Het Theosofisch Genootschap

omslag boek

Boekbespreking:
Lost Technologies of Ancient Egypt – Advanced Engineering in the Temples of the Pharaohs

Christopher Dunn, Bear & Company, 2010, 382 blz., isbn 9781591431022

Na zijn eerste werk, The Giza Power Plant, breidt Christopher Dunn, een ingenieur met ruim 50 jaar ervaring en deskundige op het gebied van precisie- en lasermachines, zijn onderzoek naar de monumenten van het oude Egypte verder uit. Dit keer worden vooral de tempels, beelden, sarcofagen, en obelisken onder de loep genomen. De ontdekkingen die hij met zijn metingen en analyses doet geven ons een veel beter beeld over de productiemethoden en het gereedschap die de oude Egyptenaren moeten hebben gebruikt. De heersende opvatting dat ze zouden kunnen zijn gemaakt met behulp van eenvoudige stenen en koperen werktuigen komt hierdoor zwaar onder vuur te liggen.

In de eerste hoofdstukken richt hij zich op de granieten Ramses-beelden die staan bij de tempel van Luxor. Zijn computeranalyse van foto’s van de Ramses-kronen (hedjet) toont aan dat ze zo symmetrisch zijn gemaakt en bovendien met dezelfde geometrie dat ze niet het resultaat kunnen zijn van de hand van een kunstenaar. Volgens Dunn ‘zouden ze niet kunnen zijn gemaakt zonder het gebruik van een mechanisch apparaat dat een gereedschap langs een voorgeschreven pad leidt’ (blz. 37). Tegenwoordig wordt gereedschap aangestuurd met behulp van computers maar het kan ook mechanisch. Zijn drie-dimensionale analyse van de hoofden van Ramses en de ogen, neus, mond en oren laat zien dat de linker- en rechterkant van het gezicht identiek zijn, en van een symmetrie getuigen die niet door een kunstenaar kan worden geëvenaard. Bovendien laat hij zien dat de oude Egyptenaren gebruikmaakten van een heilige geometrie voor het ontwerp van de hoofden en kronen.

gezicht van Ramses

Symmetrie van het gezicht van Ramses, Luxor

Een ander heel interessant punt is zijn analyse van gereedschapssporen. Elk soort gereedschap dat wordt gebruikt laat zogenaamde gereedschapssporen na, en aan de hand van deze sporen kan men meer te weten komen over het gereedschap dat mogelijk is gebruikt. Dunn brengt deze sporen in beeld met close-up foto’s. De gereedschapssporen die zichtbaar zijn op de Ramses-hoofden zijn geen sporen die worden nagelaten door beitels of hamers in de hand van een kunstenaar, en er zijn geen krassen die normaal gesproken worden nagelaten door schuren en polijsten. De sporen, zoals parallelle groeven, hebben duidelijk het karakter van machinesporen.

Dunn vervolgt zijn studie met een analyse van de beroemde sarcofagen in het Serapeum. Zijn metingen geven een indruk van de verbazingwekkende mate van rechtheid van de sarcofagen en precisie van de hoeken. Gewapend met een winkelhaak geproduceerd door een machine en met een precisie van 0,005 mm ontdekte hij tot zijn eigen verbazing dat de granieten kist loodrecht was en dat hij nog een keer terug moest komen met nog preciezere instrumenten om een afwijking vast te stellen. De tweede keer bracht hij een winkelhaak met een precisie van 0.00127 mm mee. Opnieuw kon hij geen afwijking constateren. De hoeken in de sarcofaag hadden een straal van 4 mm, wat ook verbazingwekkend scherp is. Volgens Dunn wijzen deze metingen op een hoog niveau van technologie en hij heeft Tru-Stone (de grootste producent ter wereld van o.a. precieze granieten producten) gevraagd of ze de sarcofaag zouden kunnen namaken. Hij kreeg als antwoord dat ze dit niet kunnen. Dit wil niet zeggen dat het onmogelijk is. Volgens Dunn kan het wel als er genoeg geld voor zou worden uitgetrokken om speciaal daarvoor een machine te ontwerpen (vgl. blz. 128, 133). En deze sarcofagen zouden volgens egyptologen met de hand zijn gemaakt en gebruikt om stieren in te begraven! Er zijn daarnaast ook andere sarcofagen gevonden zoals in Memphis die niet zo’n hoge mate van precisie vertonen, en deze kunnen wel met de hand zijn gemaakt.

Een volgend studieobject van Dunn is de tempel van Dendera. Zijn analyse van de gezichten bovenop de pilaren wijst opnieuw op een ongelooflijk precieze symmetrie en gebruikmaking van geometrie.

De obelisken worden ook door Dunn bestudeerd. De hiërogliefen op de obelisken zijn zo scherp dat ze volgens Dunn duidelijk zijn gemaakt door een machine die in het graniet duikt en er weer uit wordt gehaald (blz. 212). Opmerkelijk zijn de sporen waar de machine te lang zou zijn doorgeschoten. Naast de hoge kwaliteit hiërogliefen zijn er ook hiërogliefen van duidelijk mindere kwaliteit die wel met de hand kunnen zijn gemaakt. Bij de beroemde onvoltooide obelisk vindt Dunn duidelijke sporen van parallelle groeven die door een machine zouden zijn gemaakt. Andere objecten die door Dunn zijn onderzocht zijn het concave granieten blok bij Abu Roash, de basalten bestrating ten oosten van de Grote Piramide, specifieke granieten blokken in en naast de daltempel van Khafra, en de door Petrie geconstateerde gereedschapssporen op Egyptische vazen en potten van albast, basalt, dioriet en kalksteen en de daaruit ‘geboorde?’ kernen.

Het blijft nog steeds de vraag over welke machines en gereedschappen de oude Egyptenaren precies beschikten, maar het valt niet meer te ontkennen dat de stenen en koperen werktuigen die tot dusver zijn gevonden ontoereikend zijn om te verklaren hoe de oude Egyptenaren zulke harde steensoorten met zo’n precisie en mate van symmetrie konden bewerken. Dunn wijst aan de hand van verschillende soorten gereedschapssporen erop dat er verschillende machines moeten zijn gebruikt. Voor het zagen van de grote blokken, bijvoorbeeld, zouden volgens Dunn megazagen zijn gebruikt en deze zouden volgens hem hebben gestaan in enkele van de zogenaamde bootgraven.

We weten dat de Egyptische beschaving duizenden jaren heeft geduurd en volgens theosofische opvattingen zelfs honderdduizenden jaren. Is het dan niet logisch om te veronderstellen dat ze hun bouw- en beeldhouwkunst steeds verder hebben ontwikkeld en verfijnd? Kijk wat een technologische vooruitgang onze beschaving heeft gemaakt in een kleine honderd jaar.

Dunn presenteert een nuchtere benadering van het onderwerp, en zijn onderzoek getuigt van grote nauwkeurigheid. Hij denkt niet dat reuzen of buitenaardse wezens nodig zijn ter verklaring van de bouwwerken maar is van mening dat de oude Egyptenaren over een nu verloren technologie beschikten. Maar waarom zijn deze machines dan niet gevonden? Misschien zijn de machines vergaan, of misschien zullen ze nog worden gevonden nu er zulke sterke aanwijzingen zijn voor het bestaan ervan.

– Coen Vonk

Oude culturen/beschavingen: Egypte

Piramiden en tempels in Egypte

Inwijding in de piramide


Uit Impuls (Nieuwsbrief voor leden van het Theosofisch Genootschap), maart 2012, nr. 58.

© 2012 Theosophical University Press Agency