Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

De monaden in de mens

Ik heb hier een vraag die ik graag zou willen stellen: U heeft gesproken over de verschillende boeddha’s. U heeft verwezen naar het bestaan in de mens van verschillende ego’s – u heeft er tenminste op gezinspeeld. Bij andere gelegenheden hebben wij gehoord van de goddelijke monade, de geestelijke monade, de menselijke monade, de astrale monade en de stoffelijke monade. Nu komt mijn vraag. Maar wie is dan de mens? Hoeveel ‘ikken’ – als ik op die manier een meervoud mag vormen, ik wil niet zeggen mensen, maar hoeveel ikken zijn er in een mens? Is elk van deze monaden een zelfstandige entiteit, verbonden met de andere entiteiten, die samen de menselijke constitutie vormen; en als dat zo is, zijn er dan verscheidene ikken in de mens of is het toch één enkel wezen waaraan verschillende namen zijn gegeven – ik bedoel verdeeld in delen met verschillende namen – als we langs de schaal gaan? Dat is een vraag die het bestuderen waard is, en ik zou nu graag een antwoord in overweging willen geven.

Het is niet zuiver beeldspraak als we zeggen dat een mens verschillende monaden in zijn constitutie heeft. Monade betekent een ondeelbaar centrum van leven-bewustzijn-substantie, een geestelijk ego. Behalve dat de constitutie van de mens een stroom van bewustzijn is, heeft hij een godheid in zich, een boeddha of christus, een manasaputra, een mens, een astrale entiteit en woont hij in het menselijke dier – het astraal-vitaal-stoffelijk lichaam. Al deze samen vormen de constitutie van de mens. Vandaar dat ik u zo vaak heb gezegd: Bedenk bij al uw studies, vergeet dat nooit, dat de mens een samengesteld wezen is, dat wil zeggen een entiteit gevormd uit andere entiteiten, andere wezens. Daarom koos ik bij het formuleren van de vraag de woorden: Hoeveel ikken –niet mensen maar ikken – zijn er in wat wij de mens noemen? Door de hele constitutie loopt de sutratman of het draadzelf vanaf het innerlijkste van het innerlijkste, de kern van de kern, het hart van het heelal – door al deze verschillende monaden, vanaf de hoogste tot het de stoffelijke hersenen van de mens bereikt. De mens is dus zowel een veelheid als een eenheid. De stille wachter in hem is de dhyani-boeddha, een werkelijk, wezenlijk bestaand, levend ego van een goddelijke soort. De mens is niet meer dan een kopie, een microkosmos van wat het zonnestelsel is, de macrokosmos. Hij verschilt niet daarvan, hij is net zo: krachten, substanties, vermogens, essenties, alles, alleen op kleinere schaal. Wat men in het zonnestelsel ziet, zou men ook in de mensheid moeten vinden. Als men wil weten waaruit het zonnestelsel bestaat, bestudeer dan uzelf. U bent eenvoudig een kopie van het grote.

Het menselijke ego dat ik ben, dat ieder van u is, is een van die bepaalde monaden die nog betrekkelijk onontwikkeld zijn. Daarboven staat de geestelijke monade en boven deze laatste de goddelijke monade. Om karmische redenen die heel ingewikkeld en moeilijk te begrijpen zijn, maar wel bestaan, is ieder van ons een bepaalde stroom van bewustzijn, een sutratman; toch zijn u en ik als menselijke individuen de menselijke monade. Ik ben een menselijke monade, ieder van u is dat; zodat u, als mens, zich alleen in dat tussendeel van die stroom van bewustzijn bevindt die uw constitutie vormt, en het bovenste deel daarvan vormt uw schakel met de oneindigheid en het lagere deel ervan stelt u in staat op deze planeet te leren.

U bent dus zowel één als vele. Daarom is ook de godheid in het zonnestelsel zowel één als een heel leger. Wij zijn de samenstellende delen van dat leger. De god van het zonnestelsel heeft een leven-bewustzijn-substantie, energie, bestaan, dat door ons allen stroomt en de substantiële, bewuste achtergrond vormt, waarin we leven, bewegen en ons bestaan hebben; en die hele speciale reeks monaden of ego’s waaruit ieder van ons bestaat en die zijn stroom van bewustzijn vormt, is geestelijk gehuisvest in deze zonnegodheid waarin we leven, bewegen en ons bestaan hebben. Het is eigenlijk heel eenvoudig en zo mooi, want als men deze schijnbaar ingewikkelde maar feitelijk heel eenvoudige gedachte begrijpt, bezit men de sleutel tot veel van onze diepste leringen.

Een laatste gedachte: Elk van deze monaden of geestelijke ego’s die de constitutie van een mens vormen, evolueert – u evolueert, ik, ook de god in mij, ook de god in u, elk op zijn eigen gebied, elk volgt zijn eigen pad en elk gaat op zijn tijd naar een hoger gebied en dan naar een nog hoger gebied. Als onze monade uit zichzelf haar latente krachten, haar nog niet geëvolueerde, nog onontwikkelde krachten naar buiten heeft gebracht, wordt ze een geestelijke monade, en dan zullen wij allen boeddha’s zijn en werken we door wat nu de dierlijke natuur in ons is, die dan menselijk zal zijn. Elke monade is een graad hoger gestegen en is wat verder geëvolueerd. Houd deze gedachte van uw volstrekte eenheid met de godheid steeds voor ogen; en een van de beste manieren om de volstrekte eenheid van ieder van ons met de oneindigheid te zien is te bedenken dat we samengesteld zijn en ons niet vast te klampen aan de gedachte dat we slechts een ego zijn dat van alle andere ego’s verschilt. Daarin ligt de ketterij van afgescheidenheid. De verschillen zijn bedrieglijk, al bestaan ze. Bedrieglijk betekent niet dat ze niet bestaan, het wil zeggen dat het niet de werkelijke werkelijkheid is, de meest werkelijke werkelijkheid, de fundamentele werkelijkheid.

Neem vader-zon. We zien alleen zijn lichaam, en toch vult zijn levenskracht het zonnestelsel waarin de planeten met alle wezens op de planeten en de onzichtbare planeten zich baden. Elk van de ontelbare legers en menigten en scharen levensatomen die mijn lichaam vormen, uw lichaam, de lichamen van de aarde, de lichamen van de zon, de lichamen van de goden – elk van deze levensatomen is een groeiend, lerend wezen, bezield door een monade, die ook een stroom van bewustzijn is.

De mens is een eenheid, als men aan een bepaald deel van de constitutie denkt, het menselijke ego, dat evolueert. Het wordt een geestelijk ego en daarna een goddelijk ego; maar tegelijk wordt het diep en diep doordrongen van krachten die in hem stromen vanuit ego’s hoger dan hijzelf, waarvan hij het kind is. Dit is de esoterische grondslag van het oude gezegde dat men aan de vlam van één kaars alle vuren in de wereld kan ontsteken terwijl de vlam van de kaars niet zwakker wordt. Het bewustzijn is net zo. Men kan het niet uitputten.


Aspecten van de occulte filosofie, blz. 198-200

© 1999 Theosophical University Press Agency

Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag