De stille wachters
De arhats van de ‘vuurnevel’
van de 7de rang zijn maar één stap verwijderd van de
oorsprong van hun hiërarchie – de hoogste op aarde en van
onze aardketen. Deze ‘oorsprong’ heeft een naam die alleen
door een samenstel van een aantal woorden kan worden vertaald –
‘de altijd levende menselijke waringin’. Men zegt dat
dit ‘wonderlijke wezen’ in het eerste deel van het derde
tijdperk, vóór het scheiden van de geslachten tijdens
het derde wortelras . . . is neergedaald. . . .
Hij is de ‘Inwijder’
en wordt het ‘grote offer’
genoemd. Want, zittend op de drempel van het licht,
kijkt hij vanuit de kring van duisternis, die hij niet zal overschrijden,
in dat licht en hij zal zijn post ook niet verlaten vóór
de laatste dag van deze levenscyclus. Waarom blijft de eenzame wachter
op zijn zelfgekozen post? Waarom zit hij aan de bron van de oorspronkelijke
wijsheid waaruit hij niet langer drinkt, omdat hij niets heeft te
leren wat hij nog niet weet – inderdaad, noch op deze aarde,
noch in haar hemel? Omdat de eenzame pijnlijk voortstrompelende pelgrims
op hun weg terug naar huis tot het laatste ogenblik er nooit
zeker van zijn dat ze niet zullen verdwalen in deze onmetelijke woestijn
van illusie en materie die men het aardse leven noemt. Omdat hij graag
aan iedere gevangene die erin is geslaagd zich te bevrijden van de
boeien van vlees en illusie, de weg zou wijzen naar dat gebied van
vrijheid en licht, waaruit hij zich vrijwillig heeft verbannen. Kortom,
omdat hij zich heeft opgeofferd ter wille van de mensheid, al kunnen
slechts enkele uitverkorenen van het grote
offer profiteren.
Onder de rechtstreekse,
stille leiding van deze maha
– (grote) – goeroe
werden alle andere minder goddelijke leraren en instructeurs van de
mens vanaf het eerste ontwaken van het menselijke bewustzijn de gidsen
van de vroege mensheid. Van deze ‘zonen van god’ kreeg
de jeugdige mensheid haar eerste kennis van alle kunsten en wetenschappen,
alsmede van spiritueel weten; en zij legden de eerste steen van die
oude beschavingen die onze huidige generatie van onderzoekers en geleerden
zo verbijsteren. – De Geheime Leer,
1:235-7
Men kan de hiërarchie van mededogen verdelen
in een bijna ontelbaar aantal lagere hiërarchieën, die zich
op de schaal van het kosmische bestaan uitstrekken van de hoogste hiërarch
van ons zonnestelsel via alle tussenliggende stadia, en die elke planeet
van het zonnestelsel doordringen, tot men tenslotte haar vertegenwoordigers
op dit fysieke gebied vindt op de verschillende bollen van de planeetketens.
Ze bestaat uit goden, halfgoden, boeddha’s, bodhisattva’s,
en grote en edele mensen, die dienen als een levend kanaal voor de spirituele
stromen die uit het hart van de zonnegodheid naar deze en elke andere
planeet van ons stelsel komen, en die zelf vanuit de meedogende kern
van hun eigen wezen luister, licht en vrede verspreiden over dat pad.
Weinig weten de mensen van de onmetelijke liefde, de goddelijke impulsen
van mededogen, die de ziel beheersen van hen die deze hiërarchie
van licht vormen. Zij hebben de grote verzaking volbracht en hebben
alle hoop op persoonlijke evolutionaire vooruitgang opgegeven, mogelijk
voor eonen in de toekomst, om hun vastgestelde taak in dienst van de
wereld te blijven vervullen. Zonder erkenning en zonder te worden gewaardeerd
werken ze steeds door, en terwijl de langzaam vloeiende rivier van levens
in een eindeloze stroom verder trekt, zien ze hoe anderen hen voorbijgaan.
Op onze aarde bevindt zich een lagere hiërarchie
van licht. Er werken op dit gebied verheven intelligenties, menselijke
zielen, die hun respectieve plaats hebben in de hiërarchische rangen.
Deze meesters of mahatma’s zijn levende krachten in het spirituele
leven van de wereld; en ontwaakte geesten en intuïtieve harten
voelen hun aanwezigheid, tenminste soms.
Denk eens aan het prachtige werk van hen die ons
zijn voorgegaan. Zij onthullen in de zin van ontsluieren, want zij zijn
de inwijders, de overbrengers van het licht van eeuw tot eeuw. Zij die
de orde van buddhische luister, van wijsheid en mededogen vertegenwoordigen,
kopiëren onder ons wat zich in de hogere sferen voltrekt, want
er zijn ook onthullers onder de goden zelf. En ook bij hen die wij als
onsterfelijk beschouwen, is er sprake van training en het doorgeven
van het licht van manvantara tot manvantara. De oude hermetici hadden
gelijk: wat boven is, is hetzelfde als wat hier beneden is, en wat hier
beneden is, is maar een schaduw, een weerspiegeling, van wat boven is.
Aan de top van de hiërarchie van mededogen
bevindt zich de stille wachter. Hij heeft alles verzaakt; hij offert
zich volledig op en waakt met eindeloos medelijden; hij reikt omlaag
naar ons gebied, helpt en inspireert in de stilten van spiritueel mededogen.
De stille wachter blijft op zijn post van ‘het begin tot het einde
van de manvantarische levenscyclus, en hij zal die post van kosmisch
mededogen niet verlaten voordat de laatste draad van het lot van die
hiërarchie is gesponnen. Hij wordt de stille wachter genoemd omdat
hij gedurende het eeuwenlange manvantara waakt en beschermt in wat ons
een goddelijke stilte toeschijnt.
Dit wonderlijke wezen is de spirituele band en schakel
van de verschillende bodhisattva’s en boeddha’s van de hiërarchie
van licht, zowel met de hogere werelden als met ons en de lagere wezens
van onze ronde. Hij is het hoofd van de spiritueel-psychische hiërarchie
waarvan de meesters deel uitmaken. Hij is de eeuwig-levende menselijke
waringin waaraan zij – en ook wij – hangen als bladeren
en vruchten. Van dit wonderlijke wezen komen oorspronkelijk onze edelste
impulsen via ons eigen hogere zelf: het leven en de aspiratie die we
in ons denken en ons hart voelen, de drang tot verbetering, het gevoel
van trouw en waarheid – alles wat het leven gelukkig en mooi en
de moeite waard maakt.
Ons is geleerd dat, voorzover de grote spirituele
zieners weten, hetzelfde hiërarchische patroon bestaat op iedere
bol, op iedere mensendragende planeet van iedere zon in de oneindigheid
van de ruimte. Aan het hoofd van elk staat een hoogste leraar, en in
alle gevallen verdient hij de titel die HPB gebruikt, namelijk het ‘grote
offer’, omdat hij uit een onbegrensd mededogen met hen die op
de ladder van de evolutie lager staan, alle hoop en mogelijkheid om
hoger te komen in dit manvantara heeft opgegeven. Hij kan niets meer
leren van deze hiërarchie, want alle kennis die daartoe behoort
is al de zijne; maar hij blijft eonenlang achter als de grote inspirator
en leraar. Hij heeft zichzelf opgeofferd voor allen die lager staan
dan hij.
Zoals de hiërarchieën in het heelal in
feite oneindig in aantal zijn, zo is dat ook het geval voor de wonderlijke
wezens of stille wachters, want ieder van hen is dat alleen voor de
reeks levens in zijn hiërarchie. Er is een wonderlijk wezen dat
het hoogste spirituele hoofd is, de stille wachter, voor de broederschap
van mededogen. Er is er een voor onze bol, die in dit geval dezelfde
is als de hiërarch van de broederschap van mededogen. Er is er
ook een voor onze planeetketen, en een voor elk van haar bollen; evenzo
is er een voor ons zonnestelsel, die de zon als woonplaats heeft, en
een voor ons eigen thuisheelal, en zo steeds verder.
Elk van deze stille wachters is de bron, de ouder
van een hiërarchie van de boeddha’s van mededogen. Zij zijn
in werkelijkheid de oorsprong van die majestueuze, samenhangende werkingen
in het heelal die het nooit laten afweten, en die we natuurwetten noemen.
Het is de werking van hun wil en bewustzijn die zich op die manier openbaart,
en daarom zegt men dat ze in een eeuwigdurende strijd zijn gewikkeld
– een menselijke manier van voorstellen – met de krachten
van de zuivere materie, met de Ma-mo. Dit is een algemene term die slaat
op de duistere en sinistere geesten en werkingen van de natuur; en deze
werkingen zijn slechts de verrichtingen van menigten monaden van het
kosmische leven, die langzaam omhoogklimmen maar die nog in de diepe
spirituele slaap van het stoffelijke bestaan zijn gedompeld. De strijd
van deze stille wachters bestaat uit het ordelijk laten verlopen van
de levenswetten zodat alles goed gaat en het licht niet uitdooft in
het heelal.
Volgens dezelfde regel van zich herhalende werkingen
in de natuur is er een stille wachter voor ieder mens, zijn eigen innerlijke
god – de boeddha in hem – die de kern is van zijn wezen,
de oorsprong van de fundamentele wet of het fundamentele bewustzijn
van zijn hiërarchische structuur. En er is een stille wachter voor
ieder atoom. Omdat de hele structuur van de kosmos berust op overeenkomsten
en herhalingen, zijn er nergens absoluten en is alles strikt betrekkelijk
ten opzichte van al het andere. Het goddelijke van de ene hiërarchie
is in feite de grofste stof voor een veel hogere hiërarchie. Maar
binnen de ene zowel als de andere zijn de regels van herhaling zeer
strikt, want de natuur kent maar één algemene en overal
herhaalde werkwijze.
Het is duidelijk dat er vele graden van stille wachters
zijn. Die voor onze bol D van de aardketen, bijvoorbeeld, is nog menselijk,
want hoewel hij de verst gevorderde is van de mensheid, is hij nog niet
vanuit het menselijke tot het goddelijke stadium geëvolueerd. Er
zijn planeetgeesten, stille wachters, die een rang hebben tussen goden
en mensen in. Er zijn stille wachters onder de goden en sommigen daarvan
manifesteren zich als zonnen – niet alleen als het hart van een
zon, de god achter de stralende ster die zijn kleed is, maar in zekere
zin ook als dat kleed, zoals een mens niet alleen de geest en de ziel
van zichzelf is, maar ook zijn voertuig; hij is dus een fysiek, psychisch,
spiritueel, en goddelijk mens.
Ook is het waar dat een hogere stille wachter aan
het hoofd staat van lagere stille wachters die hij leidt, zoals de stille
wachter van onze bol, die een menselijke halfgod is maar toch een mens,
de beschermer is van onze mensheid. Ons individuele bewustzijn is geworteld
in dit wezen, zoals de verschillende uitlopers van de waringin oorspronkelijk
voortkwamen uit de ouder-stam, die nu met zijn kinderen leeft als zijn
gelijke, zij het als eerste onder gelijken. De eeuwig-levende menselijke
waringin waarop HPB zinspeelt, is niet een geïncarneerd mens. In
feite is hij de mahachohan* van deze aarde, een wezen dat in lang vervlogen
eeuwen, in vroegere manvantara’s, een mens was. Hij is de verhevenste
van de boeddha’s van mededogen, de hoogste gids en leraar van
de hiërarchie van de Groten in deze tijd, het kanaal waardoor verheven
inspiratie en leven stromen die van de stille wachter van de mensheid
uitgaan.
*Een chohan, een mahachohan, een dhyani-chohan is noodzakelijkerwijs
een mens, of is een mens geweest, hetzij op deze aarde of in een vroeger
manvantara. Het is echter niet juist om over de mahachohan te spreken
alsof hij in een ver in het verleden liggend manvantara een goddelijk
wezen was dat naar de aarde kwam om de mensheid te helpen, want hij
is door het menselijke stadium gegaan als een evoluerend wezen, en is
nog menselijk. Wij gaan nu door lagere graden van het menselijke stadium.
In verre toekomstige eonen, maar nog vóór deze planeetketen
haar manvantarische einde heeft bereikt, zullen ook wij, als een menselijke
menigte, dhyani-chohans zijn geworden; en daarvóór zullen
we het verheven stadium bereiken waarin de mahachohan zich nu bevindt.
Het woord mahachohan is een titel, evenals boeddha of christus. Er zijn
grote mahachohans, maar ook lagere, maar degene over wie we hier spreken
is de hoogste chef, de heer en leraar van de broederschap van adepten,
en via hen van ons.
Het hogere zelf van ieder van ons is een altijd
levende menselijke waringin, de bron van een menigte menselijke zielen
die als takken zijn uitgezonden en die zelf weer wortel schieten in
de stoffelijke wereld; en deze menselijke zielen groeien op hun beurt
door een eeuwenlange evolutie uit tot spirituele waringins, die alle
weer nieuwe wortels uitsturen, nieuwe takken, maar die allemaal afkomstig
zijn van de ouder-boom. Daarom kan deze eeuwig-levende menselijke waringin
het ouder-hart van de mahatma’s worden genoemd.
Wanneer we dit hiërarchische wonderlijke wezen
ons hoogste zelf noemen, onze paramatman, bedoelen we dat het het eerste
of oorspronkelijke zaadje is waaruit wij als samengestelde wezens groeien
en ons ontwikkelen. Spiritueel ontspringen wij daaraan. In één
opzicht kunnen we het ook zien als een bundel goddelijk licht dat zich
in een manvantara in talloze monaden en monadische stralen verdeelt
en dat, wanneer de pralaya komt, zich weer terugtrekt, in zichzelf wordt
teruggetrokken, verrijkt en veredeld door de ervaring die zijn ontelbare
menigten van gemanifesteerde monaden en monadische stralen individueel
hebben opgedaan. De talloze verschillende bewustzijnen nemen toe in
kracht en luister en zelfkennis door middel van de levens die zij hebben
geleid binnen het leven van het grotere wezen.
Sommigen spreken over onze innerlijke god alsof
dat het goddelijke eindpunt van ons is. Toch is zijn bewustzijnsgebied
nog maar het begin van andere nog goddelijker gebieden die steeds dieper
en dieper reiken in de schoot van de oneindigheid, want de levensladder
strekt zich eindeloos uit.
Laat ik proberen dit te illustreren: in toekomstige
eeuwen, wanneer het spirituele zelf van een mens een zonnegod is geworden,
zal hij een stille wachter zijn van dat zonnestelsel – zijn top,
zijn hoofd, hart en verstand – die heerst over alle wezens die
zich overal in dat zonnestelsel bevinden. Zij zullen allen zijn kinderen
zijn; nu zijn ze levensatomen in zijn fysieke lichaam en natuurlijk
ook in zijn lingasarira, kamarupa, manas en in zijn spirituele deel.
Als individu heeft hij niets meer te leren in dat Ei van Brahma dat
hij dan zelf is, maar veel verder ontwikkeld. Met andere woorden, alle
wezens waaruit hij nu is samengesteld, die hem helpen zich op al zijn
gebieden te manifesteren, zullen zelf tot velerlei entiteiten zijn uitgegroeid:
atomen, planten, dieren, mensen, halfgoden, enz. – noem ze engelen,
aartsengelen, machten, vorsten, want de naam doet er niet veel toe.
Hij is dan zelf de stille wachter, die ontelbare eonen lang schittert
in zijn zonnepracht, die niets meer leert in de wereld die dan zijn
lichaam is, de vorm waarin hij zich uitdrukt – en leeft ter wille
van de levens die uit hem zijn voortgekomen zoals vonken uit een centraal
vuur. Natuurlijk leert hij wel in zijn nog hogere delen, op de hogere
gebieden die daarmee overeenkomen, maar de helft van zijn aandacht,
van zijn leven, zijn intelligentie en mogelijkheden tot individuele
groei als een god, zal gewijd zijn aan de menigte lagere elementen die
zijn wezen samenstellen. Hij kan en wil geen stap vooruit doen en geen
enkel levensatoom achterlaten op het lange, lange evolutiepad, want
dat zou onmogelijk zijn. Dit is voor een deel karma en voor een deel
zuiver mededogen. Het is de verheven bestemming van ons allen.
Laten we nog een voorbeeld geven: de stille wachter
van onze planeetketen. Toen ons zonnestelsel begon, was onze planeetketen
een van de ‘zonen van God’ – de god was Vader Zon,
en de zonen waren de godheden in en om hem heen – en het hoogste
wezen van onze keten, de verst gevorderde planeetgeest van die planeetketen
zoals die in het voorafgaande zonnemanvantara was, belichaamt zich nu
als de leider, de coryfee van onze huidige keten. Bovendien is die ene
planeetgeest in al de vele wederbelichamingen van onze planeetketen
gedurende het zonnemanvantara onze stille wachter. Hij moet als het
ware de zware last van de hele planeetketen met zich meedragen, die
als een samengesteld halssieraad aan hem hangt, maar hij zal zich geen
moment willen bevrijden van die veelsoortige menigte waaruit die keten
bestaat, en waartoe ook wij behoren.
Een derde voorbeeld, op het menselijke gebied, is
de hoogste triade van de menselijke constitutie, atma-buddhi-manas –
noem het de christusmonade of innerlijke boeddha, als u wilt –
zijn eigen individuele stille wachter. Dat is hijzelf en toch ook niet.
In deze gedachte ligt de ware betekenis van een stille wachter: het
alleenlevende spirituele wezen dat niet op zichzelf hoger zal gaan en
dat, als uit een bron, steeds weer iedere nieuwe wederbelichaming van
de mens, als menselijke ziel, voortbrengt. Dit gebeurt door middel van
de straal uit deze stille wachter in de mens.
In de woorden van de pythagoreeërs: de hoogste
triade woont in ‘stilte en duisternis’ en is in feite de
wortel van ons wezen. Voor ons is het stilte en duisternis, maar in
werkelijkheid is ons menselijk leven de duisternis. In haar eigen wezen
is deze hoogste triade hemels licht, onuitsprekelijke heerlijkheid,
en haar stilte is alleen stilte voor ons omdat onze oren niet zijn geoefend
om te horen wat daar plaatsheeft.
Nog een voorbeeld van een menselijke stille wachter
is het spirituele hoofd van alle adepten die ooit op deze bol hebben
geleefd, die er nu leven, of er in de toekomst zullen leven: degene
die zij allen als hun spirituele vader erkennen, een mens en toch een
halfgod, omdat hij een god is, belichaamd in een hoogontwikkelde menselijke
ziel. Hij is een werkelijk belichaamd wezen, hoewel hij niet noodzakelijk
een lichaam van vlees heeft. Hij kan mogelijk belichaamd zijn als een
nirmanakaya; een nirmanakaya is een volledig mens zonder de lagere grove
triade. Dit wezen, de stille wachter van onze bol en zijn mensheid,
bevindt zich op aarde.
Dit wonderlijke wezen is de hiërarchische broederschap
van adepten van onze planeetketen, die in de vierde ronde op onze bol
begon, ongeveer in het midden van de periode van het derde wortelras
– wat het tijdperk was waarin de mensheid zelfbewust begon te
worden en gereed om het licht te ontvangen. De afdaling van dit wezen
van een hoog gebied, van bol A via de bollen B en C, was veeleer een
projectie van energie dan een afdaling van een belichaamde entiteit.
Het was een bezoek aan onze onderwereld*, ondernomen met het doel de
wezens die in de ‘schaduwen’ ervan leven te helpen.
*Onderwereld is een technische term die doelt op elke
wereld die lager is dan die waarin het hogere wezen leeft. Er is niet
één absolute onderwereld – zelfs bol A is een onderwereld
voor een hogere bol.
Dit wonderlijke wezen is een dhyani-boeddha. Ontelbare
stralen als van een zon gaan van hem uit als delen van zijn levensessentie,
en deze veelheid van kind-stralen zijn menselijke ego’s. Evenals
de waringin stuurt dit wonderlijke wezen spirituele ranken uit die reiken
tot in het substantiële weefsel van het heelal waarin hij leeft,
en die daar wortel schieten; en omdat ze van hem de levensessentie ontvangen
worden ze zelf waringins die op hun beurt opgroeien. Met andere woorden,
ze komen tot volledige evolutionaire ontwikkeling, spirituele, verstandelijke
en psychische volwassenheid, en zenden dan andere nieuwe ranken ‘omlaag’,
die wortel schieten en zo nieuwe stammen opbouwen, enz.
Een van de mooiste leringen van de theosofie is
dat dit wonderlijke wezen uit een ‘hoog gebied’ tot ons
kwam als bezoeker, leeft in wat voor hem de onderwereld is, en enige
tijd onder ons leeft als de belangrijkste meestergeest van de mensheid
– een wezen dat tegelijk één en velen is –
een mysterie.
Bron van het occultisme, blz. 519-26
© 2006 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag