Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

Occultisme

[Uit een manuscript toegeschreven aan William Q. Judge]

Het verschil tussen het pad van de linkerhand en dat van de rechterhand is in het begin heel subtiel, heel gering, het wordt gemakkelijk over het hoofd gezien, en er wordt snel aan voorbijgegaan. Elke stap moeten we voorzichtig zetten, waarbij we onze intuïtie gebruiken, en de zaken met onze hersenen analyseren, kortom we moeten ons onderscheidingsvermogen gebruiken.

Eén onfeilbaar criterium, één zeker bewijs dat we fout zitten, is als er materieel voordeel wordt vermengd met spirituele ontwikkeling. Die twee kunnen niet samengaan; de aard van de energie laat dit niet toe. Alleen paranormale ontwikkeling kan hand in hand gaan met materieel gewin of verlokkingen – paranormale ontwikkeling van de linkerhand dat daders (ook degenen die door zichzelf worden misleid) en slachtoffers in het verderf stort, in dit of in andere levens. De slachtoffers lijden omdat oorzaken roekeloos in gang worden gezet tegen de onschuldige, of tegen de egoïst (maar overigens ‘onschuldige’), die door zijn verraderlijke menselijke zwakheid openstaat voor het giftige aas. Zulke oorzaken volgen de wet, hun uitwerking kan niet worden tegengehouden. Hun karmische effect is kort vergeleken met dat wat ernstige misdadigers achtervolgt, en van al dat soort misdaden is die het ergste die de mensen in hun idealen treft. Die misdaad zou onmogelijk zijn als de mensen hun idealen zuiver hielden, niet aangetast door materialistische gedachten, hooggehouden als vlammende fakkels tegen de duistere achtergrond van onze tijd.

Onze fouten maken de misdaden van onze broeders mogelijk.

De mens kent geen gruwel die niet in naam van de Heer is verkondigd, en niet ten behoeve van de waarheid is gebruikt. Zij die daar niet alert op zijn hebben zich zo in de val laten lokken, en de onwetenden zijn er het slachtoffer van. Waarheid is eigen aan God en aan de natuur, en is het geboorterecht van de mens, en ze ontsnapt aan de greep van hem die haar tot koopwaar maakt en haar inwisselt voor goud, of die er egoïstisch gebruik van maakt.

Op dit gebied, waar de krachten van het ‘kwaad’ of de afgescheidenheid sterk de overhand hebben, zet iemand die wijs is geen stap die niet op universele broederschap, spirituele eenheid, is gebaseerd, en die niet als haar mogelijke doel het absolute uiteindelijke één-zijn van alles heeft. Toets alle handelingen hieraan, en als ze niet daaraan voldoen, kruisig ze dan. Maar bedenk daarbij altijd dat het veel gemakkelijker is om te bezwijken dan om stand te houden, te beschuldigen dan om rechtvaardig te zijn. Elke onderzoeker moet dit zelf beoordelen. We kunnen onze ogen niet sluiten voor waargenomen signalen, maar we kunnen afzien van een specifieke veroordeling. Gebruik altijd je onderscheidingsvermogen.

Inspanningen moeten voorzichtig worden verricht; mensen moeten eerst wakker worden gemaakt en op theosofische leringen attent worden gemaakt voordat het verstandig is om de weg vrij te maken voor dat wat duidelijk is voor degenen die weten hoe ze hun intuïtie moeten gebruiken. Maar het westerse denken is, ondanks de vooruitstrevendheid waarop het zich beroemt, over het algemeen niet in staat om te weten wat er zich achter een muur bevindt, tenzij daarin een gat wordt gemaakt. Anderen kunnen echter raden wat er verborgen is wanneer ze tekenen en geluiden waarnemen die heel duidelijk zijn en met opzet worden gemaakt.

Omdat we te maken hebben met ons huidige westerse denken, dat helemaal niet gewend is aan deze dingen, en overbelast is door een verkeerde training en een nog minder goede logica, moeten we beginnen waar we zijn; we moeten onze huidige kennis onderzoeken en onze eigen huidige vermogens en mentale instrumenten leren kennen. Als dat is gebeurd, kunnen we onszelf bekijken op een manier die tot het beste resultaat zal leiden.

Als gevolg van het moderne westerse onderwijsstelsel zijn we geneigd het bestaan van de grote kracht en waarde van ons bovenzinnelijke bewustzijn voortdurend te vergeten. Dat bewustzijn is het grote register waarin we de werkelijke resultaten van onze verschillende aardse ervaringen optekenen; daarin slaan we de spirituele energie op, en als deze eenmaal daar is opgeslagen, wordt ze onsterfelijk, ons eigen eeuwige bezit. De werkelijke student van rajayoga weet dat alles zijn oorsprong heeft in het denken, dat zelfs dit heelal uit beelden bestaat die het goddelijke denken wil laten verschijnen en aan zich voorbij laat trekken.

Elke handeling komt voort uit het denken. Zonder het denken zijn er geen handelingen, en is er dus ook geen karma. De basis van elke handeling is verlangen. Het gebied van het verlangen, of egoïsme, is zelf actie en de bron van elke handeling. Karma zal daarom alleen in harmonie met het gebied van het verlangen worden gemanifesteerd. Iemand kan niet gehecht zijn aan iets waaraan hij niet denkt, dus de eerste stap moet zijn om het denken te richten op het hoogste ideaal. De leidende geest is de grondslag of steunpilaar van de hele kosmos. Alle verschillende veranderingen in het leven, hetzij van materiële aard of alleen in de mentale toestand, zijn kenbaar omdat de innerlijke leidende geest onveranderlijk is. De waarnemer van deze veranderingen is de innerlijke mens – het zelf. Alle objecten en alle toestanden van wat westerse filosofen de geest noemen, zijn modificaties. Er moet worden erkend dat dit zelf iets innerlijks is, en het moet worden overdacht, en zoveel mogelijk worden begrepen, als we enige werkelijke kennis willen opdoen.

Er is slechts één leven, één bewustzijn. Het vertoont zich in alle verschillende vormen van levende wezens, en deze verschillende vormen met hun intelligenties weerspiegelen een deel van het ene leven, en het brengt in elk daarvan een bedrieglijk beeld van een ego voort. Vorm als zodanig is niets; verschijnselen zijn op zichzelf geen werkelijkheden; ze moeten allemaal worden herleid op het zelf. Vertrouw op het ene bewustzijn, dat, wanneer het is gedifferentieerd in de mens, zijn hogere zelf is. Door middel van dit hogere zelf moet hij het lagere sterker maken, of dat wat hij gewoonlijk ‘mijzelf’ noemt.

Het ene bewustzijn doordringt alle toestanden en gebieden van zijn, en bewaart de herinneringen – volledig of onvolledig – van de ervaringen op elk gebied. Het ene bewustzijn van ieder persoon is de getuige of toeschouwer van de handelingen en ervaringen in elke toestand waarin we verkeren of die we hebben doorgemaakt.

Er is maar één universeel denkvermogen. Het is gedifferentieerd in mensen van een gemiddelde ontwikkeling, en min of meer aangetast door verlangen. Wanneer de mens zijn bewustzijn verruimt tot het universele – een toestand die alleen wordt begrepen door adepten die deze toestand zelf zijn – dan is dit hogere denken in zijn oorspronkelijke zuiverheid een staat van zijn, en niet een orgaan. Om dit in hogere mate te verwezenlijken is het noodzakelijk om ons bewustzijn geleidelijk en definitief terug te trekken uit de illusie van de zintuigen en te richten op de extase van innerlijke visie – dat wil zeggen geleidelijk een hoger bewustzijnsgebied te bereiken.

De mens kan de bovenzinnelijke wereld dus leren kennen, precies zoals hij de dingen van de zintuigen en van de tijd kent, namelijk door ervaring. Hij kan bovendien beseffen dat laatstgenoemde slechts illusies zijn, terwijl eerstgenoemde de enige werkelijkheid is. Dit is de sleutel tot het hogere bewustzijn en het goddelijke leven. De mens heeft zijn onsterfelijkheid in eigen hand, en hij kan zijn hele verleden te weten komen, terwijl hij zelfs nu zijn geboorterecht beseft.

Op elk gebied van de natuur waar het leven een vorm aanneemt en het bewustzijn zich manifesteert, vindt die manifestatie plaats door middel van een voertuig. Deze voertuigen zijn met elkaar verbonden, en de levenskracht die zich in elk van deze manifesteert, doordringt alle. Hoe meer de mens op het dierlijke gebied leeft des te minder manifesteert hij het menselijke en het goddelijke. Daarom dringen de wijzen aan op het in praktijk brengen van deugden. Niet iedereen van ons weet dat de wijzen alleen onder de deugdzamen kunnen worden gevonden. De hartstochten en ondeugden vertroebelen eeuwig onze gewaarwordingen van de betekenis van wat het ego ons probeert te vertellen.

Het bewustzijn in de mens kan zich uitbreiden en zijn bereik verruimen door middel van het denkbeginsel, het actieve aspect van bewustzijn; terwijl het passieve aspect het geweten is, de ‘stem’ van het hogere zelf. Bepaalde leringen, en zelfs bepaalde geloofsovertuigingen die aanzetten tot bepaalde denkgewoonten en leefwijzen, kunnen het bewustzijn ongetwijfeld veranderen. Men kan bepaalde vormen van bewustzijn beperken of uitbreiden, ontwikkelen of vernietigen.

De reden waarom zo’n aanpassing de eerste stap is in het occultisme, moet nu worden vastgesteld.

Occultisme is door H.P. Blavatsky gedefinieerd als ‘de studie van de werking van het universele denkvermogen’ [vgl. BCW 9:258]. Onze studie van dat denkvermogen beperkt zich in eerste instantie tot de weerspiegeling daarvan in onszelf. We moeten proberen daarvan een spoor te vinden in ons eigen bewustzijn of in een van de uitdrukkingswijzen van dat bewustzijn. Maar hoe kunnen we dat ontdekken? We zijn geneigd te zeggen dat die taak moeilijk is. Het is moeilijk, maar niet te moeilijk. Alleen al de inspanning om ernaar te zoeken is nuttig, want de grotere uitstoot van mentale energie schept krachtige centra of beelden in onze atmosfeer. En omdat deze voortdurend op ons inwerken, ontdekken we misschien ten slotte zo’n spoor.

Als we onszelf kritisch onderzoeken, ontdekken we dat er achter die onophoudelijke mentale verandering, achter al het voortdurende heen en weer bewegen van het denken, een vermogen staat om te observeren, samen te vatten, te analyseren en het hele proces te leiden. We blijken een andere staat van bewustzijn te bezitten, boven of achter de fluctuaties van het denken, dat rustig het hele panorama dat zich voor ons afspeelt, waarneemt. Door dit vermogen heeft zelfs de zondaar die zijn zonde kent, het gevoel dat de zonde niet representatief is voor zijn hele natuur; hij heeft het gevoel dat hij in de kern beter is dan die verachtelijke uiterlijke schijn. Patañjali zegt over de ziel dat zij de toeschouwer is, en wanneer de vraag wordt gesteld: ‘Waar is de ziel op het moment van concentratie of wanneer de verstandelijke energie niet wordt gebruikt?’ – antwoordt hij: ‘Op het moment van concentratie bevindt de ziel zich in de toestand van een toeschouwer zonder schouwspel’ (Yoga sutra’s, 1:3).

Voordat de student deze staat van concentratie bereikt, doet hij een eerste stap in die richting wanneer hij dit centrum, deze plaats of staat van bewustzijn ontdekt waarin hij zijn hele mentale gebied beschouwt als iets dat niet hemzelf is, en ‘dit zelf’ ervaart als het waarnemende vermogen per se. Hij hoeft dan slechts dat mentale gebied zo vaak mogelijk te betreden, en zich zo levendig mogelijk ervan bewust te worden, om een rudiment te ontwikkelen – als ik dat zo mag noemen – van het universele denkvermogen. Dat denkvermogen, die staat van bewustzijn, neemt het illusoire panorama dat zich voor hem ontvouwt waar als iets dat los van hemzelf staat. De mens die deze staat van bewustzijn ervaart, staat dichter bij het universele denkvermogen. Hij heeft een van de fasen of toestanden ervan bereikt. Het is niet een toestand van trance.

De beste werkwijze is een analyse die de indeling in zeven beginselen volgt. Zolang ik mezelf als een homogeen geheel beschouw, beperk ik mijn mentale atmosfeer tot een dichte en langzaam trillende massa. Het is het beeld van zichzelf als iets uniforms – in tegenstelling tot iets dat een dualiteit is – die de ziel van de mens ketent. Het beeld dat hij van zichzelf heeft gemaakt is de gevangenis van zijn ziel. Wanneer analyse in het spel komt zegt hij niet meer: ‘ik vraag’, ‘ik win’, ‘ik verlang’, ‘ik zondig’. Hij stort zich niet langer in de oceaan van zinnelijke begeerten, bedwelmd door de rook van zijn eigen hartstochten. Als een aspect van verlangen zich aan hem voordoet, zegt hij ‘hierin is het kamische beginsel actief’, een ander aspect schrijft hij toe aan het overprikkelen van het lingasarira, hier ziet hij dat het lagere manas overheerst, en daar een flits van intuïtieve waarneming. Hij schrijft elke handeling toe aan haar bijbehorende beginsel; elk wordt voor hem een resultaat van een van deze beginselen. Ze zijn niet meer hemzelf, maar hij is de rechter van al deze, en de analyse vernietigt de bedwelmende dampen van verlangen. Want het verlangen heeft voor ons geen aantrekkingskracht meer als we ons niet meer ermee identificeren.

