Gunstige en ongunstige omstandigheden in het leven
[The Path, juli 1895, blz. 123-5]
Als we ons karma zo opvatten dat we klagen over het onvriendelijke
lot dat in ons leven geen gunstige omstandigheden toelaat, is dit een
onjuiste inschatting van wat voor de ziel goed is en wat niet. Het is
heel waar dat we vaak mensen ontmoeten die in heel gunstige omstandigheden
verkeren maar er naar verhouding geen gebruik van maken of er maar weinig
aandacht aan schenken. Maar dit feit toont op zichzelf al aan dat een
zogenaamd gunstige levenspositie in feite niet goed of gelukkig is in
de ware en innerlijke betekenis van die woorden. De gelukkige heeft
geld en goed onderwijs, talent en middelen om te kunnen reizen en zijn
omgeving van kunstwerken, van muziek en van gemakken te voorzien. Maar
deze zijn als de lucht in de tropen die het lichaam futloos maakt; ze
verzwakken het karakter in plaats van het op te bouwen. Ze leiden op
zichzelf niet tot het verwerven van enige deugd maar veeleer tot het
tegenovergestelde, omdat ze de zintuigen onophoudelijk in de subtiele
aroma’s van de zinnelijke wereld dompelen. Ze zijn als zoetwaren
die, als ze in grote hoeveelheden worden geconsumeerd, in het lichaam
in zuren worden omgezet. Ze blijken dus het tegenovergestelde van goed
karma te zijn.
Wat is dan goed karma en wat slecht? Het alomvattende en afdoende antwoord
is dit:
Goed karma is die soort die het ego verlangt en nodig heeft; slecht,
die welke het ego noch verlangt noch nodig heeft.
En het ego, dat door natuurwetten, door rechtvaardigheid, door de eisen
van de opwaartse evolutie wordt geleid en beheerst – en niet door
grillen of egoïsme, door wraak of ambitie – zal daarbij ongetwijfeld
die aardse woning kiezen die van alle mogelijkheden de grootste kans
biedt een karma te verschaffen dat uiteindelijk gunstig zal blijken
te zijn. In dit licht is dus zowel het luie, onverschillige leven van
de rijk geborene als dat van hem die in eenvoudige en ongunstige omstandigheden
is geboren, juist.
Wanneer we de zaak vanuit dit gezichtspunt beschouwen, zien we dat
de ‘gunstige omstandigheden’ die men zou zoeken wanneer
men de versterking van het karakter, het vrijmaken van de kracht en
energie van de ziel op het oog had, door de egoïstische en persoonlijke
wereld ‘ongunstig’ zouden worden genoemd. Strijd is nodig
om kracht te verwerven; het zwoegen in perioden van tegenwerking is
nodig om diepgang te verkrijgen; magere kansen kunnen worden gebruikt
om standvastigheid te verwerven; armoede zou tot vrijgevigheid moeten
leiden.
We spreken hier natuurlijk over de middenweg, en niet over uitersten.
Om geboren te worden in de ongunstige omstandigheid van dronken, ziekelijke
ouders, in het misdadige deel van de maatschappij is een straf, die
vertraging betekent op de evolutieweg. Dit is in het algemeen noodzakelijk,
omdat het ego in een vroeger leven neigingen om zich heen heeft verzameld
die op geen andere manier kunnen worden weggewerkt. Maar we moeten niet
vergeten dat een zuiver, krachtig ego soms – en in het grote geheel
zelfs vaak – in zulke afschuwelijke omstandigheden incarneert,
zonder zijn goedheid en zuiverheid te verliezen, en daar blijft om anderen
te helpen en te verheffen.
