfbewustzijn van het slachtoffer een kans heeft gehad om tot bloei te komen.

Het reïncarnerende ego heeft in zeker opzicht heel weinig keuze in deze kwestie, als we hiermee bedoelen een weloverwogen kiezen van zijn toekomstige familie. Een keuze zoals wij die opvatten bestaat bijna niet, omdat het reïncarnerende ego nog maar net devachan heeft verlaten en is verzonken in de betrekkelijke onbewustheid van de voorbereidingsperiode die aan de geboorte voorafgaat, en zich dus niet in een positie bevindt om zelfbewust te kiezen. Het is karma die de dingen van begin tot einde beheerst; en karma is, abstract gezien, onfeilbaar in zijn werking.

Ieder mens is omgeven door zijn eigen emotionele, hartstochtelijke en psychovitale atmosfeer, die deel uitmaakt van de lagere delen van zijn aurische ei. Deze atmosfeer leeft, vibreert met variërende intensiteit, en heeft haar eigen psycho-aurische individualiteit of trillingsfrequentie. Het is daarom duidelijk dat de straalpunt, die ook zijn eigen frequentie bezit, min of meer langs magnetische krachtlijnen wordt aangetrokken tot de atmosfeer van de ouder of ouders die een trillingsgetal heeft of hebben dat het meest overeenkomt met het zijne en met wie zijn karmische affiniteit het sterkst is. Om het beeld af te ronden zou ik eraan kunnen toevoegen dat zowel haat als hevige psychische afkeer – die beide een soort omgekeerde liefde zijn – soms een heel sterke psycho-aurische aantrekking teweegbrengen en dat verklaart de bedroevende situatie van ouder en kind die elkaar afstoten.

Wanneer de astrale vorm zich definitief heeft verenigd met de menselijke eicel, begint de groei als foetus. De lagere of grovere delen van de astrale vorm worden het lingasarira van het kind, in combinatie met de twee algemene klassen van tanhische elementalen; terwijl zijn hogere delen, de voertuigen van de ‘straal’ van het reïncarnerende ego (naarmate het embryo en later het kind groeit) de tussenliggende delen van de menselijke constitutie worden.

We moeten altijd de belangrijke rol in het oog houden die het aurische ei van het reïncarnerende ego speelt in alle verschillende stappen die aan de wedergeboorte voorafgaan. De astrale vorm begint zijn eerste groei binnen het zich wederbelichamende aurische ei, bereidt zich daarin voor, wordt gedurende de prenatale processen door de essenties daarvan voortdurend ‘gevoed’, en brengt na verloop van tijd de stadia van geboorte, kleutertijd, jeugd en volwassenheid voort; want het aurische ei is in feite de gemanifesteerde mens, opgevat als de vitale aurische prana’s die uit de verschillende brandpunten van de reïncarnerende monade stromen.

Wanneer de straalpunt van het zich wederbelichamende ego, dat zelf een straal is van de spirituele monade, zijn eigen tussensfeer bereikt, daalt hij niet verder in de stof af. Maar zijn psychomagnetische straal, die een sterkere binding heeft met de stoffelijke werelden, daalt nog verder af, en wekt de levensatomen tot activiteit op elk van de gebieden tussen dat van het zich wederbelichamende ego en de astraal-fysieke stof van onze aarde.

Hier zien we dus dat het ‘leven’ of het kenmerkende van elk deel van de samengestelde menselijke constitutie op zijn eigen gebied blijft, maar dat het zijn eigen levenssurplus uitzendt naar het gebied daaronder, tot ten slotte het fysieke gebied wordt bereikt, waar de punt van de straal de levensatomen van dit gebied om zich heen verzamelt, en de fysieke kiemcel opbouwt of vormt. Het zou geheel onjuist zijn te veronderstellen dat het zich wederbelichamende ego zich in de kiemcel bevindt of op een gebied dat slechts weinig minder fysiek is dan het onze. Het proces is een nauwkeurige analogie van wat er plaatsvindt bij de opbouw van de bollen van een planeetketen, waar de overdracht van het levenssurplus van het ene kosmische gebied naar het andere in en door sferen van substantie plaatsvindt.

Bron van het occultisme, blz. 692-8

© 2022 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag