Meesters, adepten, leraren en leerlingen
[The Path, juni 1893, blz. 65-8]
Dit artikel is bestemd voor leden van de TS, en vooral voor hen die
veel aan HPB denken, hetzij uit eerbied en liefde of uit angst en jaloezie.
Die leden die geloven dat wezens zoals de meesters kunnen bestaan,
moeten met betrekking tot HPB tot één van de volgende
twee conclusies komen: óf ze heeft haar meesters verzonnen, die
dus niet werkelijk bestaan, óf ze heeft ze niet verzonnen, maar
sprak uit naam en in opdracht van zulke wezens. Indien we zeggen dat
ze de mahatma’s heeft verzonnen, dan is natuurlijk, zoals ze zo
vaak zei, alles wat ze leerde en schreef het product van haar eigen
brein; en we moeten daaruit concluderen dat ze op de lijst van grote
en machtige figuren een hogere plaats inneemt dan mensen haar hebben
willen geven. Maar ik neem aan dat de meesten van ons overtuigd zijn
van de waarheid van haar verklaring dat ze die leraren, die ze meesters
noemde, had, en dat ze meer volmaakte wezens zijn dan gewone
mensen.
Het onderwerp dat ik kort wil bespreken omvat: HPB en haar verhouding
tot de meesters en tot ons; haar boeken en leringen; leerlingen of chela’s
met hun verschillende graden, en de vraag of een hoge chela vergeleken
met ons, en daartoe behoren alle leden van de voorzitter tot degene
die zich het meest recent heeft aangemeld, niet bijna een meester zou
lijken.
Het laatste punt is heel belangrijk, en mijn ervaring is dat dit door
de meeste leden van de TS vaak over het hoofd is gezien. De algemene
opvatting is ontstaan dat chela’s en leerlingen allemaal dezelfde
graad hebben bereikt, en dat dus de ene chela, wat kennis en wijsheid
betreft, gelijk is aan de andere. Het tegenovergestelde is echter het
geval. Er zijn chela’s en leerlingen van verschillende graden,
en sommige adepten zijn zelf chela’s van hogere adepten. Er zijn
daarom grote verschillen tussen de categorieën van chela’s,
omdat zelfs de meest bescheiden en meest onontwikkelde persoon die zich
in dienst stelt van de mensheid en die kennis van het zelf nastreeft,
tot hen moet worden gerekend. Aan de andere kant zijn er chela’s
van een hoge graad, in feite leerlingen van de meesters zelf, en deze
leerlingen hebben zoveel kennis en macht dat ze voor ons adepten lijken.
En vergeleken met de 19de eeuwse mens zijn ze in feite adepten. Ze hebben
door kennis en discipline die macht over hun denkvermogen, de stof,
ruimte en tijd verkregen, die voor ons de stralende belofte van de toekomst
is. Maar toch zijn zij niet de meesters over wie HPB spreekt. Nu dit
is vastgesteld, kunnen we ons vervolgens afvragen hoe we HPB zelf moeten
beschouwen.
In de eerste plaats heeft iedereen het recht haar voor zichzelf op
het hoogste niveau te plaatsten, omdat hij de kwaliteiten en de aard
van hen die hoger staan dan zij misschien niet onder woorden kan brengen.
Maar volgens haar eigen woorden was ze een chela of leerling van de
meesters en met betrekking tot hen bevond ze zich in de positie van
iemand die kan worden berispt, gecorrigeerd of terechtgewezen. Ze noemde
hen haar meesters, en gaf blijk van haar toewijding aan hun opdrachten
en van een diepe eerbied voor en groot vertrouwen in hun uitspraken,
die een chela altijd heeft voor iemand die hoog genoeg staat om zijn
meester te zijn. Maar als we kijken naar haar vermogens die ze aan de
wereld heeft getoond en waarover één van haar meesters
schreef dat deze de grootste denkers van haar tijd hadden verbijsterd
en voor een raadsel hadden gesteld, dan zien we dat ze vergeleken met
ons een adept was. Zowel in vertrouwelijke kring als in het openbaar
sprak ze over haar meesters vrijwel op dezelfde manier als Subba Row
toen hij in 1884 aan mij verklaarde: ‘In feite zijn de mahatma’s
enkele van de grote rishi’s en wijzen uit het verleden, en mensen
hebben te vaak de gewoonte gehad ze te verlagen tot het lage peil van
deze tijd.’ Maar tegelijk met deze eerbied voor haar leraren koesterde
ze voor hen een genegenheid en vriendschap die men hier op aarde niet
vaak ziet. Dit alles wijst erop dat ze hun chela was, maar het verlaagt
haar op geen enkele manier tot ons niveau, en het geeft ons evenmin
het recht te concluderen dat we gelijk hebben als we haar overhaast
of naar de huidige maatstaven beoordelen.