John Stuart Mill heeft eens gezegd dat hij langdurig het vermogen had verloren om emoties te voelen, waarbij het verlies werd veroorzaakt door voortdurende zelfanalyse die uiteindelijk alle mentale vreugde had gedood. Het is niet waarschijnlijk dat deze gevoelloosheid zou zijn ontstaan als hij door zijn manier van denken zijn handelingen had kunnen toeschrijven aan hun werkelijke bronnen, de beginselen die ze voortbrengen. Wanneer we ons bewust zijn van de handelingen van de zeven beginselen, beseffen we tegelijkertijd dat wij het centrum zijn van wat de genoemde handelingen waarneemt, en dat de beginselen de uitdrukkingswijzen of functies daarvan zijn; dat centrum is bewustzijn zelf. Of, voor de duidelijkheid, laten we zeggen dat er één beginsel is dat door middel van zes voertuigen werkt. Al deze zogenaamde lichamen en verschijningsvormen dienen om het Ene – het zelf – in staat te stellen de natuur volledig te begrijpen en ‘de ziel te helpen. Het hogere zelf van iemand is dat van iedereen en is universeel; een goddelijke staat, en niet een lichaam of vorm.’

Als iemand zich wil ontdoen van een slechte mentale of fysieke gewoonte, dan zal het oprecht en voortdurend toepassen van de hierboven beschreven methode ervoor zorgen dat de gewoonte zijn greep op ons denken vermindert. Het is niet een vorm van mind-cure, want die werkt door ontkenning, terwijl in dit geval sprake is van analyse en het herleiden van gevolgen tot hun werkelijke bron, of in ieder geval tot iets verder stroomopwaarts. Door middel van deze strikte analyse wordt het persoonlijke mentale beeld opgesplitst in een reeks gedachtevormen die op zichzelf juist zijn, en elk een afbeelding van het universele, elk vervuld van een eigen leven. De gevangenis is opengebroken, en de mens, de gevangene van zichzelf, verbijsterd, geschrokken, maar niet geketend, ontdekt dat hij langzaam de ruimere velden van het universele denken betreedt.

Bij elke handeling die ‘doodgaan’ wordt genoemd, vindt een scheiding van elementen, en dus van bewustzijnsgebieden, plaats. Alleen het zelf, of het werkelijke ego, bestaat uit zichzelf. Als de persoonlijke ervaring grotendeels beperkt is geweest tot de lagere gebieden, dan kunnen zulke ervaringen, wanneer bij het sterven de scheiding plaatsvindt, niet bewust blijven bestaan. Als de spirituele en mentale gebieden tijdens het leven op aarde door gebrek aan activiteit weinig zijn ontwikkeld, kunnen ze het persoonlijke zelfbewustzijn niet weergeven of bewaren, omdat er niets of weinig te bewaren is.

Dat wat mensen de dood noemen is voor het ego slechts een verandering van locatie, een transformatie, een voor enige tijd opgeven van het sterfelijke omhulsel, een korte periode van rust vóór men opnieuw een ander menselijk gestel aanneemt in de wereld van de stervelingen. De Heer van dit lichaam is naamloos; hij woont in talrijke woningen van klei, en schijnt te komen en te gaan, maar noch de dood noch de tijd kan hem voor zich opeisen, want hij is onsterfelijk, onveranderlijk, en zuiver, staat buiten de tijd en is onmeetbaar.

Van de zeven bewustzijnsgebieden bevinden zich drie boven de hele keten van bollen waartoe de aarde behoort. Maar in de mens zijn er zeven bewustzijnstoestanden die overeenkomen met deze zeven kosmische gebieden. Hij moet ‘de drie hogere toestanden in zichzelf afstemmen op de drie gebieden in de kosmos’. Hij moet noodzakelijkerwijs energiecentra in zich hebben die daarmee corresponderen, en hij moet deze centra tot activiteit, tot leven wekken, voordat hij ze op de hogere gebieden kan afstemmen.

De drie hogere bewustzijnsgebieden, waarover werd gezegd dat ze nog niet toegankelijk zijn voor het menselijke bewustzijn, leiden niet tot een tegenspraak. Want het is mogelijk om onze drie hogere bewustzijnstoestanden af te stemmen op de drie hogere gebieden, hoewel het bereiken van die gebieden niet mogelijk is voor het gewone menselijke bewustzijn. Er moet een poging worden gedaan om in onszelf in harmonie te komen met die gebieden, zodat de latente krachten actief kunnen worden en de ontwikkeling van nieuwe vermogens mogelijk wordt.

Elk gebied heeft zijn actieve en zijn passieve aspecten en zijn beginselen, en al deze hebben respectievelijk hun onderverdelingen. Alleen de krachten van de hogere gebieden ontsluiten de hogere deuren. Waardoor wordt dit verschil in vermogen bepaald?

Door het denken. Door het motief, want het motief bepaalt de kwaliteit van het denken. Het motief bepaalt of het denken zich samentrekt of verruimt. Het is bekend dat het denken de vermogens en processen van assimilatie in het lichaam beïnvloedt. Dit is altijd een erkende factor in therapieën. Het introduceren van hogere meer spirituele trillingen in de verborgen hersencentra maakt ze niet alleen ontvankelijk voor de invloed van de hogere sferen, maar het beïnvloedt ook de selectieve werking van het geheel van sferen.

Een mens moet wat hij weet in praktijk brengen. Tot hij dat in praktijk heeft gebracht, kan hij het niet echt weten; hij moet die hogere trilling zijn, hij moet zelf dat ‘verloren woord’ worden, moet altijd naar de natuur gaan voor opheldering over het occultisme. Het beste advies dat ik ooit heb gevonden was: (1) Gebruik uw belangrijkste talenten zodat ze van zo groot mogelijk nut zijn. (2) Belemmer daardoor niet uw medemens. (3) Volg de werkwijzen van de natuur: Zoek een stroming of een kern, en werk daarin. Het doet er niet toe of het u perfect toeschijnt of niet. Laat de resultaten over aan de wet. Maar als door u geen kern wordt gevonden, word dan zelf een centrum. De goddelijke wil zal u binnengaan en door middel van u werken.

De eerste stap in het occultisme is om ‘uw gedachten aan te passen aan uw vermogen om beelden te vormen’. Dit is kort samengevat de wetenschap van het denken. De vele mensen – en hun aantal wordt dagelijks groter – die ‘praktisch’ occultisme willen bestuderen zouden er goed aan doen om het te benaderen door deze – de enig veilige – poort. Wat nu ‘praktisch occultisme’ wordt genoemd is onderdeel van de reis langs het ‘pad’. We erkennen het bestaan van verborgen, machtige krachten in de natuur. Het vormgeven aan het astrale lichaam, helderziendheid, het kijken in het astrale licht, en het beheersen van elementalen, behoren tot de mogelijkheden, maar leveren helemaal niets op. Naar onze mening wordt werkelijke wijsheid niet door middel van paranormale verschijnselen verkregen, maar door de ontwikkeling die binnenin ons begint. Iedereen begrijpt wat juist denken, juist spreken, juist handelen, betekent. De eerste stap is om te proberen te begrijpen wat universele broederschap betekent, want zonder haar wordt de grootste vooruitgang in de beoefening van het occultisme als as in de mond.

Het wordt niet goed genoeg begrepen dat elke uitstorting van energie of elk energetisch proces dat we ‘een gedachte’ noemen aan de subtiele stof van de ether een etherische vorm geeft. Zulke vormen worden bijeengehouden door de kracht of het vermogen van de zielensubstantie om een vorm aan te nemen, en wel zo lang als de energie van het denken erin actief is. Hoe intenser de gedachte des te langer behoudt de etherische vorm als zodanig zijn samenhang. De energiebeelden die zo door de mentale activiteit van mensen worden gevormd, worden opgevangen door de innerlijke mens van ieder van hen. Soms wordt de trilling die zo wordt waargenomen zelfs afgedrukt op de hersencentra en komen het lagere bewustzijn binnen op manieren waarvan we nu maar een vaag idee hebben. De beelden bestaan in de psychische atmosfeer van ieder van ons, en die sfeer is dicht, troebel en samentrekkend, of vertoont alle helderheid van de hogere trilling, afhankelijk van de aard van deze gedachtevormen, die niet alleen naar buiten toe werken maar ook terugslaan op hun scheppers.

Als we bedenken dat de ziel het vermogen heeft om beelden te vormen, en verbeeldingskracht, wordt duidelijk dat het belangrijk is onze gedachten te beheersen. Deze beelden zijn vaak zelf een verzameling wezens, want elk atoom van de atomaire substantie van de ether is een wezen; en omdat het denken dynamisch is, worden deze beelden overal waargenomen. Er is vaak gezegd dat een mens binnen de muren van een gevangenis kan worden opgesloten, en niettemin voor de mensheid kan werken, eenvoudig door juist te denken.


Theosofische inzichten, blz. 524-32

© 2023 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag