Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

Terugreis van het zich wederbelichamende ego

De wereld van vorm en bestaan – van goden tot mensen, van werelden tot atomen, van een ster tot een nachtpitje, van de zon tot de levenswarmte van het meest onbetekenende organisme – is een enorme keten, waarvan de schakels alle verbonden zijn. De wet van de analogie is de eerste sleutel tot het wereldvraagstuk, en men moet deze schakels, wat hun onderlinge occulte relaties betreft, in hun samenhang bestuderen.
De geheime leer, 1:669

De reizen van de spirituele monade door de gebieden van het zonnestelsel zijn het gevolg van verschillende oorzaken, en een van de belangrijkste komt tot uitdrukking in het oude gezegde, ‘het gelijke trekt het gelijke aan’. Dat is de reden dat de hogere gebieden het hogere deel van de menselijke natuur aantrekken, dat zelf een overeenkomstige innerlijke drang daarheen voelt. De monade klimt dus gestaag omhoog, en met iedere stap omhoog wordt een steeds sterkere aantrekking merkbaar naar nog spiritueler werelden of sferen, die meer en meer bewustzijnsgebieden zijn. Op deze reizen trekt de monade door elk van die werelden en verblijft daar enige tijd. Geen macht vanbuiten drijft of dwingt de monade tot deze evolutionaire tocht; dit gebeurt alleen door haar innerlijke aantrekkingskrachten, die na de dood actief worden en door de spirituele en verstandelijke activiteit van de mens gedurende het leven op aarde uit het weefsel van haar eigen essentie tevoorschijn worden geroepen.

Wanneer de energie van de aantrekkingskrachten en van de stuwende innerlijke aspiraties, die eerder dit opstijgen van de monade door de sferen veroorzaakten, voorlopig is uitgeput, keert de monade op haar schreden terug. De latente gedachte- en gevoelszaden die in vorige levens door de verbeeldingskracht, spirituele verlangens en verheven verstandelijke aspiraties in de monade werden opgeslagen, beginnen nu, omdat ze hun oorsprong op stoffelijke gebieden hadden, de monade omlaag te trekken, tot het zich wederbelichamende ego de gelegenheid krijgt zijn eigen incarnerende straal, of menselijke ego, uit te zenden naar de karmisch geschikte menselijke zaadkiem.

Ieder kosmisch gebied of iedere wereld en planeet leveren hun eigen geschikte voertuigen voor de zelfexpressie van de menigten entitatieve monaden die omhoog of omlaag reizen langs de circulaties in de kosmos; en daarom kan zo’n voertuig of lichaam de sfeer of de planeet waartoe het behoort niet verlaten. De dood betekent het afleggen en de geboorte het weer aannemen van lichamen. Al die voertuigen zijn opgebouwd uit levensatomen, en de meeste daarvan zijn voor het betreffende individu zijn eigen psychospirituele voortbrengselen, zodat de monade zich in haar eigen emanaties hult, die haar bekleedsels of overbrengers vormen als middel tot zelfexpressie.

Hier zien we weer dat het aurische ei, dat in zeker opzicht de mens zelf is, ook de combinatie is van uitstralingen van alle verschillende monaden die de menselijke constitutie, of die van een ander levend wezen, in zich bevat. Met andere woorden, alle levensatomen op elk gebied van de menselijke constitutie helpen mee het aurische ei op te bouwen, en circuleren er voortdurend in en doorheen, verlaten het op verschillende tijdstippen voor hun eigen individuele omzwervingen, maar keren er ten slotte weer naar terug. Men moet echter niet vergeten dat het aurische ei ook voortdurend de gastheer is voor andere kleinere legers van rondtrekkende levensatomen, die als gasten binnenkomen en weer vertrekken – deze levensatomen komen uit de omringende natuur, en meer in het bijzonder van andere entiteiten, hetzij hoger dan de mens of lager, zoals de dieren, planten, mineralen, of elementalen.

Er is dus een voortdurende kringloop van levensessenties in en door onze constitutie en dit verschaft het karmische veld van handelen, waarin en waarop we nieuwe oorzaken scheppen en ‘van buitenaf’ worden beïnvloed. Op dezelfde wijze wordt de onderlinge verbinding en doorstroming van levenskracht onderhouden tussen het ene zonnestelsel en het andere, en tussen het ene melkwegstelsel en het andere – en deze verschillende zonnestelsels zijn onderling niet alleen elektrisch en magnetisch verbonden, maar ook psychisch, verstandelijk en spiritueel, door middel van stromen van levensatomen die het aurische ei van de verschillende zonnestelsels binnenkomen en verlaten.