Sommige theosofen vragen of er naast de gepubliceerde brieven nog andere
brieven van haar meesters bestaan waarin ze ter verantwoording wordt
geroepen, waarin ze hun chela wordt genoemd en af en toe wordt berispt.
Misschien wel. En wat dan nog? Laat men deze publiceren, zodat we over
de volledige set van alle brieven die tijdens haar leven zijn verstuurd,
kunnen beschikken; brieven die naar voren worden gebracht en na haar
dood zijn gedateerd, zijn van geen betekenis als het gaat om een oordeel
over haar, omdat de meesters zich niet bezighouden met het leveren van
kritiek op leerlingen die de aarde hebben verlaten. Omdat ze zelf brieven
en delen van brieven van de meesters aan haar heeft gepubliceerd waarin
ze een chela wordt genoemd en wordt berispt, doet het er niet toe als
we andere soortgelijke brieven leren kennen. Want we hebben ons gezonde
verstand om al deze te beoordelen, en ook de verklaringen van haar meesters
dat ze het enige beschikbare werktuig was voor het werk dat moest worden
gedaan, dat ze haar stuurden om dit te verrichten, en dat ze in het
algemeen alles wat ze deed goedkeurden. En ze was het eerste rechtstreekse
kanaal naar en van de Loge, en tot op heden het enige door wie het objectieve
bestaan van de adepten is gebleken. We kunnen de boodschapper niet negeren,
de boodschap aannemen, en dan degene die ons de boodschap bracht bespotten
of minachten. De gedachte dat er nog ongepubliceerde brieven bestaan
waarin de meesters haar een lagere plaats geven dan zichzelf, bevat
niets nieuws, en er is geen reden om ongerust te zijn. Maar het is ongetwijfeld
waar dat geen van die brieven iets bevat dat aan haar een lagere plaats
toekent dan aan ons; ze zal altijd de grootste van de chela’s
blijven.
Dan is er nog het standpunt, dat door sommigen zonder kennis van de
wetten die deze zaken beheersen wordt ingenomen, dat chela’s soms
zelf boodschappen schrijven terwijl ze beweren dat deze van de meesters
zouden komen. Dit is een theoretisch standpunt dat noch op wetten noch
op regels berust. Het is een gevolg van onwetendheid over wat chelaschap
is en wat niet, en ook van verwarring over de graden van leerlingschap.
Het is ook over HPB gezegd. Men heeft eerst de onjuiste conclusie getrokken
dat een aangenomen chela van hoge rang eraan gewend kan raken door de
meester gedicteerd te worden en dat hij dan de onjuiste houding kan
aannemen iets van hemzelf bekend te maken en te doen alsof het van de
meester komt. Dit is onmogelijk. Haar band met de meester was niet zodanig
dat ze zich dat kon permitteren. Als zoiets één keer zou
voorkomen, dan zou dit de mogelijkheid van elk verder contact met de
leraar tenietdoen. Het is heel goed mogelijk dat leerlingen die op proef
zijn zich soms hebben verbeeld dat hun werd bevolen dit of dat te zeggen;
maar dit, of iets wat erop lijkt, komt niet voor bij een aangenomen
chela van hoge rang die zich onherroepelijk heeft verbonden. Deze gedachte
moet men dus laten varen; ze is absurd, in strijd met de wet, met alle
regels en met alles wat het geval moet zijn wanneer een band, zoals
die tussen HPB en haar meesters bestond, is gevormd.
William Q. Judge
Theosofische
inzichten, blz. 290-3
© 2012 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag