Boekbespreking: De geheime leer: deel 3
15 x 22 cm, 586 blz., isbn 9789491433337, paperback, € 34,50
Bestel
bij bol.com
In 1888 publiceerde H.P. Blavatsky deel 1 en 2 van The Secret Doctrine. Ze spreekt daarin over het voorbereiden van deel 3 en 4 van dit werk, maar deze delen zijn tijdens haar leven nooit afgemaakt en gepubliceerd. Na haar dood werd veel materiaal gevonden over de oude mysteriën en de levens van grote adepten, bestemd voor deel 3.
In 1897, zes jaar na het overlijden van H.P. Blavatsky, heeft de Theosophical Publishing Society in Londen dit materiaal gepubliceerd als The Secret Doctrine deel 3, geredigeerd door Annie Besant. Die uitgave bestaat uit twee grote afdelingen: (a) een inleiding en 51 hoofdstukken over oude mysteriën en grote adepten, en (b) de eerste drie esoterische instructies die Blavatsky onder leden van de esoterische sectie verspreidde, aangevuld met opgetekende mondelinge leringen.
De huidige Nederlandse publicatie bevat nieuwe vertalingen van afdeling (a). Dit materiaal is ook uitgegeven in Blavatsky Collected Writings (geredigeerd door Boris de Zirkoff), vooral in deel 14 maar ook in deel 7 en 13.
Hieronder volgt een bewerkte versie van een artikel* van Manuel Oderberg over deel 3.
*‘Boekbespreking: H.P. Blavatsky: Collected Writings, deel 14’, Sunrise nov/dec 1986.
Het is moeilijk één fragment uit te kiezen dat van meer betekenis is dan de andere of dat speciaal de nadruk verdient. Maar wel moet de aandacht worden gevestigd op een artikel met de lange maar stimulerende titel: ‘De ‘leer van het oog’ en de ‘leer van het hart’, of het ‘zegel van het hart’’. De ‘leer van het oog’ heeft betrekking op de exoterische weergave van voor het publiek bestemde leringen over de mensheid, de aarde en de kosmos, door middel van allegorieën en beeldspraak. De ‘leer van het hart’ vormt de sleutel tot het begrijpen van wat in die leringen verborgen ligt in gelijkenissen of verhalen. Deze heilige leringen werden van oudsher in tijden van spirituele vrijheid openlijk doorgegeven, maar in perioden van onderdrukking gingen ze in het geheim van de ene generatie over op de andere, om hun voortbestaan te verzekeren en hun zuiverheid voor verdraaiing te behoeden. De parel die werd bewaard in de schelp van elke religie, of, om de uitdrukking van de schrijfster te gebruiken, het ‘zegel van het hart’, viel onder de verantwoordelijkheid van de arhats, want slechts aan hen had Gautama de Boeddha haar geschonken.
Het essentiële verschil tussen het ‘oog’ en het ‘hart’, of de uiterlijke vorm en de verborgen betekenis, droge metafysica en goddelijke wijsheid, is kort en bondig samengevat door de Chan-meester Lin-Chi:
De ‘ware mens, zonder rang’, wu-wei-chen-jen, is gehuld in een stekelige bast, zoals de kastanje. Hij kan niet [gemakkelijk] worden benaderd. Dit is boeddha – de boeddha in u.*
*The Recorded Sayings, vertaling R.F. Sasaki, uitgegeven door het Institute for Zen Studies, Kyoto, Japan, 1975.
Omdat de leringen van het ‘oog’ en het ‘hart’ in strekking en toepassing universeel zijn, moeten er in verschillende tijdperken en over de hele wereld sporen van kunnen worden gevonden. Elk daarvan moet in wezen overeenstemmen met de andere, ongeacht de taal of de aard van de verschillende volkeren aan wie ze werden doorgegeven.
Verschillende artikelen in dit boek hebben betrekking op de innerlijke betekenis van de kabbala, werpen licht op Genesis en op het verband tussen enerzijds de sefiroth en de elohim en anderzijds de mens en de kosmos. ‘Wat zegt de kabbala zelf?’ vraagt H.P. Blavatsky. ‘Zijn grote rabbi’s waarschuwen iemand die hun uitspraken letterlijk neemt.’ In de Zohar staat:
Wee de mens die zegt dat de Torah, d.w.z. de Wet, alleen alledaagse gezegden en gewone verhalen bevat! . . . zo is het niet; elk woord van de Torah heeft een verheven betekenis en houdt een hemels mysterie in. . . . De verhalen van de Torah zijn de gewaden van de Torah. Wee hem die dit gewaad aanziet voor de Torah zelf.*
*Zohar, 3:152a, geciteerd in Isaac Myer, Qabbalah, 1888, blz. 102.
Uit de manier waarop Blavatsky het oosterse erfdeel behandelt, blijkt hoe verkeerd belangrijke ideeën die uit India, China of elders stammen, werden geïnterpreteerd. Het gedeelte bijvoorbeeld dat is getiteld ‘Het mysterie van de Boeddha’ bevat enkele van de diepzinnigste hoofdstukken over het hele vraagstuk van het boeddhaschap, over kosmische boeddha’s en menselijke boeddha’s en hoe deze zich verhouden tot de Indiase prins Siddhartha, de latere Gautama-Sakyamuni. Daarin wordt de leer van de avatara’s besproken, goddelijke belichamingen, waarbij de boeddha’s een rol spelen, en er wordt licht geworpen op de zevenvoudige samenstelling van de mens als een weerspiegeling van de samenstelling van de kosmos.
De relatie tussen Boeddha en Sankaracharya verklaart gebeurtenissen en ontwikkelingen in de afgelopen 2000 jaar met betrekking tot het boeddhisme en de Advaita-Vedanta; ook wordt erin beschreven hoe een avatara ontstaat, ongeacht of het om Sankaracharya, Jezus of een ander gaat, en wat een bodhisattva in wezen is. De gouden draad die door alles heenloopt is mededogen en dienstbaarheid, de essentie van altruïsme.
Een belangrijk onderdeel, voorzien van aantekeningen van H.P. Blavatsky, is de ‘ongepubliceerde toespraak van de Boeddha’, ontleend aan het tweede boek met toelichtingen op de stanza’s van Dzyan*, genoemd in de De geheime leer. Van bijzonder belang is de betekenis die wordt gegeven aan maya – de illusie die voortkomt uit onvolmaakte waarnemingen en die niet het niet-bestaan is dat veel westerse geleerden erin zien. Andere hoofdstukken dragen als titel ‘Nirvana-moksha’; ‘De geheime boeken over ‘Lam rim’ en Dzyan’ (Lam rim is de klassieke tekst van Tsongkhapa, de grote Tibetaanse hervormer van het boeddhisme en de vermaarde stichter van de Gelugpa-school); ‘Amita-boeddha, Kwan-shih-yin, en Kuan-yin – Wat het ‘Boek over Dzyan’ en de lamakloosters van Tsongkhapa zeggen’, en ‘Tsongkhapa – lohans in China.’
*Dzyan, in het Sanskriet dhyana, betekent spiritueel-mentale contemplatie. Dhyana is in het boeddhisme ook een van de deugden of paramita’s.
In verschillende hoofdstukken, met name in ‘De beproeving van de zonne-ingewijde’ en ‘De ‘zon van inwijding’ van de mysteriën’, behandelt H.P. Blavatsky de oude mysteriën van verschillende landen, hun oorsprong, doelstellingen, hun ouderdom, en de opvolgers ervan in het christelijke tijdperk. Ze geeft toe dat ‘de mysteriën hun zwakke punten en gebreken hadden, zoals elke organisatie die door mensen wordt gevormd deze noodzakelijkerwijs heeft’ (blz. 317), maar ze citeert ook de respect afdwingende Voltaire: ‘Te midden van de chaos van het bijgeloof van het volk . . . bestond er een organisatie die de mens er altijd van heeft weerhouden om tot absolute barbaarsheid te vervallen: het was die van de mysteriën.’
‘Het einde van de mysteriën in Europa’ behandelt het sluiten van de scholen in Keltisch Gallië in 47 v.Chr. in Alesia (of Alise-Sainte-Reine), en in 21 n.Chr. in Bibracte; en eveneens de totale vernietiging in 389 n.Chr. van de bibliotheek van Alexandrië, die eerder door Julius Caesar was verwoest.
De overal voorkomende voetnoten blijken net zo fascinerend te zijn als de hoofdtekst. Op blz. 258 zegt de schrijfster bijvoorbeeld dat zowel Socrates als keizer Julianus ‘voor dezelfde misdaad’ stierven: ze hadden ‘een deel van het zonnemysterie’ onthuld dat betrekking had op de aard van de zon. Socrates was nooit ingewijd en werd veroordeeld door ‘aardse en wereldse rechters’; Julianus, die wel was ingewijd, ‘stierf een gewelddadige dood omdat de hand die hem vroeger beschermde werd teruggetrokken, en hij eenvoudig aan zijn lot of karma werd overgelaten’. Ze voegt eraan toe dat het mysterie rond de verbanning van de beroemde dichter Ovidius op eenzelfde oorzaak berust: hij wist niet dat hij het geheim van de mysteriën had geschonden, maar zijn vriend, keizer Augustus, wist dat als ingewijde wel. Uit vriendschap voor de dichter verbande hij hem liever uit Rome dan hem te laten executeren. Dit toont duidelijk aan hoezeer de leiding van de mysteriescholen was achteruitgegaan, want ‘dood’ voor verraad (d.w.z. schending van de regel van geheimhouding) betekende oorspronkelijk uitsluiting van deelname aan de heilige rituelen en oefeningen, wat gelijkstond met een innerlijke, geen fysieke, dood.
In de boeken van H.P. Blavatsky bezitten we het meest grondige antwoord aan die critici die haar omlaag hebben gehaald zonder iets van haar of haar levenswerk te hebben begrepen. Haar werken zijn een levend getuigenis van haar zelfopoffering voor het welzijn van alle mensen.