Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

4. Supplement

Londen, Engeland, 24 november 1932

De boeddha’s

GdeP – De diepere leringen over de boeddha’s, of het nu gaat om pratyeka’s of die van mededogen, zijn zo subtiel en moeilijk te begrijpen dat het niet te verwonderen is dat het denken van onze studenten vaak in verwarring wordt gebracht. Maar terwijl ik hier zat te luisteren, vroeg ik me af of een illustratie die is ontleend aan het fysieke gebied niet een beetje zou kunnen helpen. Het is als het ware een analogie.

Neem het voorbeeld van Vader Zon. Hier hebben we een materiële pracht, een onuitsprekelijke luister, die gedurende een periode die ons mensen bijna eindeloos voorkomt, de kosmische ruimte in stroomt; en toch is deze luister die we zien stoffelijk, fysiek. Maar door deze luister heen, daarachter, is en werkt een goddelijke en intellectuele essentie, een geestelijk en intellectueel licht, een geestelijke en intellectuele vitaliteit. Wanneer we uitgaan van deze analogie in onze eigen fysieke sfeer, dan zouden we kunnen zeggen dat de pratyekaboeddha’s in dit geval overeenkomen met de deva’s of halfgoden die de beschermers en bestuurders zijn van de fysieke glans die door de zon wordt uitgestraald, en die aan de zon zijn stoffelijke licht, zijn stoffelijke glans geven. Vergeleken met de gewone fysieke stof zijn ze etherische wezens. En toch is er door deze wezens heen, achter hen, het spiritueel-intellectuele hart van Vader Zon, de onuitsprekelijke godheid die door hen heen werkt, waarbij zij zijn werktuigen zijn. Ongeveer op deze manier slagen de boeddha’s van mededogen die tot de orde van mededogen behoren, erin te werken via één aspect van de vegetatieve kant van de geestelijke natuur, en dat is in haar hogere deel de pratyekaboeddha.

Het zou geheel onjuist zijn te veronderstellen dat de zon is samengesteld uit een godheid zonder middelaars die vorm geven aan en werken door wat wij de zon noemen. De zon die wij waarnemen is alleen een fysieke bol of voertuig, die de gezamenlijke energieën en invloeden van de zonnegod, de zonnegodheid tot uiting brengt, zoals hij zich manifesteert door zijn middelaars op dit en hogere tussenliggende gebieden, waar de minder geëvolueerde deva’s zich bevinden, de deva’s van de vegetatieve kant. Op precies dezelfde manier werken de goden, de hemelse boeddha’s, de dhyani-boeddha’s die de leiders zijn van onze eigen heilige orde, de orde van mededogen; ze doen dit op kleinere schaal via de pratyekaboeddha’s als hun quasi-onbewuste middelaars, als werktuigen van de vegetatieve kant, zogezegd, van de hiërarchie van mededogen of licht.

We kunnen ook het voorbeeld nemen van een mens, van Gautama de Boeddha zelf. Gautama was het menselijk voertuig van een dhyani-boeddha of hemelse boeddha. En toch moest Gautama de Boeddha zijn werk doen via het menselijke ego, Siddhartha genaamd, prins van Kapilavastu, en dit menselijke ego moest op zijn beurt werken door middel van de verschillende klassen van elementalen die de lagere of vegetatieve kant van de constitutie van de Boeddha Gautama samenstelden. We hebben dus de hemelse boeddha die werkt door de menselijke boeddha, die weer werkte via het gewone menselijke ego, dat werd geboren in een fysiek lichaam, samengesteld uit elementalen van verschillende klassen die allen behoorden tot de vegetatieve of niet-geëvolueerde kant van het inwonende geestelijke wezen. We kunnen het ons voorstellen als een opklimmende reeks schakels, een ladder die steeds verhevener wordt naarmate men op hogere sporten ervan komt. Zoals een menselijk lichaam is samengesteld uit levensatomen, waarvan elk een lerende en evoluerende entiteit is, die langzaam vooruitgaat op zijn pad omhoog, en die ieder in zijn eigen diepste kern zijn eigen individuele monade heeft die een gekerkerde godheid is, zo moet elke dhyani-boeddha of hemelse boeddha of boeddha van mededogen werken door middel van lagere wezens, onder wie zich boeddha’s van lagere rang bevinden. Dat is de gedachte.

Vergeleken met de dhyani-boeddha’s zijn deze pratyekaboeddha’s geestelijk zelfzuchtige individuen. Maar niettemin, zie hoe hoog zelfs de pratyekaboeddha’s staan! In sommige opzichten zijn ze in feite de kanalen waardoor stromen van geestelijke invloed uit nog hogere wezens tot ons mensen komen; deze stromen gaan door de pratyekaboeddha’s en weer terug langs het pad dat ze betraden en waarop ze zijn vooruitgegaan.

Vergeleken met ons spirituele ego is ons menselijke ego een geestelijk zelfzuchtig wezen, en ik ga zover te zeggen dat ook ons spirituele ego, hoewel voor ons een god, een geestelijk zelfzuchtig wezen is in de strikt etymologische betekenis van het woord, vergeleken met het goddelijke ego dat erdoorheen werkt. Dit alles vormt een gecompliceerde en subtiele gedachte, en dit feit wordt intuïtief begrepen of aangevoeld door onze studenten, zoals blijkt uit de vragen die ze stellen. Na een bepaalde tijd komen de pratyekaboeddha’s in een manvantara niet verder vooruit en hun opmars komt tot stilstand, omdat ze in dat manvantara de grens van hun krachten hebben bereikt, maar wanneer het nieuwe manvantara begint, zullen ze opnieuw vooruitgaan. Het is bijzonder boeiend en interessant te zien hoe de natuur zich op alle gebieden herhaalt.

U zult zich de leer herinneren over de zeven ronden van onze eigen planeetketen, en hoe de deur naar het mensenrijk halverwege de vierde ronde werd gesloten of, nauwkeuriger gezegd, in wat wij het vierde wortelras van deze vierde ronde van onze bol noemen. Zij die toen het mensenrijk nog niet waren binnengegaan, kunnen dit niet binnengaan zolang de tegenwoordige kalpa of het planetaire manvantara voortduurt, maar moeten wachten tot het nieuwe ketenmanvantara begint, en dan zullen ze weer een kans krijgen. Maar niettemin bevinden deze wezens die niet verder kunnen zich in de natuur, en vormen met anderen zoals zij de vegetatieve kant van de natuur, door middel waarvan wij mensen, en wezens die verder zijn ontwikkeld dan wij, werken. Want we maken nu gebruik van hen als kanalen en helpers, zoals een menselijk ego gebruikmaakt van de levensatomen van zijn lagere voertuigen en zelfs van zijn fysieke lichaam.

Men moet niet denken dat de pratyekaboeddha’s door de natuur onrechtvaardig worden behandeld, of dat er iets willekeurigs is in het feit dat, als ze eenmaal de grenzen van het pratyekaboeddhaschap hebben bereikt, ze zich niet in een of ander manvantara verder kunnen ontwikkelen. De hele toestand is toe te schrijven aan een wet van de natuur, en aan heel rechtvaardige en onpartijdige oorzaken. Het is precies hetzelfde als wanneer we zeggen dat die en die mens de uiterste grenzen van zijn capaciteiten heeft bereikt, en niet méér kan doen tot hij zich van binnenuit, waar de zaden voor alle groei liggen, verder heeft geëvolueerd.

Conceptie en geboorte

Ik zou nog een paar opmerkingen over de maan willen maken, waar u misschien wat aan heeft. U herinnert zich wellicht dat HPB, in een gewoonlijk verkeerd begrepen passage in De geheime leer [1:256vn], zegt – ik geef alleen de kern van haar opmerkingen – dat ze hoopte dat het moment zou aanbreken dat de astronomen de esoterische astrologie zouden onderwijzen en de wetten van zon, maan en planeten die de conceptie en de geboorte regelen. Ze hoopte dat dit zou gebeuren voor het welzijn van de moeders, en ook voor dat van de kinderen zelf. Niet alleen zou de conceptie van een kind moeten plaatshebben bij wassende maan of, wat het beste is, kort voor volle maan, maar ook in het voorjaar tussen het wintersolstitium en de lentenachtevening, of laten we zeggen Pasen. Dit zou betekenen dat de beste periode voor de conceptie zou zijn tussen de maand januari en de periode van wassende maan die eindigt met de eerste volle maan na de lente-equinox (in maart-april). De Grieken hadden in feite een maand die min of meer nauwkeurig overeenkwam met onze januari die zij ‘Gamelion’ noemden, of ‘de maand van de huwelijken’, waaruit blijkt hoe goed ze deze esoterische mysteries oorspronkelijk begrepen.

Verder zou ik eraan willen toevoegen, omdat het iets is dat onze studenten moeten weten, dat de huwelijksband iets heel heiligs is, en in de oudheid de conceptie van een kind een religieuze ceremonie was, een ceremoniële religieuze rite, die werd uitgevoerd met een gezuiverd hart en in het volle besef van de verantwoordelijkheid voor die daad. In dit opzicht zijn wij mensen van deze tijd ver van de oude wijsheid afgedwaald.

Conceptie van een kind bij afnemende maan, of vooral rond de tijd van nieuwe maan, of in het laatste deel van het jaar en in het bijzonder wanneer de beide verkeerde omstandigheden samenvallen, en wanneer dat wordt gedaan door een van onze eigen studenten die over deze kennis beschikt, staat gelijk met een daad van zwarte magie, want het betekent dat men rechtstreeks in strijd met de verkregen kennis handelt en ingaat tegen de krachten van de natuur die op dat moment actief zijn. In het voorjaar begint alles zich te ontwikkelen, te ontluiken, te bloeien, zichzelf naar buiten tot uitdrukking te brengen, en de conceptie van een kind zou hetzelfde natuurlijke patroon moeten volgen als het uitlopen van de bomen en het opwarmen van de aarde. Verder zou het, zoals gezegd, moeten gebeuren bij wassende maan, laten we zeggen in het tweede kwartier.

25 november 1941

Meer over de boeddha’s

Er bestaan twee soorten boeddha’s, de boeddha van mededogen en de pratyeka. Wat is het verschil? Ieder mens, zelfs ieder dier, iedere plant, ieder atoom, elk hemellichaam, heeft eveneens zijn eigen boeddha, noem het de innerlijke god of de dhyani-chohan, die steeds een rang heeft die overeenkomt met het individu dat zijn voertuig is. Dit betekent dat ieder van u, dat ik, dat iedere medemens, dat ieder ander wezen waar dan ook, in zijn hoogste delen een boeddha is. Een boeddha te worden in ons menselijk leven, op ons gebied en in ons handelen betekent in zelfbewuste vereniging te komen met de boeddha binnenin ons. Gautama Siddhartha heeft dit volbracht, en daardoor werd hij voor de wereld Boeddha.

Welnu, in het geval van een boeddha van mededogen, ongeacht de graad of het niveau van geestelijke verhevenheid die zo’n boeddha van mededogen heeft bereikt, gaat het deel van de entiteit dat boeddhaschap bereikt nirvana binnen, of wordt dharmakaya. En u kent de leer over de trikaya, de drie kaya’s of zogenaamde voertuigen, lichamen. Het tussenliggende deel van deze zelfde entiteit wordt bodhisattva, een christus, om de westerse term te gebruiken, een christos, wat een sambhogakaya is, de ‘deelnemende’ boeddha tussen de boeddha boven en de mens beneden. Het overgebleven derde deel wordt na de dood een nirmanakaya.

Wanneer in het huidige leven boeddhaschap wordt bereikt – hetzij voor de eerste keer of opnieuw na ook eerder een boeddha te zijn geweest, of verschillende keren boeddha te zijn geweest – komt het hogere deel van de mens in de dharmakaya-toestand, of wordt dharma, en stelt geen belang meer in menselijke aangelegenheden, want dat kan het niet meer doen. Het is uitgestegen boven alle magnetische aantrekking tot menselijke zaken, tot menselijke aangelegenheden. In het geval van een boeddha van mededogen, laat het echter zijn bodhisattva achter, die, zolang de mens op aarde blijft leven, een sambhogakaya is. Maar als de mens sterft wordt hij een nirmanakaya om als een invloed, als een individu hier te blijven om de mensen, en al wat leeft, te helpen. Dit was het geval bij Boeddha Gautama. Zo werkt een boeddha van mededogen. Hij laat zijn vertegenwoordiger achter, zijn instrument, zijn ziel, en in deze zin houdt de ziel of het ego contact met menselijke zaken hoewel de geest een dharmakaya is geworden. De bodhisattva wordt nirmanakaya, een actief individueel mens of wezen, de ziel van de vroegere boeddha of vroegere mens, en werkt dus met onmetelijke liefde als nirmanakaya op aarde en verricht volop goede daden gedurende de rest van het manvantara, welk manvantara dat ook is.

Deze bodhisattva hoeft volgens de exoterische verklaringen van het oosten, die juist zijn, nog maar één stap te doen om zelf boeddha te worden (zoals Siddhartha heeft gedaan). Maar hij weigert dit, en verkiest het voertuig te blijven van de boeddha, die dharmakaya is geworden in nirvana, en op die manier de schakel ongebroken te houden, in plaats van zelf het boeddhaschap te bereiken en dus zelf van een bodhisattva en nirmanakaya een boeddha of dharmakaya te worden, nirvana binnen te gaan en zich daarna niet meer bewust te zijn van de aarde en haar zaken.

Nu ziet u waarom de bodhisattva-leer zo geliefd is bij alle boeddhisten of oosterlingen die haar begrijpen, of bij alle westerlingen die haar begrijpen. Wat ons mensen aanspreekt is het beeld van enorme verheven menselijkheid dat wordt geschetst – deze edele mens, de bodhisattva, een halfgod als u wilt, half boeddha en half mens, die uit een grenzeloos medelijden op aarde blijft om voor altijd in volkomen zelfverloochening voor alle anderen te werken. Dat feit is zo verheven dat het een beroep doet op het edelste in ons, en zelfs op onze meer menselijke delen, want het betekent dat er voor altijd een leider is, een gids, een leraar, een meedogende helper, d.w.z. voor de duur van het manvantara.

Een pratyekaboeddha is iemand die het boeddhaschap heeft bereikt, met zijn hele constitutie nirvana binnengaat, en niets achterlaat. Er blijft geen bodhisattva achter, want de bodhisattva, de ziel, wordt naar binnen getrokken, teruggetrokken, omhoog in de geest, en verzinkt in een lager nirvana, terwijl de geest dharmakaya of het hogere nirvana binnengaat. Er wordt niets achtergelaten, behalve als het ware de luister van de geestelijke entiteit die aldus haar vervulling heeft bereikt, de vervagende glans van een geestelijke kracht die geheel en al de aarde achter zich heeft gelaten. Maar zelfs dit weinige, deze geestelijke gloed, verdwijnt na verloop van tijd van de aarde.

Ziet u het onderscheid tussen de boeddha van medelijden of mededogen en de pratyekaboeddha? Dat is de keuze die ieder van ons op een dag, op een bepaald moment, zal maken, moet maken, want die ligt in onze toekomstige evolutionaire bestemming.

In dit verband is het werkelijk interessant en fascinerend om onze aandacht een ogenblik te richten op het diepzinnige mahayanaboeddhisme zoals het wordt onderwezen door de geelkappen in Tibet, een lering die voor hen die haar kunnen begrijpen diep occult is, en deze mahayana-leer te vergelijken met wat ik zojuist heb gezegd over het bereiken van het boeddhaschap, waarbij het hogere deel van de mens de dharmakaya-toestand binnengaat of wordt, nirvana ingaat, en daarom boeddha wordt, en het tussenliggende gedeelte van de mens als een bodhisattva achterlaat. (We spreken hier natuurlijk over boeddha’s van mededogen.)

Als we onze aandacht richten op de Tibetaanse leer van de twee boeddha’s die bij de Tibetanen door hoog en laag, groot en klein, door occult onderwezenen of onwetende leken, worden vereerd – deze twee boeddha’s zijn Amitabha, de boeddha van ‘onmetelijk licht’ en Avalokitesvara, de boeddha van wie het wezen en de functies ‘van beneden af worden gezien’ – dan begrijpen we direct dat het Tibetaanse standpunt, zoals op die manier zelfs openlijk wordt bekendgemaakt, kosmisch is. Het analogon hiervan op menselijk gebied is in het geval van de adept die het boeddhaschap bereikt als volgt: in de menselijke of boeddhalijn komt de atman van de adept die dharmakaya ingaat overeen met de Tibetaanse Amitabha-boeddha, die beiden van ‘onmetelijk licht’ zijn; terwijl de bodhisattva of het tussenliggende deel van de adept die op het punt staat boeddha te worden, maar het boeddhaschap nog niet aanvaardt, overeenkomt met de Tibetaanse kosmische Avalokitesvara. In het geval van de mens gaan de hogere beginselen van de mens, die dharmakaya of nirvana binnengaan, alle menselijke bewustzijn en kenvermogen te boven en worden onmetelijk licht omdat ze één worden met de atman van de mens, zoals de Amitabha-boeddha in het Tibetaanse kosmische stelsel. De bodhisattva van de mens blijft uit medelijden achter om te werken voor al wat leeft, en komt precies overeen met de Tibetaanse kosmische opvatting van Avalokitesvara – beide entiteiten, hetzij van de mens of kosmisch beschouwd, blijven achter om in de gemanifesteerde sferen te werken voor de zwoegende pelgrims die zich nog niet hebben ‘bevrijd’. De analogie is nauw en exact. Er is hier in feite sprake van een identiek proces, al is in het ene geval de schaal kosmisch en in het andere geval menselijk, namelijk de constitutie van een adept.

Tot slot wil ik hieraan slechts toevoegen dat ik geloof dat onze studie vanavond van het begin tot het eind een van de mooiste, meest zinvolle en vruchtbaarste is geweest die deze groep ooit heeft gehad. Ik heb sterk dit gevoel. Kennelijk is er hier een invloed aanwezig, vrienden.

26 mei 1942

De KTMG-leringen

Zie eens wat een grote vooruitgang wij allen hebben gemaakt sinds de begintijd toen deze groep werd gestart. Kijk eens terug op die voorbije jaren, en zie hoe u innerlijk bent gegroeid – niet alleen in begrip, maar ook door een rijker, dieper gevoel te ontwikkelen voor uw medemensen. Naar mijn oordeel is er niets edelers in het leven van een mens, niets dat u een groter geluk en vrede kan geven dan dit gevoel. Ik wil hieraan toevoegen dat ik nu bezig ben, of zal zijn zodra we verhuizen en ik weer wat op adem ben gekomen, om met de hulp van enkele toegewijde studenten de KTMG-leringen tot een reeks boekjes om te werken. Dit is op zichzelf al een groot werk en het zal maanden en maanden voorbereiding vergen. Dan zullen we ze laten drukken en daarna verspreiden. Alle bijkomstige zuiver elementaire zaken zullen worden weggelaten. De edeler vragen, ik bedoel de vragen die getuigen van een dieper inzicht zullen behouden blijven, en ik ben van plan om wat we al ongeveer 12 jaar hebben bestudeerd sterk uit te breiden.

De drie kaya’s

Een monade die boeddha wordt, komt eenvoudig weer terug in haar eigen monadische toestand. Of, om te spreken in de technische taal van de filosofie van het mahayana-boeddhisme, de boeddha is dat geestelijke deel van de mens dat in de dharmakaya-toestand komt of een dharmakaya wordt. Daarom zeggen de exoterici van het oosten dat, wanneer men eenmaal boeddha is geworden, er geen terugkeer mogelijk is; dat is juist voor dat manvantara, maar niet voor de eeuwigheid. De nirmanakaya is het deel van de mens dat op aarde blijft of in de sfeer ervan als nirmanakaya, en in de meeste gevallen deelt in de luister van het gedeelte dat boeddha is geworden, en daarom is zo iemand niet alleen nirmanakaya, maar ook sambhogakaya. De menselijke ziel van de boeddha blijft aldus als nirmanakaya achter voor een periode waarvan de duur hoofdzakelijk afhangt van de keuze van die menselijke ziel van de boeddha. Het kan zijn voor de rest van de vijfde ronde, of voor de rest van de vierde ronde op deze aardbol. Het hangt helemaal af van de persoon.

Aan het eind van de zesde ronde zullen veel boeddha’s worden voortgebracht want in die ronde zal buddhi worden ontwikkeld, en weer in buddhi komen betekent boeddha worden; de woorden zijn afgeleid van dezelfde wortel, en de begrippen zijn identiek.

Naar mijn mening zal de Boeddha Gautama, om de titel te gebruiken die hem gewoonlijk wordt gegeven, een nirmanakaya zijn voor de duur van ons vijfde wortelras, en gedurende het zesde en zevende zal hij zijn bijdrage leveren aan de geestelijke en intellectuele training en de vooruitgang van de mensheid van de volgende twee wortelrassen. Volgens mij zal dat menselijke deel dat nu de bodhisattva Gautama is, in de zesde ronde volledig boeddha worden. Gedurende de zevende ronde zal dan het nog overblijvende deel van die entiteit voor die twee ronden bodhisattva worden. Als u terugdenkt aan wat eerder is gezegd, en bedenkt dat de monaden eeuwig zijn, dan moeten er veel boeddha’s zijn geweest die in vorige manvantara’s uit die reeks monaden emaneerden. Bedenk dat ik vaak over een mens heb gesproken als een bewustzijnsstroom die begint, of beter gezegd, die ontstaat in het goddelijke en dus oneindig is, en waarin op verschillende plaatsen monaden worden onderscheiden. Ons eigen bewustzijn is een voorbeeld van de vele monaden in ons. Ieder van deze zal na verloop van tijd een boeddha worden, evenals de bodhisattva van Gautama, die werd achtergelaten toen het geestelijke deel boeddha werd, te zijner tijd een boeddha zal worden.

Tijdens de zevende ronde en aan het eind ervan zullen alle mensen die met succes het heel belangrijke moment van keuze halverwege de vijfde of volgende ronde zijn gepasseerd, boeddha’s worden, in feite dhyani-chohans.

De goden werpen geen schaduwen

De hindoes zeggen, en heel terecht, dat de goden, als ze aan mensen verschijnen, geen schaduwen werpen, noch knipperen ze met hun ogen – twee typisch menselijke eigenschappen van de grove stof. Ik vraag me af of u de achterliggende gedachte hiervan begrijpt. En in dezelfde trant, maar de gedachte is veel geestelijker, was de uitspraak van andere volkeren dat in het heilige der heiligen van welk volk of welke religie dan ook, de tegenwoordigheid van het goddelijke, of van de voornaamste of beschermende godheid, werd gezien als een glans die het vertrek vulde. Misschien vindt u het interessant te weten dat ik dat zelf heb gezien. Geen aanwezigheid zoals van een lichaam, maar enkel een luister, een licht, een glorie; en het is van betekenis, als we onze leringen in de herinnering roepen, dat zelfs ons fysieke lichaam in de verre, verre toekomst een eivormige sfeer van licht zal zijn, zoals onze ogen het nu zouden waarnemen. Voor ons zouden ze arupa zijn, maar alleen vergeleken met onze rupa-wereld. Laat ik u hier nogmaals herinneren aan het oude hindoegezegde dat de goden geen schaduwen werpen, noch met de ogen knipperen. U ziet dat deze woorden de moeite van enige overdenking waard zijn.

Het esoterische wordt exoterisch

Veel van wat we nu exoterische theosofische leringen noemen was in de tijd van Griekenland en Rome deel van de mysterieleringen. HPB zelf zinspeelt hierop. Gedeelten van deze toen geheime, en nu openbaar gemaakte leringen lekten uit, sijpelden door naar de buitenwereld en werden door intuïtieve denkers opgevangen en ontwikkeld tot de verschillende filosofische stelsels, zoals dat van de stoïcijnen. Natuurlijk, ik kan heel duidelijk zien dat de tijd waarschijnlijk zal komen dat wij wat we nu esoterisch noemen, openbaar zullen maken en uitgeven, omdat het moment zal zijn gekomen om dit te doen. Maar dat betekent nog niet dat iemand van u het recht heeft zijn eed van geheimhouding te breken. Het is niet aan mij om te zeggen wanneer. Het is aan hen die meer weten dan een van ons hier, maar ik voel dat het gaat gebeuren. Dan zullen nog diepere leringen aan ons worden gegeven, die in de plaats komen van de leringen die al aan de buitenwereld zijn bekendgemaakt.

Opdracht, gelofte

Dit is iets waarvan ik u jarenlang heb proberen te doordringen. In de Griekse en Romeinse geschriften wordt vaak gesproken over ingewijden. Daarmee doelden deze schrijvers op mensen die de mysteriën van Eleusis of Samothrace hadden doorgemaakt. In de nadagen van die twee beschavingen werd zo’n kennismaking met de esoterische leringen van die tijd inwijding genoemd, en dat was het ook. Maar het leek in het geheel niet op – laat dit alstublieft goed tot u doordringen – wat wij hier met elkaar hebben bestudeerd. Het hele doel van de ES komt neer op een dringend verzoek aan u allen te erkennen dat het uw plicht is – niet langer een privilege – om te leven in overeenstemming met wat u belijdt, en dat betekent innerlijk een positieve houding aannemen, zonder ook maar enig egoïsme of verwaandheid. Als u egoïstisch of trots wordt, als trots zich vestigt in uw hart, dan is het een duidelijk teken dat u niet volkomen tot het besef bent gekomen dat u een gelofte heeft gedaan, waaraan u op uw erewoord en in tegenwoordigheid van de god in u heeft gezworen zich te houden.

Als u dat kunt doen, ik bedoel ten volle kunt doen, kunt u zich dan niet voorstellen, kunt u dan niet inzien hoe dit uw leven zou veranderen, het leven niet alleen zou verheffen, maar u werkelijk tot leiders onder uw medemensen zou maken? En als ik zeg leiders, dan bedoel ik geestelijke leiders, niet mensen met macht of die een positie proberen te verwerven, maar leiderschap op spiritueel gebied, en dat betekent zelfverloochening voor het algemeen welzijn. En wat is dit schitterend! Het geeft ons kracht en veredelt ons.

Ieder van u bevindt zich in die situatie, en als u zich daarvan niet bewust bent, of het niet heeft beseft, dan is dat uw eigen schuld. Als u het wel heeft beseft, dan zal het glans aan uw leven geven, en ik meen elk woord dat ik zeg. Probeer de gedachte eens goed te begrijpen: ‘Ik ben aangenomen, ik heb de gelofte afgelegd, ik beschik over kennis zo geheim dat ze duizenden en duizenden jaren voor het grootste deel van de mensheid verborgen is geweest.’ Wanneer u deze gedachte kunt begrijpen en de consequenties ervan laat doordringen tot uw hart en tot uw ziel, zult u automatisch leiders van de mensen worden, omdat uw hele innerlijke wezen zal worden gestimuleerd, wakker gemaakt, in beweging gebracht; een nieuwe kracht zal van u uitgaan.

Het is mijn wens dat u allen leiders zult zijn; ieder van u zou ernaar moeten streven dat te zijn – een geestelijke leider.

Trouw – eenheid van geest

De geest kent geen tijd en plaats, zoals de mens die opvat, en wanneer het Hoofdkwartier Point Loma verlaat, dan laat het theosofen en geliefde vrienden achter die het hoofdkwartier en de leider bij iedere bijeenkomst bij zich kunnen hebben, als u dat wilt, want dat is mogelijk. De geest is namelijk universeel. Onze lichamen zijn plaatsgebonden, zij zullen daar niet meer zijn, maar de geest zal aanwezig zijn. En hoewel ik weet dat het lichaam voor miljoenen mensen tastbaarder en werkelijker is, omdat ze denken dat het werkelijker is dan de geest, zult u nooit gelukkig zijn zolang u in die illusie verkeert. Geloof me, iemand kan in zijn leunstoel zitten, en met zijn geest in vol bewustzijn naar ieder deel van de aarde gaan, of zelfs verder, naar andere gebieden en naar andere planeten, zelfs naar de zon.

Zij die dat kunnen doen zijn natuurlijk adepten, maar er is geen mens die niet tot op zekere hoogte het vermogen bezit om hetzelfde te doen. Geen mens ontbreekt het aan het vermogen om te begrijpen – onze leider is vertrokken, het Hoofdkwartier is weg, maar zij zijn hier, want in ons hart zijn we één, onze geest is één en u kunt dat tot een even werkelijke gids in uw leven maken als dat u het vanavond kunt. Ik hoop dat u dit niet alleen opvat als troostrijke woorden. Het zijn feiten, en hetzelfde vindt op dit moment overal in de wereld plaats in ons werk. Bedenk hoe bevoorrecht wij hier in San Diego zijn geweest dat we honderden keren bij verschillende gelegenheden bijeen konden komen, terwijl al onze andere nationale afdelingen en loges en afzonderlijke leden die de leider jarenlang niet ontmoeten, die nooit in hun leven de kans krijgen naar het Hoofdkwartier te komen, de schakel ongebroken houden, omdat ze zich ervan bewust zijn geworden dat de geest geen grenzen of beperkingen kent. Als u dat nog nooit heeft ontdekt, bent u te beklagen. U heeft dan een ervaring gemist die wonderbaarlijk is, en ieder van u kan die hebben.

Ik zou het woord visie kunnen gebruiken. Stel het u voor en blijf het u voorstellen, en na enige tijd zal het werkelijkheid zijn. Houd het voor ogen. Dat is de manier om tot grootsheid te komen. Zij wordt niet verkregen door te gaan zitten en erover te dromen, maar door zich grootsheid voor te stellen, de werkelijkheid voor ogen te houden. Houd vol om u die grootsheid voor te stellen en na verloop van tijd zal er door die methode steeds toe te passen, grootsheid in uw leven komen. Dat is het hele geheim van het occultisme, de manier waarop mahatma’s worden gevormd, ontwikkeld of geboren. En door zich steeds te richten op lagere dingen worden slechte mannen en vrouwen ontwikkeld en voortgebracht. Als een mens zich op lagere dingen blijft richten, zal hij geleidelijk tot die dingen afdalen, omdat hij erover blijft denken en dromen en ze zich steeds voor de geest blijft halen. Algauw begint u ze te doen. Het is dezelfde regel.

Dit is het hele geheim van occulte training, het hele geheim van inwijding. Maak een voorstelling van uzelf waarin u edel bent. Alleen een idioot zou denken dat ik u oproep om egoïsten te worden. Als u dat zou doen, heeft u er niets van begrepen. Probeer u dus voor te stellen dat u een bodhisattva bent die gedachten en gevoelens heeft en daden verricht van onvoorstelbare schoonheid en weldadigheid, en blijf u dat voorstellen. Beseft u dat die aanhoudende beoefening van de enige ware yoga die er is, het bodhisattvaschap in uw leven zal brengen, en dat dit uw leven zal veranderen, hervormen en in overeenstemming zal brengen met het bodhisattvaschap? Op die manier worden boeddha’s en christussen geboren, en dat is het hele doel van de training in de ES-cyclus van leven en studie. Probeer uzelf als het edelste te zien dat u zich kunt voorstellen. Blijf dat onophoudelijk doen. En als u egoïstisch wordt, betekent dit dat u het nog niet snapt. Egoïsme is precies het tegenovergestelde van dat waarover ik spreek.

Maar aan de andere kant, en dit is ons duidelijk gezegd, zijn er daden van verraad geweest. Ik denk dat de theosofische beweging wat betreft de trouw van haar aanhangers bijzonder gelukkig is geweest. Er waren uitzonderingen, ik ken een geval van een lid dat eens tot deze groep behoorde en toen bijna fanatiek toegewijd was, maar later om persoonlijke redenen – ik geloof door een tijdelijke verduistering van een deel van zijn karakter – van inzicht veranderde. Maar zelfs deze persoon heeft, voor zover ik weet, nooit een woord naar buiten gebracht van wat hem onder de gelofte van geheimhouding was geleerd. En dit is zeer prijzenswaardig voor iemand die sterk moet hebben geleden onder een aanval van geloftekoorts, terwijl hij zijn kalmte genoeg bewaarde om zijn eer niet te verliezen. Dat is al heel wat.

Ik maak van deze gelegenheid gebruik om u allen, beste vrienden uit San Diego en van de verschillende loges uit de omgeving, te zeggen hoeveel wij die aan het Hoofdkwartier werken ook aan u te danken hebben. Uw trouw, uw aanhoudende devotie, het gevoel – ik spreek nu voor mijzelf – de gedachte dat niet alleen onze werkers aan het Hoofdkwartier maar ook uw leider en vriend tot het einde toe op u kunnen vertrouwen – ik betwijfel het of iemand van u begrijpt hoeveel dat voor mij betekent. En omdat dit waarschijnlijk de laatste bijeenkomst is die we met deze groep op deze manier zullen houden, in dit gebouw en in Point Loma, zou ik willen – en dit zijn mijn laatste woorden – dat u voor altijd bijeenblijft. Zolang het leven duurt en nog langer zou ik willen dat u, zoals in het oude verhaal over chelaschap dat zo waar is, als stokken bent die, wanneer ze tot een eenheid zijn samengebundeld, niet kunnen worden gebroken. Maar als de band van eenheid die deze stokken samenhoudt wordt verbroken, kunnen de afzonderlijke stokken doormidden worden gebroken; het verval begint en het werk van jaren zal verloren zijn. Ik hoop werkelijk en ik bid en voel dat het zo zal zijn, dat het vertrek uit uw fysieke nabijheid van de werkers van het Hoofdkwartier, beste vrienden die wij hebben liefgehad, en u die ons heeft liefgehad, niet symbolisch zal zijn voor en geen begin van een vermindering van uw enthousiasme. Laat het precies het tegenovergestelde zijn. Wij laten u na vele jaren van samenwerking hier achter met de door ons geformuleerde theosofische richtlijnen. Ik vraag u de invloed van de theosofie in uw omgeving te vergroten. Maak die tot een nog grotere geestelijke en intellectuele invloed. Bedenk dat de afstand van 200 kilometer tot waar het Hoofdkwartier zal zijn, niets is. En bovendien zouden er mensen van het Hoofdkwartier hierheen kunnen komen voor een bezoek om de persoonlijke banden van fysieke vriendschap te vernieuwen; en ik begrijp heel goed dat deze voor u heel veel betekenen. Ik hoop dat u deze gedachten begrijpt.

Covina, Californië, 28 juli 1942

Pratyekaboeddha’s en boeddha’s van mededogen

Vaak heb ik me afgevraagd waarom er over de pratyekaboeddha’s zoveel verwarring bestaat. Deze komt mogelijk voort uit het feit dat men in het oosten gewoonlijk denkt dat ze zijn opgegaan in een soort geestelijke zelfzuchtige gelukzaligheid, en daarom de eenzelvigen worden genoemd. Aan de andere kant zijn ze boeddha’s, en het is onmogelijk een boeddha te zijn tenzij men boeddhaschap heeft bereikt; dat is duidelijk. Om tot boeddhaschap te komen moet de ziel, zoals u al weet, zijn opgegaan in de geest, het ego zijn opgegaan in nirvana, en als u pratyekaboeddha bent, moet u dus alle schakels hebben verbroken – dat is de betekenis van nirvana, ‘geblazen’ uit deze sferen naar de hogere – met al de werelden die achter u aankomen, met de wereld van de mensen, deze pelgrims van de eeuwigheid die vermoeid zijn en pijnlijke voeten hebben.

Daarom worden de pratyekaboeddha’s, zoals ik telkens weer heb verklaard, in het oosten gewoonlijk beschreven als de zelfzuchtige eenzelvigen, omdat ze alleen voor zichzelf opgaan in de volkomen gelukzaligheid van nirvana, terwijl ze de lijdende menigte zonder hun leiding achter zich laten.

Aan de andere kant worden die ego’s of monaden die nirvana bereiken en er met hun geest binnengaan, met de atman-buddhi zo u wilt, maar die niettemin schakels van medelijden en liefde hebben gesmeed waardoor ze nog steeds zijn verbonden met de wereld achter en beneden hen, met de meelijwekkende menigten die nog geen boeddha’s zijn geworden, worden die individuen boeddha’s van mededogen genoemd. Zij hebben het boeddhaschap bereikt in de hoogste delen van hun constitutie, maar zijn nog niet volledig opgegaan in nirvana, en zijn daarom nog in staat om allen die lager staan dan zij de weg te wijzen, te leiden, te troosten en te helpen. De delen van de boeddha van mededogen in de samengestelde constitutie van een mens die nirvana niet binnengaan, deze lagere maar niettemin verheven spirituele delen van de constitutie van de boeddha die feitelijk in onze wereld blijven, worden bodhisattva’s genoemd. Dit is een heel moeilijk mysterie op het gebied van de pneumatologie en psychologie.

Laten we opnieuw het voorbeeld van Gautama de Boeddha nemen. Toen Siddhartha, wat de eigennaam van de boeddha was, nirvana binnenging, betekende dit dat de hoogste delen van zijn constitutie boeddha werden, volkomen ‘ontwaakt’, wat alleen kan gebeuren als de hoogste delen van een mens dharmakaya worden, en dat betekent de belichaming van ‘kosmische wet’, en daarom universeel. Maar het daaropvolgende lagere deel van de constitutie van de boeddha, wat u het persoonlijke ego zou kunnen noemen, bleef achter als bodhisattva – een Sanskrietwoord met de betekenis ‘iemand die is vervuld van de geest van liefde en wijsheid: buddhi’. Dus Gautama stierf als boeddha toen hij opging in nirvana, stierf voor de wereld toen hij 80 jaar was. Maar dezelfde mens leefde in zijn lagere delen, in zijn fysieke lichaam en het geestelijk-psychische deel van zijn constitutie, nog 20 jaar voort als de bodhisattva, en de bodhisattva Gautama stierf toen zijn lichaam 100 jaar was geworden.

Deze lering die werkelijk eenvoudig is en waarvan we de juistheid voor onszelf gemakkelijk kunnen aantonen als we maar de moeite nemen onze eigen constitutie, onze eigen aspiraties, enz., te analyseren, schijnt om een of andere reden voor westerse onderzoekers bijna onoverkomelijke moeilijkheden te hebben opgeleverd, en ik heb me vaak afgevraagd waarom. Is het dan niet een eenvoudige zaak? Als de mens volgens de christelijke opvatting is samengesteld uit geest, ziel en lichaam, dan is het toch gemakkelijk in te zien en te begrijpen dat de geest nirvana of dharmakaya binnengaat en dat de mens daarom in het dharmakaya-deel van zichzelf boeddha wordt; dat de ziel van die mens, de bodhisattva, nirvana niet binnengaat, maar als bodhisattva op aarde blijft leven zolang als het lichaam daar leeft, en wanneer het lichaam sterft, wordt die bodhisattva een nirmanakaya. Dat is precies wat Gautama de Boeddha deed, die de boeddha van ons eigen vijfde wortelras is, een boeddha van mededogen.

Hier ziet u het verschil tussen een pratyekaboeddha en een boeddha van mededogen. De pratyekaboeddha verlangt zó naar geestelijke zaken, naar de volkomen gelukzaligheid, de wijsheid, de kracht die hij kan krijgen wanneer zijn geest in dharmakaya of nirvana komt en alle schakels met de lagere wereld verbreekt, dat hij de verleiding niet kan weerstaan om op te gaan in de geest, in de dharmakaya. Aangezien hij dit doet omdat hij zelf absoluut verlangt naar die gelukzaligheid en die wijsheid, spreekt men in de gewone taal over hen als een zelfzuchtige eenzelvige – eenzelvig omdat hij in zijn gelukzaligheid alleen is, zelfzuchtig omdat hij alleen dacht aan zijn eigen geluk en aan zichzelf.

De bodhisattva’s van de boeddha’s van mededogen zien het nirvana vóór zich, weten dat hun eigen geest dharmakaya of nirvana is binnengegaan, boeddha is geworden, en toch doen ze onmiddellijk de gelofte nirvana te verzaken – ze zijn dan nog maar één stap af van het boeddhaschap – en in de wereld achter te blijven om de lijdende massa te helpen die achter hen aankomt. Op de lange duur – na vele eeuwen – is hun beloning evenredig groots; want, omdat ze die onpersoonlijke liefde voor alle dingen voelen – een van de belangrijkste eigenschappen van de logos, van de kosmische geest – en juist omdat ze de keuze maken om liever universeel te zijn dan gericht op hun eigen geluk, gaan ze na verloop van tijd de buitenste gebieden van paranirvana in – een nirvana dat hoger is dan een pratyekaboeddha ooit heeft kunnen bereiken.

Er is een heel diepzinnige en schitterende lering die een esoterisch wonder inhoudt: ze betreft een vergelijkbare situatie op lagere gebieden, namelijk tussen een devachani, iemand in devachan, en mensen op aarde die de devachani werkelijk liefhadden toen deze op aarde was als een belichaamde man of vrouw of kind. Hoewel de devachani zich niet bewust is van de opstijgende en schitterende liefde van hen die op aarde zijn achtergebleven, kunnen zij die deze sterke onpersoonlijke liefde voelen voor hen die zijn heengegaan, met hun liefde het devachan bereiken, en als het ware geestelijk in contact met hen komen. Een trillingsgelijkheid is het enige wat ervoor nodig is, zodat zij die hun doden werkelijk liefhebben in hun gedachten en in hun gevoel bij hen kunnen zijn, ook al leven ze nog op aarde.

Hoe persoonlijker de liefde is, des te moeilijker is het voor die liefde om tot in de sferen van de geest door te dringen. Maar als de liefde onpersoonlijk is, kan niets de vleugels van die liefde beletten om op te stijgen naar devachan, waarbij ze door liefde magnetisch worden aangetrokken en in dezelfde trillingsfrequentie komen als die van de devachani. Zij die dit hebben ervaren weten hoe waar dit is. Maar de rust van de devachani wordt hierdoor niet verstoord. Dat is het verschil.

De bodhisattva van de boeddha is volledig bewust, weet heel goed dat zijn hogere deel boeddha is geworden, dharmakaya is ingegaan, in nirvana is gekomen, en de bodhisattva kan in contact staan en blijft in feite voortdurend in nauw contact met de boeddha; dat wil zeggen, er is een gelijkheid van spiritueel voelen en denken. Evenzo is de boeddha, hoewel hij nu een nirvani is, bewust en reageert, niet zoals lichamen doen, maar door blijk te geven van sympathie en begrip zoals dat door middel van trillingen kan gebeuren en waarin woorden vaak tekortschieten. De reden is dat de bodhisattva spiritueel al zo hoog staat dat hij nog maar één stap hoeft te doen om zelf boeddha te worden.

Dharmakaya, sambhogakaya, nirmanakaya

Er wordt vaak verwezen naar een of meer van wat wij de trikaya noemen: dharmakaya, sambhogakaya, nirmanakaya. Elke van deze drie kaya’s heeft te maken met het boeddhaschap, met de boeddha’s van mededogen. Welke rol speelt de dharmakaya? Welke rol speelt de sambhogakaya? Welke rol speelt de nirmanakaya? Alle drie hebben te maken met de toestand of keuze van iedere boeddha.

U maakt een grote fout als u probeert ze van elkaar te scheiden, als u tracht nirmanakaya los te zien van sambhogakaya of van dharmakaya. Ze vormen altijd een eenheid. Daarom worden ze trikaya genoemd, aangeduid door één samengesteld Sanskrietwoord. In zekere zin kunnen ze worden gescheiden; dat wil zeggen, een mens die dat wenst en weet hoe hij het moet doen, kan vooral leven in de dharmakaya of in de sambhogakaya of in de nirmanakaya, door zijn wil in te spannen en door aspiratie. Maar de beide andere kaya’s worden geen ogenblik verlaten en zijn nooit in slaap. Houd die gedachte helder voor ogen. Vergeet nooit de andere aspecten van de leringen hierover. De mens of elke andere entiteit is een bewustzijnsstroom; aan zijn bron is de stroom dharmakaya, kosmische wet, kosmische rechtvaardigheid. Dharma betekent de kosmische universaliteit, kosmische wet die duidelijk universeel is en niet beperkt. Sambhogakaya betekent het voertuig dat deelneemt. Probeer lichamen te vergeten omdat hierdoor het denken zal worden bemoeilijkt. U zult denken aan begrenzingen: hoe groot is dat lichaam, wat voor soort lichaam, een dik of mager lichaam, een kort lichaam, en u zult zich dan bezighouden met bijzonderheden van de vorm. Sambhogakaya betekent een gedachte- en gevoelsvoertuig. Wanneer uw bewustzijn universeel wordt, bevindt u zich in dat voertuig van denken en gevoel – dharma, universeel. Sambhogakaya betekent deelnemen, deel hebben aan, communiceren, en betreft dat voertuig van denken en gevoel dat lager staat dan de dharmakaya, die nirvana is of boeddha, en toch hoger dan de nirmanakaya die in essentie de verheerlijkte persoonlijke mens is.

We hebben dus het kosmische denken-voelen of de dharmakaya, het tussenliggende denken-voelen of de sambhogakaya, die deel heeft aan wat erboven staat, maar ook aan het voertuig dat daaronder staat, of nirmanakaya. Sambhogakaya is in zekere zin de eenmaker, de vereniging, het antaskarana, dat deel heeft aan de dharmakaya en ook is verbonden met de nirmanakaya, en dus deel heeft aan wat er boven en beneden is. Deze komt overeen met de menselijke ziel, zoals dharmakaya overeenkomt met de geest van de mens.

Dan hebben we de nirmanakaya, waarin de bodhisattva zijn laagste voertuig vindt, want de nirmanakaya is de volledige mens minus het fysieke lichaam en de grof dierlijke vitaliteit, en natuurlijk ook zonder het lingasarira.

U ziet dat deze drie, de trikaya, zich in ieder van ons bevinden. Wanneer we geheel in de dharmakaya leven en als het ware door de sambhogakaya en nirmanakaya oprijzen en rust en vergetelheid vinden in de dharmakaya, dan zijn we pratyekaboeddha’s. We laten niets achter; er bestaat geen deelname aan de lagere werelden. We isoleren ons zelfzuchtig in de hoogste luister van zuivere geest en worden daarom pratyekaboeddha’s.

Wanneer we in de sambhogakaya leven, en ons tegelijkertijd in de nirmanakaya manifesteren is ons hoogste beginsel dharmakaya of boeddha of nirvani, zoals in het geval van boeddha Siddhartha. Gautama was boeddha in de dharmakaya; Gautama was bodhisattva in de sambhogakaya, die dharmakaya met nirmanakaya verbindt – het laagste voertuig dat in contact staat met deze gebieden van het menselijk leven, om de bodhisattva in staat te stellen in de wereld te leven en te werken. Is die gedachte niet eenvoudig en duidelijk en is ze niet onuitsprekelijk mooi?

Is er enig contact tussen de dharmakaya en de nirmanakaya? We weten het antwoord al, omdat de bodhisattva is geconcentreerd in de sambhogakaya, het ‘verbindings’voertuig, het deelhebbende voertuig, en leeft als een nirmanakaya, onzichtbaar voor de mensen, maar misschien kan hij juist daarom zo krachtig werken als bodhisattva.

Covina, Californië, 25 augustus 1942

Eclipsen

Het is in strijd met alle voorschriften van de archaïsche occulte school om een esoterische bijeenkomst te houden tijdens een eclips of ook tijdens een van de andere grote natuurverschijnselen. Tot zulke verschijnselen kunnen we aardbevingen rekenen en zware onweersbuien. Onveranderlijk worden onze esoterische of occulte bijeenkomsten onmiddellijk gesloten als een of meer van deze verschijnselen beginnen, hoewel in het geval van grote adepten aardbevingen, eclipsen en zware onweersbuien natuurlijk worden voorzien, en men zelfs niet aan een occulte of esoterische bijeenkomst begint.

Zo streng hield men zich aan deze regel en zo algemeen was die bekend bij de Ouden dat de geschiedschrijving ons meldt dat zelfs midden in belangrijke gebeurtenissen, zoals congressen of vergaderingen van staatshoofden, of het stichten van een stad of wat al niet, zelfs tijdens veldslagen en zeegevechten, bij het eerste teken van een aardbeving of van een eclips of zelfs bij naderend onweer, elke activiteit onmiddellijk werd stilgelegd, omdat, om de taal van die tijd te gebruiken, de goden op dat ogenblik boos waren op de mens. Griekse en Romeinse geschiedschrijvers en ook die van andere volkeren hebben verschillende gevallen opgetekend waarin een aardbeving of een eclips ogenblikkelijk een eind maakte aan militaire operaties of veldslagen en niet zelden eindigde een oorlog, omdat men dacht dat de goden ontstemd waren over wat de mensen deden en hun misnoegen op die manier kenbaar maakten om hen te waarschuwen.

Dit klinkt vreemd voor de mens van nu met een geest die zó door wetenschappelijke theorieën of beschouwingen is gekleurd dat hij helemaal niet beseft dat de hele natuur samenhangt en is vervlochten in een allesomvattend weefsel van het lot. De Ouden waren wijzer omdat ze wisten dat aardbevingen ‘niet toevallig plaatshebben’, dat eclipsen ‘zich niet zomaar voordoen’, noch onweersbuien, noch enige van de andere ingrijpende natuurverschijnselen. De absolute eenheid van de natuur, waartoe de mens behoort, en ook de seismische en door elektriciteit veroorzaakte bewegingen van de aarde, en de bewegingen van de zon en de planeten, al deze waren voor de Ouden verschillende bewegingen van een gemeenschappelijke natuur waarvan alle delen onderling op elkaar reageren. Zodat, wanneer mensen bezig waren elkaar te land of ter zee te bevechten, of belangrijke besprekingen hielden, en de natuur dan in andere delen van het weefsel ingrijpt met als resultaat een aardbeving of een eclips of een zware onweersbui of zelfs een ongewone afkoeling van de atmosfeer of een plotselinge hittegolf – al deze dingen voor de Ouden aanwijzingen waren van de eenheid van het leven. De gedachte dat ze ‘toevallig gebeuren’, zouden zij niet alleen met verwondering maar met minachting afwijzen. Welke houding is feitelijk de meest wetenschappelijke: die van de mensen in deze tijd die niet zien dat de ene gebeurtenis fundamenteel met de andere is verweven, die geen essentiële eenheid met de natuur zien, en die denken dat de dingen ‘toevallig’ gebeuren; óf die van de Ouden en ook van vele mensen van nu die de natuur beschouwen als één en onveranderlijk in haar manier van werken, waarbij het ene deel door elektrische krachten is verbonden met elk ander deel, en dus ook met de mensheid, zodat wat één deel doet een heel diepgaande en misschien krachtige invloed heeft op elk ander – groter of kleiner – deel van de natuur?

Spirituele zelfzucht

Het is helemaal niet moeilijk om te begrijpen wat spirituele zelfzucht is, als u al de verschillende aspecten van de leer die we hebben ontvangen in gedachte houdt. Met andere woorden, roep alles daarover in de herinnering voordat u toelaat dat uw denken zich vastzet of kristalliseert in een of ander kanaal. Een kanaal begrenst onmiddellijk uw horizon, en u kunt niet over de dijk heen zien van het kanaal waarin u zich bevindt.

Het zelf heeft zijn oorsprong in de atman voor zover het ons mensen betreft. De atman is identiek met de paramatman; de eerste is voor wat de mens betreft monadisch, de andere is kosmisch. In essentie zijn ze één. Een intens spiritueel verlangen, gevolgd door overeenkomstig handelen erop gericht om het zelf te doen verzinken in de volkomen zaligheid van atmisch geluk of paramatmisch bewustzijn, is het kenmerk van een pratyekaboeddha. Omdat dit vurige verlangen alleen die individuele monade betreft – die naar universaliteit verlangt en haar eigen atmische individualiteit opgeeft om deze zelfs maar tijdelijk te bereiken – is dit concentratie van de aandacht op het zelf, en daarom is het logisch en etymologisch gezien, en in werkelijkheid spirituele zelfzucht. Het woord zelfzucht moet wanneer het om spirituele aangelegenheden gaat dus niet worden opgevat als zelfzucht betreffende materiële dingen. Hier ligt de fout in de redenering van de meeste mensen, en juist daar moeten we zoeken naar de oorzaak van de verwarring.

Om boeddha te zijn, een pratyekaboeddha of een van mededogen, moet men dharmakaya worden; dit komt op hetzelfde neer als te zeggen dat men nirvana moet binnengaan. Nirvana binnengaan, dharmakaya worden, betekent dat vanaf het moment dat die glorierijke daad is verricht, elke verbinding of contact met alles wat lager is op de hiërarchische schaal van waarden of op de ladder van het leven wordt verbroken; en daarom zegt men dat de nirvani wordt ‘uitgeblazen’ (nir-vana, ‘uit-geblazen’). Zijn monade is uitgedoofd op deze stoffelijke gebieden, ongeveer zoals op dit gebied de vlam van een kaars wordt uitgeblazen.

Dit is de geestelijke zelfzucht van een pratyekaboeddha – boeddha omdat dharmakaya is bereikt; en deze is het bekleedsel van bewustzijn dat één is geworden met paramatman, of met de atman zo u wilt. Elk contact met al het andere dan deze is verbroken. Vandaar dat een nirvani zelfs volgens de intuïtieve exoterische uitleg in het oosten een spirituele eenzelvige, een neushoorn, wordt genoemd – een vreemde term die de betekenis goed weergeeft omdat ze zo aanschouwelijk is.

Het doel van de boeddha van mededogen is eveneens om nirvana, dharmakaya, te bereiken, omdat er anders van boeddhaschap geen sprake zou zijn – boeddhaschap betekent het binnengaan in de kosmische universaliteit van bewustzijn, die nirvana is, wanneer de dauwdruppel wordt opgenomen in de glinsterende oceaan en één wordt met het Al. Maar hier ligt het verschil, en dit verschil is heel belangrijk. De boeddha van mededogen laat bij het bereiken van dharmakaya of nirvana een bodhisattva achter, een andere monade in zijn constitutie, en deze bodhisattva blijft óf in sambhogakaya óf in nirmanakaya. Deze is een boeddha van mededogen, een technische uitdrukking die meer omvat dan alleen het idee van het bereiken van boeddhaschap. Dat gold voor Gautama Sakyamuni, onze Heer Boeddha, en voor veel andere boeddha’s uit tijdperken en manvantara’s in het verleden.

We zien dus dat spirituele zelfzucht betekent vereniging met het goddelijke, tot stand gebracht door de eigen inspanningen van het individu dat vurig verlangt naar spiritualiteit en spiritueel geluk voor zichzelf. Dit betekent boeddhaschap, en toch betekent het pratyekaboeddhaschap tenzij degene die zojuist boeddha is geworden een bodhisattva achterlaat om in zijn plaats het werk voort te zetten. Let ook op de betekenis van het samengestelde Sanskrietwoord pratyeka en u zult zien dat onze theosofische verklaring, zoals die voor het eerst door HPB is gegeven in De stem van de stilte, volkomen juist is. Prati ‘voor’ of ‘naartoe’; eka, ‘één’, met de betekenis van het eigen zelf van het individu. Alles voor mijzelf, naar mijzelf toe, opdat ik boeddha kan worden. Natuurlijk laat de pratyekaboeddha evenzeer een verbazingwekkend aroma achter, een zegenrijke geestelijke sfeer die weldadig, heilig en zuiver is omdat hij het boeddhaschap heeft bereikt. Het is te vergelijken met de heiligen in de christelijke kerk. Zij hebben van het bereiken van pratyekaboeddhaschap, wat zij heiligheid noemen, een van hun edelste aspiraties gemaakt omdat ze de occulte of esoterische sleutel hebben verloren, die aangeeft dat een dergelijke manier van handelen de essentie van geestelijke zelfzucht is. Ze hebben het andere en edeler deel van deze leer verloren: dat het bereiken van boeddhaschap verheven is, mits de bodhisattva wordt achtergelaten om het werk van de mens die boeddha is geworden voort te zetten.

Ik zie geen enkele moeilijkheid te begrijpen wat geestelijke zelfzucht is, want het spreekt vanzelf dat als deze de grof dierlijke of fysieke of persoonlijke zelfzucht van de lagere mens zou zijn, deze niet spiritueel is en daarom is deze geen spirituele zelfzucht. Spirituele zelfzucht betekent het vurige verlangen om voor zichzelf tot geestelijk leven te komen, wat er ook met de rest van de wereld gebeurt.


Dialogen van G. de Purucker, blz. 134-55

© 2023 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag