– G –
Gayatri
of Savitri (Sanskriet)
Een vers uit de Rig-Veda (3:62:10), waaraan in India sinds
onheuglijke tijden bijna goddelijke eigenschappen zijn toegekend. De
Sanskriettekst van dit vers luidt: Tat savitur varenyam bhargo devasya
dhimahi, dhiyo yo nah. prachodayat. Van iedere orthodoxe brahmaan wordt
verwacht dat hij tijdens zijn religieuze oefeningen of gebeden zowel
’s morgens als ’s avonds deze oeroude hymne, althans in
zijn gedachten, herhaalt. De volgende vertaling is een toelichtende
omschrijving van deze Gayatri of Savitri en geeft in essentie de esoterische
betekenis ervan weer: ‘O u gouden zon van verheven luister, verlicht
ons hart en vervul onze geest zodat we beseffen dat we één
zijn met het goddelijke, het hart van het heelal, en het pad dat voor
ons ligt kunnen zien en volgen naar het verre doel van volmaking, aangemoedigd
door uw eigen stralende licht.’
Gebied
Dit woord wordt in de theosofie gebruikt voor de verschillende graden
of treden van de hiërarchische levensladder die geleidelijk in
elkaar overgaan. De continuïteit in de ruimte vertoont geen hiaten,
noch in de innerlijke en onzichtbare ruimte, noch in de uiterlijke en
zichtbare. De fysieke wereld gaat geleidelijk over in de astrale, die
weer geleidelijk overgaat in een hogere, een wereld die boven de astrale
wereld staat; en dat gaat zo door langs de hele reeks van hiërarchische
stadia die een heelal zoals het onze vormen. Bedenk ook dat het grenzeloze
Al vol heelallen is, waarvan sommige zoveel groter zijn dan het onze,
dat onze krachtigste verbeelding zich geen voorstelling ervan kan maken.
(Zie ook hiërarchie.)
H.P. Blavatsky zegt in haar Theosophical Glossary
(blz. 255) over deze term:
Zoals het in het occultisme wordt gebruikt, geeft
het woord het bereik aan van een bewustzijnstoestand, of van het waarnemingsvermogen
van een bepaald stel zintuigen, of van de werking van een bepaalde
kracht, of de toestand van de stof die met een van de bovengenoemde
overeenkomt.
Gedachteoverbrenging
Het vermogen om zonder woorden gedachten over te brengen — stemloze
spraak. Dit is geen paranormaal vermogen. Het paranormale aspect ervan,
dat gewoonlijk gedachteoverbrenging of telepathie wordt genoemd, is
slechts een zwakke manifestatie van een werkelijk verheven vermogen,
en is illusoir, omdat het slechts een weerspiegeling is van de werkelijke
innerlijke spirituele kracht. Ware gedachteoverbrenging is een spiritueel
vermogen. Als u deze spirituele kracht bezit, kunt u uw gedachten, uw
bewustzijn en uw wil overbrengen naar elk deel van de aarde —
en daar werkelijk zijn, zien wat er gebeurt, weten wat er plaatsvindt.
Geen enkel louter paranormaal vermogen zal u ooit in staat stellen dit
te doen. In Tibet wordt deze kracht aangeduid met de algemene term hpho-wa.
Als u dit vermogen bezit, kan uw bewuste en waarnemende innerlijke zelf
even gemakkelijk door stenen muren heen gaan als de elektrische stroom
langs of door koperdraad. (Zie ook mayavirupa.)
Geest
In de theosofische filosofie bestaat er een duidelijk en belangrijk
verschil in het gebruik van de woorden geest en ziel. De geest is het
onvergankelijke element in ons, de onsterfelijke vlam in ons die nooit
dooft, die nooit werd ontstoken en die gedurende het hele mahamanvantara
zijn eigen aard, essentie en leven behoudt, en die in ons eigen wezen
en naar onze verschillende gebieden bepaalde stralen of bekleedsels
of zielen omlaag zendt, die wij zijn.
De goddelijke geest van de mens is verbonden met
het Al en is in mystieke zin een straal van het Al.
Een ziel is een entiteit die door ervaringen is
geëvolueerd; ze is geen geest, omdat ze een voertuig is van een
geest. Ze manifesteert zich in de stof door middel van de lagere essentie
van de geest, en door een substantieel deel daarvan te zijn. Als ze
met een ander gebied onder of misschien boven haar in aanraking komt,
is het verbindingspunt dat het mogelijk maakt dat het bewustzijn naar
binnen of naar buiten treedt, een layacentrum. De geest manifesteert
zich in zeven voertuigen en elk van deze voertuigen is een ziel; dat
bijzondere punt waardoor de spirituele invloed de ziel binnengaat, is
het layacentrum, het hart van de ziel, of beter gezegd de top ervan
— homogene zielensubstantie.
In kosmische zin zou geest alleen moeten worden
gebruikt voor datgene wat zonder voorbehoud tot het universele bewustzijn
behoort en wat de homogene en onvermengde emanatie is vanuit het universele
bewustzijn. In het geval van de mens is de geest in hem de vlam van
zijn onsterfelijke ego, de directe emanatie van de spirituele monade
in hem, en van dit ego is de spirituele ziel het omhulsel of voertuig
of kleed. Als we meer in het bijzonder de aandacht richten op de menselijke
beginselen, kunnen we zeggen dat, wanneer het hogere manas van de mens,
dat zijn werkelijke ego is, onverbrekelijk is verbonden met buddhi,
dit in feite het spirituele ego of de geest van het gestel van de individuele
mens is. Zijn levensperiode duurt een heel kosmisch manvantara, waarna
de emanatie in de goddelijke monade wordt teruggetrokken.
Geest
(met betrekking tot de stof)
Theosofen wijzen erop dat wat men geest noemt het toppunt is, of de
wortel, of de kiem, of het begin, of het noumenon — of hoe u het
ook wilt noemen — van een bepaalde hiërarchie onder de ontelbare
menigten kosmische hiërarchieën waarmee zo’n hiërarchie
onlosmakelijk is verweven en waarmee ze in wisselwerking staat.
Wanneer we spreken over geest en substantie, waarvan
stof en energie of kracht de fysieke uitdrukkingen zijn, moeten we bedenken
dat al deze termen abstracties zijn, generalisaties voor bepaalde entiteiten
die zich gezamenlijk manifesteren.
Geest, bijvoorbeeld, verschilt in essentie niet
van stof en is alleen relatief of evolutionair anders: het verschil
ligt niet in de wortels van beide waar ze één worden in
de bewustzijnswerkelijkheid die eraan ten grondslag ligt, maar in hun
karakter waar ze twee evolutievormen van manifestatie van die achterliggende
werkelijkheid zijn. Met andere woorden, om de terminologie van de moderne
wetenschappelijke filosofie te gebruiken, geest en stof zijn, elk van
beide, een ‘gebeurtenis’ in de voortgang van de achterliggende
werkelijkheid door de eeuwige duur.
Geestelijke ziel (zie
spirituele ziel)
God
De kern van de kern van een mens of van elke andere organische entiteit
is een kosmische geest, een vonk van de kosmische levensvlam. (Zie ook
goden, innerlijke god.)
Goddelijke
ziel
In het occultisme is de goddelijke ziel het gewaad van het goddelijke
ego, zoals het goddelijke ego het gewaad of kind van de goddelijke monade
is. De goddelijke monade kunnen we de innerlijke god noemen, en dit
betekent dat het goddelijke ego, haar afstammeling, de innerlijke boeddha
of de innerlijke christus is; en hieruit volgt dat de goddelijke ziel
de uitdrukking is van de innerlijke boeddha of van de innerlijke christus
die zich op aarde manifesteert als de manushya-boeddha of christusmens.
Hier moet worden vermeld dat elk van de verschillende
monaden, die in combinatie met elkaar de hele zevenvoudige samenstelling
van de mens vormen, haar eigen ego-kind heeft, en dit laatste heeft
zijn eigen ziel. Deze mystieke, verbazingwekkende en mysterieuze combinatie
maakt de mens tot de complexe entiteit die hij is en geeft hem recht
op de benaming die door het occultisme uit archaïsche tijden altijd
aan hem is gegeven: de microkosmos (zie aldaar), een weerspiegeling
of kopie in het klein van de macrokosmos (zie aldaar) of kosmische entiteit.
Goden
De oude pantheons waren gebaseerd op een oude en esoterische wijsheid
die, in de vorm van volksverhalen, diepzinnige geheimen onderwees over
de structuur en de werkingen van het ons omringende heelal. De hele
mensheid heeft in goden geloofd, in wezens die hoger staan dan de mens.
De Ouden zeiden allemaal dat mensen de ‘kinderen’ van deze
goden zijn, en dat de mensen aan deze verheven wezens, die in de azuren
ruimten leven, alles ontlenen wat in hen is. Ze zeiden ook dat mensen,
als kinderen van de goden, in hun diepste essentie zelf goddelijke wezens
zijn, voor eeuwig verbonden met het grenzeloze heelal, waarvan ieder
mens, evenals iedere andere entiteit, waar dan ook, een onafscheidelijk
deel is. Dit is werkelijk een verheven gedachte.
Wanneer theosofen over goden spreken, moet men niet
aan menselijke vormen denken; we bedoelen de arupa —
de ‘vormloze’ – entiteiten, wezens met een zuivere
intelligentie en een zuiver inzicht, relatief zuivere essenties, relatief
zuivere geesten, vormloos in de zin waarin wij fysieke mensen vorm opvatten.
De goden zijn de hogere bewoners van de natuur. Ze zijn een intrinsiek
deel van de natuur, want ze zijn haar bezielende beginselen. Ze zijn
evenzeer als wij en als de natuurrijken onder ons onderworpen aan de
wil en energieën van nog hogere wezens —
deze wil en energieën kunt u de ‘wetten’ van hogere
wezens noemen.
De Ouden stelden werkelijkheden, levende wezens,
in de plaats van wetten die, zoals westerlingen die term gebruiken,
niet meer dan abstracties zijn — een uitdrukking voor de werking
van entiteiten in de natuur; de Ouden misleidden zichzelf niet
zo gemakkelijk met woorden. Ze noemden hen goden, spirituele entiteiten.
Tot aan het christelijke tijdperk sprak geen enkele grote denker uit
de oudheid ooit over natuurwetten alsof deze wetten levende entiteiten
zijn, alsof deze abstracties werkelijke entiteiten zijn die handelen.
Hebben de navigatiewetten ooit een schip bestuurd? Houdt de
wet van de zwaartekracht de planeten bij elkaar? Verenigt ze
de atomen of brengt ze deze bijeen? Dit woord wetten is eenvoudig een
mentale abstractie die doelt op de feilloze werking van bewuste en halfbewuste
energieën in de natuur.
Godsdienst (zie religie)
Goeroe (zie guru)
Guna,
trigunas (Sanskriet)
Volgens de occulte filosofie bezit gedifferentieerde stof drie essentiële
eigenschappen of kenmerken die er onafscheidelijk mee zijn verbonden;
de Sanskrietnamen daarvan zijn sattva, rajas en tamas (zie ook elk van
deze drie). Deze drie zijn de guna’s of trigunas.
Guru
(Sanskriet)
Soms gurudeva, ‘goddelijke meester’. Het woord
werd in de oude Sanskrietgeschriften gebruikt voor onderwijzer, leermeester.
Volgens de prachtige leringen van de oude wijsheid fungeert de guru
als vroedvrouw die het spirituele en het verstandelijke deel van de
discipel — de ziel van de mens — tot geboorte brengt en
die helpt deze in het leven van de chela actief te maken. De verhouding
tussen leraar en discipel is heel heilig, omdat ze een band vertegenwoordigt
die hart en hart, geest en geest, nauw met elkaar verbindt. De gedachte
daarbij is dat de latente spirituele vermogens in het denken en het
hart van de leerling zoveel hulp in hun ontwikkeling zullen ontvangen
als de leraar karmisch kan geven, maar dit betekent niet dat de leraar
het werk doet dat de discipel zelf moet doen. De leerling of discipel
moet zijn eigen pad volgen; de leraar kan dit niet voor hem doen. De
leraar wijst de weg, leidt en helpt, en de discipel volgt het pad.
Guruparampara
(Sanskriet)
Dit is een samengesteld woord dat bestaat uit guru dat ‘leraar’
betekent en param-para dat ‘een rij of ononderbroken
reeks of een opeenvolging’ betekent. Guruparampara betekent
dus een ononderbroken reeks of opeenvolging van leraren. In de oudheid
had elke mysterieschool of esoterische instelling haar eigen ononderbroken
reeks van elkaar opvolgende leraren, en ieder van hen gaf het mystieke
gezag en leiderschap dat hij zelf van zijn voorganger had ontvangen
aan zijn opvolger door.
Zoals alles wat in de oude wereld een esoterisch
karakter had, was ook de guruparampara of opeenvolging van leraren een
getrouwe kopie van wat er in feite in de natuur zelf bestaat of plaatsvindt,
waar een hiërarchie met haar top of hoofd direct is verbonden met
een hogere hiërarchie en ook met een lagere; op die manier zijn
de mystieke circulaties in de kosmos (zie aldaar) en de overdracht van
leven of levensstromen in het hele weefsel of web van het zijn zeker
gesteld.
Van dit oude feit en deze lering van de mysteriescholen
is de heel verwrongen apostolische successie van de christelijke kerk
afgeleid, een vage en zwakke afspiegeling in een louter kerkelijk bestuur
van een fundamentele spirituele en mystieke werkelijkheid. De grote
broederschap van wijzen en zieners in de wereld, die in feite de meesters
van wijsheid en mededogen zijn, met de mahachohan aan het hoofd, is
de zuiverste en meest volkomen vorm, het zuiverste voorbeeld, van de
guruparampara die nu op aarde bestaat. (Zie ook keten van Hermes.)