De grote aantallen levensatomen die thuishoren op de verschillende gebieden van de menselijke constitutie zijn karmisch en voor altijd zeer nauw verbonden met de spirituele monade, hun oorspronkelijke ouder. Wanneer de monade aan het einde van haar lange pelgrimstocht naar de aarde terugkeert, trekt ze dezelfde levensatomen weer tot zich aan die ze eerder had afgeworpen, en vormt met hun hulp nieuwe omhulsels voor zichzelf; men zou daarom bijna kunnen zeggen dat het zich wederbelichamende ego de oude lichamen ‘weer opwekt’ – verstandelijk, psychisch, astraal en fysiek – die het in zijn vorige leven op aarde heeft gehad. Dat is de esoterische basis van de leer van de christelijke kerk over de ‘wederopstanding van het lichaam’.*

*Als we echter zouden zeggen dat de nieuwe mens identiek is aan de mens van het vorige leven, dan benadrukt dat de oude ketterij dat er een onveranderlijke menselijke ‘ziel’ bestaat, die eeuwig en altijd dezelfde blijft. Maar de ziel ondergaat voortdurend een proces van verandering, en het is duidelijk dat een wezen dat voortdurend en eeuwig verandert zelfs niet één ogenblik hetzelfde kan blijven. Anders zou het kind identiek zijn aan de volwassene die het ten slotte wordt.
Elke incarnatie brengt uit de karmische neerslag van het karakter een nieuw mens voort, die bestaat uit wat uit de vorige incarnatie werd overgebracht, plus de nieuwe toevoegingen van vermogens en eigenschappen die tot werkzaamheid worden gebracht als gevolg van het assimileren in devachan van de ervaringen in het vorige leven van de monade. Het karakter van de nieuwe mens omvat ook eigenschappen, hoe onvolmaakt ontwikkeld ze ook mogen zijn, die in vroegere levens niet optimaal functioneerden; en toch moet deze nieuwe mens de karmische verantwoordelijkheid dragen van de vroegere mens.
Op deze leer van een voortdurend veranderend en evoluerend brandpunt van bewustzijn baseerde Boeddha-Gautama zijn afwijzing van de theorie van een ‘ziel’ die onveranderlijk is en altijd blijft bestaan, en die eeuwig min of meer hetzelfde ego blijft.

Ten slotte bereikt de spirituele monade op haar interplanetaire ronde de spiritueel-magnetische ‘atmosfeer’ van onze aardketen. Het menselijke ego, dat tot nu toe sliep in de schoot van de spirituele monade, begint zich op dit punt, als reactie op de invloeden van de psychomagnetische atmosfeer van onze keten, bewust te worden van een toestroming – eerst heel zwak en verspreid – van oude herinneringen, vroegere aantrekkingen en instincten, als gevolg van het ontwaken van tanhische elementalen van een zeer spirituele soort, die tijdens devachan sluimerden. Onbewust aangedreven door deze oude herinneringen die op etherische wijze in zijn bewustzijn opkomen, probeert het de contacten met zijn vroegere gebieden te vernieuwen en wordt het door deze keten aangetrokken, ongeveer zoals een mens die lang in het buitenland woont en sterk naar huis terugverlangt, en zijn hart sneller voelt kloppen als hij de oude vertrouwde omgeving ziet.

Vage en vluchtige herinneringen aan gebeurtenissen in vroegere aardse levens die het teruggetrokken zich wederbelichamende ego vroeger kende, beginnen als een panorama aan zijn bewustzijn voorbij te trekken, en ze voeren het ego gestaag omlaag naar de gebieden die het eens bewoonde. Deze impulsen worden steeds sterker naarmate de monade ‘afdaalt’, tot ze ten slotte gereed is en voorbereid op haar nieuwe wedergeboorte op onze aardbol.

Omdat de terugkeer tot incarnatie van het zich wederbelichamende menselijke ego plaatsvindt via de verschillende gebieden van onze planeetketen – waarbij elk volgend gebied stoffelijker is – is er een natuurlijke ‘afdaling’ of continu proces van omhulling of belichaming van het menselijke ego op zijn weg langs de bollen van de neergaande boog. Op elk van die bollen is er een tijdelijk oponthoud met als doel opnieuw de passende levensatomen te verzamelen die door de monade werden afgeworpen tijdens haar vorige doorgang door de gebieden van de bollen. Deze levensatomen zwierven op hun beurt onafgebroken rond gedurende de eeuwen van deze tussenperiode.

De levensatomen die het menselijke ego in deze stadia van zijn terugkeer naar de aarde weer in zijn constitutie opneemt, wachten in feite op de bollen van de neergaande boog, omdat deze levensatomen op de gebieden thuishoren waar het ego bij zijn afdaling doorheen reist en tevens de gebieden zijn waar het ego ze tijdens zijn vroegere opstijging achterliet. Op deze manier bouwt de mens die tot fysieke geboorte komt, voor zichzelf weer een constitutie op van zeven element-beginselen die praktisch identiek zijn met die van zijn vorige aardse leven. Daardoor is het reïncarnerende ego in alle opzichten bijna dezelfde mens die hij vroeger was, maar verbeterd, verfijnd, door zijn ervaringen van het assimileren op de hogere bollen; en niet in de laatste plaats ook omdat het de ervaringen van het voorafgaande aardse leven spiritueel heeft verwerkt. Ook bereidt het zich voor de oogst binnen te halen die het zelf het laatst heeft gezaaid, aangetrokken door de psychomagnetische wisselwerking tussen de levensgebieden en het eigen karakter van de menselijke monade.

Misschien wordt het belangrijkste aspect van deze leer gevormd door wat men de voortbrengende of scheppende activiteit zou kunnen noemen van de oorspronkelijke of spirituele monade, die in de loop van de eeuwen vanuit zichzelf menigten bewustzijnscentra emaneert, wat voor hen het begin is – in het kosmische manvantara waarin ze verschijnen – van de lange, lange pelgrimstocht die hen in ruimte en tijd geschikt maakt om van het vroegste stadium van een niet-zelfbewuste godsvonk te groeien tot het volledig ontwikkelde bewustzijn van een god.

Zo ontstonden in feite oorspronkelijk de melkwegstelsels in de diepten van de oneindige ruimte, want elk van deze kind-monaden is bestemd om zich tot een heelal te ontwikkelen, dat bij wijze van spreken slechts een kosmische mijlpaal is op haar eeuwigdurende zwerftochten. Eerst een niet-zelfbewuste godsvonk; dan, na vele kringlopen in de lagere natuurrijken, manifesteren haar innerlijke vermogens en krachten zich in het menselijke stadium, de vonk wordt een mens, later een godheid; een luisterrijke zon met zijn begeleidende familie van planeten, zijn eigen gevolg van nu gedeeltelijk volgroeide monaden; dan een melkwegstelsel; en dan een groep melkwegstelsels – en waar kunnen we een grens trekken voor de oneindige groei van de essentiële monade? Er is nooit een einde, en ook was er nooit een begin.

Laten we altijd in gedachten houden dat de mens in essentie één is met het heelal, dat de bestemming van het heelal zijn bestemming is, dat hij strikt verantwoordelijk wordt gehouden voor alles wat hij is en voor alles wat hij doet; dat zijn wil uitgaat boven alle energieën van het fysieke heelal, en dat hij zijn eigen weg schept naar de toekomst. Als een mens dit alles beseft, dit werkelijk weet, dan zal hij inderdaad beginnen te denken en te handelen als een god, omdat hij de goddelijke vermogens gebruikt die in hem besloten liggen.

Wat in de wereld van nu het meest ontbreekt is het gevoel voor morele waarden. De mensen zijn ethisch en spiritueel onwetend; ze hebben de innerlijke visie verloren. Het oude boek van de Hebreeën zei: ‘Waar geen visie is, gaat het volk te gronde.’ De mens die muziek in zijn ziel heeft, voelt dat hij de kosmische symfonie weerspiegelt, de symmetrische en harmonische verwantschap die overal bestaat, en dat hij er daarom moreel verantwoordelijk voor is dat die harmonie niet wordt verstoord. De weg naar vrede, naar kennis, naar wijsheid en naar harmonie ligt in het volgen van de universele wetten. Dan worden we een meester van het leven. Dat is de weg.

De geest-ziel van de mens, het hart van het hart in hem, is in essentie één met de oneindigheid. Ze is even uitgestrekt als de grenzeloze Ruimte, voortgekomen uit de essentie daarvan, leven van haar leven, bewustzijn van haar bewustzijn, tijdloos en onsterfelijk, want noch tijd noch de dood hebben macht over de oneindigheid.


Bron van het occultisme, blz. 710-4

© 2022 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag