– U –
Universele
broederschap
Universele broederschap, zoals ze wordt opgevat in de esoterische filosofie,
en die een prachtig feit van de universele natuur is, betekent niet
alleen maar sentimentele eendracht, of een gewone politieke of maatschappelijke
samenwerking. De betekenis ervan is onvergelijkelijk veel ruimer en
diepzinniger. De betekenis van die twee woorden in hun ruimste zin is
de spirituele broederschap van alle wezens; in het bijzonder
houdt dit in dat alle mensen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn,
niet alleen door banden van emotionele gedachten of gevoelens, maar
door de structuur van het heelal zelf, omdat alle mensen – en
alle wezens, van hoog tot laag – aan de innerlijke en spirituele
zon van het heelal ontspringen als zijn menigten spirituele stralen.
We komen allemaal uit deze ene bron, die spirituele zon, en zijn allemaal
uit dezelfde levensatomen op alle verschillende gebieden opgebouwd.
Deze innerlijke eenheid van zijn en van bewustzijn,
en ook de uiterlijke verbondenheid van ons allen, stelt ons in staat
de mysteries van het heelal verstandelijk en spiritueel te begrijpen;
want niet alleen wijzelf en onze medemensen, maar ook alle andere wezens
en dingen die bestaan, zijn kinderen van dezelfde kosmische ouder, de
grote moeder natuur, in al haar zeven (en tien) gebieden of werelden
van zijn. We zijn allemaal geworteld in dezelfde kosmische essentie,
waaruit we in het begin van de oorspronkelijke perioden van wereldevolutie
voortkwamen en waarheen we allemaal terugreizen. Het vervlechten en
in elkaar grijpen van de talloze hiërarchieën van wezens die
het heelal zelf vormen, vindt overal plaats, in zowel de onzichtbare
als de zichtbare werelden.
Het feit dat alle wezens en dingen spiritueel één
zijn is de basis van de menselijke ethiek, wanneer laatstgenoemde goed
wordt begrepen. In de esoterische filosofie is ethiek niet slechts menselijke
conventie of gedragsregels die handig en geschikt zijn om de scherpe
kanten in de menselijke omgang weg te nemen, maar ze ligt aan de structuur
en de onontwarbaar vervlochten werkingen van het heelal zelf ten grondslag.
(Zie ook ethiek, moraal.)
Universele zelf
Het universele zelf is het hart van het heelal, want deze twee uitdrukkingen
zijn slechts twee manieren om hetzelfde onder woorden te brengen. Het
is de bron van ons zijn; het is ook het doel waarheen we allemaal op
weg zijn, wij en de hiërarchieën boven ons en ook de hiërarchieën,
en de entiteiten die deze samenstellen, die lager staan dan wij. Allen
komen uit dezelfde onuitsprekelijke bron, het hart van het zijn, het
universele zelf. Allen doorlopen in een bepaalde periode van hun evolutiereis
het menselijke stadium en verwerven daardoor zelfbewustzijn of het ego-zelf,
het ‘ik ben ik’, en ze ontdekken dat dit ego-zelf of bewustzijn,
naarmate ze op dit evolutiepad vorderen, zich geleidelijk ontwikkelt
tot universeel bewustzijn – aan welke ontwikkeling echter nooit
een einde komt, omdat het universele bewustzijn eindeloos is, onbeperkt,
en zonder enige grenzen. (Zie ook paramatman, zelf.)
Universum (zie heelal)
Upadhi
(Sanskriet)
Een woord dat in de Indiase filosofie in verschillende betekenissen
wordt gebruikt; de term zelf betekent ‘beperking’, of een
‘eigenschap’ en daarom een ‘vermomming’; en
daarvan is de betekenis ‘voertuig’ afgeleid, die dit woord
in de moderne theosofische filosofie vaak heeft. De hoofdgedachte van
het woord is ‘datgene wat naar voren komt en een model of patroon
volgt’, zoals een scherm waarop het licht van een projector schijnt.
Een upadhi is daarom, mystiek gesproken, als een spel van schaduwen
en vormen, vergeleken met de uiteindelijke werkelijkheid, die de oorzaak
van dit spel van schaduwen en vormen is. De mens kan worden beschouwd
als een wezen dat uit drie (of zelfs vier) essentiële upadhi’s
of bases bestaat.
Upanishad
(Sanskriet)
Een woord samengesteld uit upa, ‘overeenkomstig’,
‘samen met’; ni, ‘neer’; en de wortel
sad, ‘zitten’, die volgens de Sanskrietgrammatica
shad wordt wanneer deze wordt voorafgegaan door het partikel
ni; het volledige woord betekent dus ‘volgend op of overeenkomstig
de leringen die werden ontvangen toen we neerzaten’. Het geeft
het beeld van leerlingen die in oosterse stijl aan de voeten van de
leraar zaten en door hem in de geheime wijsheid of rahasya werden onderwezen.
Dat gebeurde in besloten kring en daarbij werden voor die leringen uitdrukkingsvormen
gebruikt die later in die stijl op schrift werden gesteld en overal
werden bekendgemaakt.
De Upanishads zijn voorbeelden van literaire
werken waarin de rahasya – een Sanskrietwoord dat ‘esoterische
lering’ of ‘mysterie’ betekent – is vastgelegd.
De Upanishads behoren tot de vedische cyclus en worden door
orthodoxe brahmanen als een deel van de sruti of ‘openbaring’
beschouwd. Uit deze schitterende, quasi-esoterische en heel mystieke
werken werd later het filosofische en diepzinnige stelsel ontwikkeld
dat de Vedanta wordt genoemd. Het aantal Upanishads wordt tegenwoordig
gewoonlijk gesteld op 150, hoewel waarschijnlijk slechts een twintigtal
nu compleet is zonder duidelijke tekenen van literaire veranderingen
of vervalsingen door weglatingen of inlassingen.
De onderwerpen die in de Upanishads worden
behandeld, zijn bovenzinnelijk, moeilijk te doorgronden en diepzinnig,
en om de leringen van de Upanishads goed te begrijpen, moet
de student voortdurend de sleutels voor ogen houden die de theosofie
hem in handen geeft. De oorsprong van het heelal, de aard van de godheden,
de betrekkingen tussen ziel en ego, de relaties tussen spirituele en
stoffelijke wezens, de bevrijding van de evoluerende entiteit uit de
ketenen van maya, en kosmologische onderwerpen, worden allemaal behandeld,
meestal in een beknopte en cryptische vorm. Ten slotte kunnen de Upanishads
de exoterische theosofische werken van Hindoestan worden genoemd, maar
ze bevatten ontzaglijk veel zuivere esoterische kennis.