Maar het is niet ongunstig om in grote armoede te worden geboren. Jezus
sprak ware woorden toen hij herhaalde wat veel wijzen vóór
hem hadden gezegd, en de moeilijkheid beschreef die de rijke ondervindt
om de hemel binnen te gaan. Als we het leven beschouwen vanuit het bekrompen
gezichtspunt van hen die zeggen dat er slechts één aarde
is en daarna hetzij eeuwige hemel of hel, dan zal armoede als iets heel
ongunstigs worden beschouwd en als iets dat moet worden vermeden. Maar
als we inzien dat we veel levens vóór ons hebben, en dat
ze ons alle nodige gelegenheid tot karaktervorming zullen bieden, dan
moeten we erkennen dat armoede op zichzelf niet noodzakelijkerwijs slecht
karma is. Armoede heeft geen natuurlijke neiging om egoïsme te
kweken, maar voor rijkdom is egoïsme nodig.
Een verblijf voor ieder van ons in een lichaam dat voorbestemd is om
alle ongemakken, ontberingen en ellende van hedendaagse armoede te ervaren,
is goed en rechtvaardig. Omdat de huidige toestand van de beschaving
met al haar verschrikkingen van armoede, misdaad, ziekte en bijna overal
verkeerde verhoudingen, in het verleden is ontstaan, toen we zelf daaraan
hebben meegewerkt, is het niet meer dan rechtvaardig dat we dit op een
bepaald punt van onze levensweg zelf ervaren. Indien iemand die nu geen
aandacht aan de menselijke ellende schenkt in een volgend leven in een
van de sloppenwijken van onze steden zou worden wedergeboren, zou de
ellende van zo’n situatie worden ingeprent in de ziel. Dit zou
later tot mededogen en zorg voor anderen leiden. Want we kunnen de gevolgen
van bepaalde leefomstandigheden alleen begrijpen en beseffen door ze
te ervaren, en niet op basis van alleen maar een beschrijving ervan.
Het hierbij betrokken persoonlijke deel van ons vindt dit misschien
een minder prettig vooruitzicht, maar als het ego beslist dat de volgende
persoonlijkheid dáár zal zijn, dan zal dit alles gunstig
en niet ongunstig voor ons zijn.
Als we nagaan waar de zogenaamd gunstige omstandigheden van goede kansen,
geld, reizen en goed onderwijs in ons hun werkterrein hebben, dan zien
we onmiddellijk dat ze alle met ons hersenverstand te maken hebben en
met niets anders. Talen, archeologie, muziek, de blik verzadigen met
schoonheid, het eten van de heerlijkste gerechten, het dragen van de
beste kleren, het reizen naar vele plaatsen en daardoor het oog en het
oor een enorme verscheidenheid van indrukken geven; al deze dingen beginnen
en eindigen in het hersenverstand en niet in de ziel of het karakter.
Omdat de hersenen onderdeel zijn van het kortstondige, vergankelijke
lichaam, verdwijnt de hele fantasmagorie uit het gezicht en verliest
haar nut wanneer de roep van de dood zijn afschuwelijke trillingen door
de fysieke vorm stuurt en de bewoner eruit verdrijft. De verbazingwekkende
centrale zenuwknoop valt uiteen, en er blijft niets over dan hier en
daar enkele zwakke aroma’s afhankelijk van de feitelijke innerlijke
liefde voor de een of andere activiteit, voorstelling of gewaarwording.
Van dit alles is niets overgebleven dan enkele neigingen: skandha’s,
en niet de beste. De gunstige omstandigheden blijken dan uiteindelijk
ongunstig te zijn. Maar stel dat hetzelfde lichaam en dezelfde hersenen
in een moeilijke situatie zijn geplaatst, een groot deel van het leven
moeten zwoegen, en hun plicht moeten doen en niet in de gelegenheid
zijn om de zintuigen tevreden te stellen; zo’n ervaring zal het
karakter meer energie, meer kracht en vastberadenheid geven, die erin
worden gebrand, geprent en gegrift. Op die manier worden door de eeuwen
heen grote karakters gevormd. De andere manier is die van de alledaagse
middelmaat, die eigenlijk nog niet veel meer is dan die van een dier.
William Q. Judge
Theosofische
inzichten, blz. 389-92
© 2012 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag