Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud deel 1 pagina vooruit

3. ‘An lumen sit corpus, nec non?’1

Men zegt ons dat licht beslist geen lichaam is. De natuurwetenschap zegt dat licht een kracht of een trilling is, de golfbeweging van de ether. Het is een eigenschap of karakteristiek van de stof, of zelfs een gedragswijze ervan – maar zeker geen lichaam!

Precies. Deze ontdekking, de kennis – wat deze ook waard is – dat licht of caloric2 (‘warmtestof’) geen beweging van stofdeeltjes is, dankt de wetenschap in hoofdzaak, zo niet geheel, aan Sir W. Grove. Hij was de eerste die in een lezing aan het London Institution in 1842 aantoonde dat ‘warmte en licht beschouwd kunnen worden als gedragswijzen; of . . . trillingen van de stof zelf, en niet als een afzonderlijk, etherisch fluïdum dat deze doordringt’.3 Toch waren misschien kracht en krachten voor sommige natuurkundigen – zoals Oersted, een eminente wetenschapper – stilzwijgend ‘geest [en dus geesten] in de natuur’. Verschillende nogal mystiek aangelegde wetenschappers hebben verklaard dat licht, warmte, magnetisme, elektriciteit, zwaartekracht, enz., niet de uiteindelijke oorzaken zijn van de zichtbare verschijnselen, waaronder ook de beweging van de planeten. Dit zijn volgens hen de secundaire gevolgen van andere oorzaken – waar de wetenschap in onze tijd weinig om geeft – maar waarin het occultisme gelooft, want de occultisten hebben in elke eeuw bewijzen geleverd van de deugdelijkheid van hun beweringen. En in welke tijd waren er geen occultisten en geen adepten?

Sir Isaac Newton hield zich aan de deeltjestheorie van Pythagoras, en was ook geneigd de consequenties ervan te erkennen. Graaf De Maistre had daarom eens de hoop dat Newton uiteindelijk de wetenschap zou terugvoeren naar de erkenning dat krachten en de hemellichamen door intelligenties werden voortgestuwd en geleid.4 Maar De Maistre had buiten de waard gerekend. De diepste gedachten en denkbeelden van Newton werden verdraaid, en van zijn grote wiskundige kennis werd alleen het fysieke omhulsel gebruikt. Als de arme Sir Isaac had voorzien voor welk doel zijn opvolgers en aanhangers zijn ‘zwaartekracht’5 zouden gebruiken, dan zou die vrome en religieuze man zeker rustig zijn appel hebben opgegeten, en nooit hebben gerept over de begrippen van de mechanica die verband houden met de val ervan.

Men geeft blijk van grote minachting voor de metafysica in het algemeen en voor de ontologische metafysica in het bijzonder. Maar telkens als de occultisten hun gekleineerde stem durven te verheffen, zien we dat de materialistische natuurwetenschap doortrokken is van metafysica.6 Om aan te tonen dat de moderne wetenschap vrij is van zulke ‘dromen’, worden haar meest fundamentele beginselen, hoewel ze onverbrekelijk zijn verbonden met het transcendentalisme, niettemin in de doolhof van tegenstrijdige theorieën en hypothesen verdraaid en vaak genegeerd. Deze beschuldiging wordt heel duidelijk bevestigd door het feit dat de wetenschap zich beslist genoodzaakt ziet de ‘hypothetische’ ether te aanvaarden en te proberen deze te verklaren op de materialistische basis van mechanische atoomwetten. Deze poging heeft rechtstreeks geleid tot de noodlottigste tegenstrijdigheden en tot principiële onverenigbaarheid van de veronderstelde aard van de ether met de fysieke werking ervan. Een tweede bewijs kan men vinden in de vele tegenstrijdige verklaringen over het atoom – het meest metafysische object in de schepping.

Wat weet de moderne natuurwetenschap eigenlijk over de aether? De eerste gedachten erover zijn ontegenzeglijk afkomstig van de oude filosofen. De Grieken ontleenden deze aan de oude Indiërs; de oorsprong van de moderne aether vindt men in, en is een verminking van, akasa. Men beweert dat deze verminking een wijziging en verbetering is van het denkbeeld van Lucretius. Laten we dan het hedendaagse begrip onderzoeken aan de hand van een aantal wetenschappelijke boeken die uitspraken van de natuurkundigen zelf bevatten.

Het bestaan van de ether wordt aanvaard in de fysische astronomie, in de gewone natuurkunde, en in de scheikunde.

De astronomen beschouwden deze aanvankelijk als een uitzonderlijk ijl en beweeglijk fluïdum, dat geen merkbare weerstand biedt aan de beweging van de hemellichamen. Ze schonken geen aandacht aan de continuïteit of discontinuïteit ervan. Zijn belangrijkste functie in de moderne astronomie was om als basis te dienen voor hydrodynamische theorieën van de zwaartekracht. In de natuurkunde speelde dit fluïdum enige tijd verschillende rollen die verband hielden met de ‘imponderabilia’ [waaraan door Sir W. Grove op zo wrede manier een einde werd gemaakt]. Sommige natuurkundigen hebben de ether van de ruimte zelfs gelijkgesteld met die ‘imponderabilia’.7

Toen kwamen hun kinetische theorieën; en sinds de formulering van de dynamische warmtetheorie werd de ether in de optica gekozen als drager van de golfbewegingen van het licht. Om de verstrooiing en de polarisatie van het licht te verklaren, moesten de natuurkundigen vervolgens nogmaals hun toevlucht nemen tot hun ‘wetenschappelijke verbeelding’, en ze begiftigden de ether onmiddellijk met (a) een atomaire of moleculaire structuur, en (b) een enorme elasticiteit, ‘zodat zijn weerstand tegen vervorming die van de meest inelastische lichamen verre overtrof’.8 Een theorie van de essentiële discontinuïteit van de stof, en dus ook van de ether, werd daarom nodig. Nadat men deze discontinuïteit had aanvaard om de verstrooiing en de polarisatie te verklaren, werden theoretische onmogelijkheden ontdekt met betrekking tot zo’n verstrooiing. De ‘wetenschappelijke verbeelding’ van Cauchy zag in atomen ‘stoffelijke punten zonder uitgebreidheid’. Om de allergrootste bezwaren tegen de golftheorie (namelijk enkele bekende stellingen uit de mechanica die in de weg stonden) te ondervangen, stelde hij voor om aan te nemen dat de etherische middenstof waardoor het licht zich voortplant, niet continu is maar uit deeltjes bestaat, die door waarneembare afstanden gescheiden zijn. Fresnel bewees dezelfde dienst aan de verschijnselen van polarisatie. E.B. Hunt heeft de theorieën van beiden weerlegd.9 Er zijn nu wetenschappers die verkondigen dat deze theorieën ‘in essentie onjuist’ zijn, terwijl andere – de aanhangers van de ‘mechanische atoomtheorie’ – er met een wanhopige hardnekkigheid aan vasthouden. Bovendien wordt de veronderstelling van een atomaire of moleculaire samenstelling van de ether weerlegd door de thermodynamica, want Clerk Maxwell heeft aangetoond dat zo’n middenstof eenvoudig een gas zou zijn.10 De hypothese van ‘eindige tussenruimten’ blijkt dus vruchteloos als aanvulling op de golftheorie. Bovendien blijken eclipsen niet de kleurvariaties op te leveren die Cauchy veronderstelde (door aan te nemen dat stralen van verschillende kleur zich met ongelijke snelheden voortplanten). De astronomie heeft op meer dan één verschijnsel gewezen dat volkomen in strijd is met deze leer.

Terwijl dus op het ene gebied van de natuurkunde de atomair-moleculaire samenstelling van de ether wordt aangenomen om een groep bijzondere verschijnselen te verklaren, wordt op een ander gebied geconcludeerd dat zo’n samenstelling in strijd is met een aantal vastgestelde feiten, zodat Hirns beschuldigingen (zie blz. 529-30) worden gerechtvaardigd. De scheikunde achtte het onmogelijk om een enorme elasticiteit toe te schrijven aan de ether zonder deze te beroven van andere eigenschappen die juist voor het bouwwerk van haar moderne theorieën noodzakelijk waren. Dit mondde uit in een definitieve transformatie van de ether. De eisen van de mechanische atoomtheorie hebben wiskundigen en natuurkundigen van naam ertoe gebracht te proberen de traditionele atomen van stof te vervangen door bijzondere vormen van wervelende beweging in een ‘universeel homogene, niet samendrukbare en continue materiële middenstof’, of aether.11

De schrijfster, die geen aanspraak maakt op een wetenschappelijke vorming, maar alleen op een redelijke bekendheid met de moderne theorieën, en op een grotere bekendheid met de occulte wetenschappen, vindt echter juist in het arsenaal van de moderne wetenschap de wapens tegen de lasteraars van de esoterische leer. De opvallende tegenstrijdigheden, de wederzijds vernietigende hypothesen van wereldberoemde wetenschappers, hun wederzijdse beschuldigingen, aanklachten en meningsverschillen, bewijzen duidelijk dat de occulte theorieën, of deze nu worden aanvaard of niet, evenveel recht hebben om te worden gehoord als al die zogenaamd geleerde en academische hypothesen. Of de volgelingen van de Royal Society de ether willen beschouwen als een continu of een discontinu fluïdum, doet er dus weinig toe, en is voor ons huidige doel van geen betekenis. Eén ding staat vast: de officiële wetenschap weet tot op heden niets over de samenstelling van de ether. Laat de wetenschap hem stof noemen als ze dat wil. Hij is echter noch als akasa noch als de ene heilige aether van de Grieken te vinden in een van de aan de huidige natuurkundigen bekende aggregatietoestanden van de stof. Ether is stof op een heel ander gebied van waarneming en van zijn. Hij kan niet door middel van wetenschappelijke instrumenten worden geanalyseerd of begrepen, en evenmin kan de ‘wetenschappelijke verbeelding’ zich een voorstelling ervan maken, tenzij degenen die daarover beschikken de occulte wetenschappen hebben bestudeerd. Deze stelling wordt hieronder bewezen.

Stallo toont met betrekking tot de cruciale problemen van de huidige natuurkunde aan (zoals De Quatrefages en verschillende anderen dat deden voor de antropologie, biologie, enz.) dat de meerderheid van de knappe en geleerde materialisten heel vaak de meest onjuiste redeneringen verkondigen in hun pogingen om hun eigen hypothesen en stelsels te ondersteunen. Laten we het volgende geval nemen. De meesten van hen verwerpen actio in distans (in het occultisme een van de grondbeginselen als het gaat om aether of akasa), terwijl er, zoals Stallo terecht opmerkt, geen fysieke werking is ‘die bij nauwkeurig onderzoek niet kan worden herleid tot actio in distans’;12 en hij bewijst het.

Volgens prof. Lodge doen metafysische redeneringen ‘onbewust een beroep op ervaring’. En hij voegt eraan toe dat als zo’n ervaring ondenkbaar is, deze dan niet bestaat, enz. In zijn eigen woorden: ‘Als iemand met een hoogontwikkeld verstand, of een groep van zulke mensen, een lering over een of ander betrekkelijk eenvoudig en fundamenteel vraagstuk absoluut ondenkbaar vindt, is dat een bewijs . . . dat de ondenkbare toestand van de dingen niet bestaat’, enz.13

Daarna, tegen het einde van zijn lezing, wijst prof. Lodge erop dat de verklaring van zowel cohesie als zwaartekracht ‘moet worden gezocht in de wervel-atoomtheorie van Sir William Thomson’.14

Men hoeft niet te vragen of deze wervel-atoomtheorie ook het neervallen op aarde van de eerste levenskiem uit een voorbijkomende meteoor of komeet (de hypothese van Sir W. Thomson) kan verklaren. Maar men zou Lodge kunnen herinneren aan de wijze kritiek op zijn lezing in dezelfde Concepts and Theories of Modern Physics. Gezien de hierboven geciteerde verklaring door de Londense professor vraagt de schrijver zich af ‘of de elementen van de wervel-atoomtheorie bekende, of zelfs mogelijke, ervaringsfeiten zijn? Want, als ze dat niet zijn, dan is die theorie kennelijk vatbaar voor dezelfde kritiek die de veronderstelling van actio in distans ongeldig zou maken.’15 En dan toont de bekwame criticus duidelijk aan wat ether niet is, en ook nooit kan zijn, ondanks alle wetenschappelijke beweringen van het tegendeel. En zo zet hij, zij het onbewust, de deur wijd open voor onze occulte leringen. Want, zoals hij zegt:

De middenstof waarin de wervelbewegingen ontstaan, is, volgens de uitdrukkelijke bewering van prof. Lodge (Nature, deel 27, blz. 305), ‘een volmaakt homogeen, niet samendrukbaar, continu lichaam, dat niet in enkelvoudige elementen of atomen kan worden ontbonden; het is in feite continu, niet moleculair.’ En aan deze bewering voegt prof. Lodge toe: ‘Er is geen ander lichaam waarvan we dit kunnen zeggen, en daarom moeten de eigenschappen van de aether enigszins afwijken van die van gewone stof.’ Het blijkt dan dat de hele wervel-atoomtheorie, die ons wordt aangeboden ter vervanging van de ‘metafysische theorie’ van actio in distans, berust op de hypothese van het bestaan van een materiële middenstof die in het geheel niet uit ervaring bekend is, en die eigenschappen heeft die enigszins afwijken16 van die van gewone stof. Deze theorie is dus niet, zoals wordt beweerd, een herleiding van een onbekend ervaringsfeit tot een bekend feit. Ze is integendeel een herleiding van een feit dat volkomen bekend is, tot een feit dat niet alleen geheel onbekend is, maar ook nooit wordt waargenomen en niet kan worden waargenomen. Bovendien is de beweerde wervelbeweging van, of beter gezegd in, de veronderstelde etherische middenstof . . . onmogelijk, omdat beweging in een volmaakt homogeen, niet samendrukbaar en daarom continu fluïdum niet waarneembaar is. . . . Het is daarom duidelijk dat . . . waarheen de wervel-atoomtheorie ons misschien ook voert, deze ons beslist niet op het terrein van de natuurkunde brengt, of in het gebied van de verae causae.17 En ik kan eraan toevoegen dat, omdat de hypothetische niet gedifferentieerde18 en niet differentieerbare middenstof duidelijk een onwillekeurige verstoffelijking van het oude ontologische begrip zuiver bestaan is, de hier besproken theorie alle kenmerken heeft van een ongrijpbaar metafysisch spook.19

Met recht ‘een spook’, dat alleen door het occultisme grijpbaar kan worden gemaakt. Van zo’n wetenschappelijke metafysica tot het occultisme is nauwelijks één stap. De natuurkundigen die van mening zijn dat de atomaire opbouw van de stof verenigbaar is met haar doordringbaarheid, hoeven niet ver van hun pad af te wijken om de belangrijkste verschijnselen van het occultisme te kunnen verklaren, die nu door natuurkundigen en materialisten zo worden bespot. De ‘stoffelijke punten zonder uitgebreidheid’ van Cauchy zijn de monaden van Leibniz, en tegelijkertijd de materialen waarmee de ‘goden’ en andere onzichtbare machten zich in lichamen hullen.20 Het uiteenvallen en de hereniging van ‘stoffelijke’ deeltjes zonder uitgebreidheid zouden vanzelf naar voren moeten komen als mogelijke belangrijke factoren bij de manifestatie van verschijnselen, in ieder geval voor die weinige wetenschappers die de opvattingen van Cauchy aanvaarden. Want, terwijl hij zich van die zogenaamde eigenschap van ondoordringbaarheid van de stof afmaakt door de atomen eenvoudig te beschouwen als ‘materiële punten die elkaar aantrekken en afstoten met een intensiteit die varieert met de afstand die ze van elkaar scheidt’, verklaart deze Franse theoreticus: ‘Hieruit volgt dat we, als de maker van de natuur21 zou besluiten de wetten van aantrekking en afstoting van de atomen eenvoudig te wijzigen, onmiddellijk zouden kunnen zien dat de hardste lichamen elkaar doordringen, dat de kleinste stofdeeltjes ontzaglijke ruimte innemen, of dat de grootste massa’s zich tot de kleinste omvang verkleinen, en dat het gehele heelal zich als het ware in één enkel punt concentreert.’22

En dat ‘punt’, dat onzichtbaar is op ons gebied van waarneming en stof, is wel zichtbaar voor het oog van een adept die het op andere gebieden kan volgen en zien.

Noten

  1. Vertaling: Is licht een lichaam, of niet?
  2. Zie voetnoot vert., blz. 577.
  3. Zie The Correlation of Physical Forces, 1874, blz. xiii. Robert Ward wijst er in het Quarterly Journal of Science van november 1880 bij het bespreken van de onderwerpen warmte en licht op hoe volslagen onwetend de wetenschap is over een van de gewoonste natuurfeiten – de warmte van de zon. Hij zegt: ‘De temperatuur van de zon is voor veel wetenschappers onderwerp van onderzoek geweest. Newton, een van de eerste onderzoekers van dit vraagstuk, probeerde die te bepalen, en na hem hebben alle wetenschappers die zich met warmtemeting hebben beziggehouden, zijn voorbeeld gevolgd. Ze geloofden allemaal dat ze daarin waren geslaagd, en hebben hun resultaten met groot vertrouwen geformuleerd. Hieronder staan in chronologische volgorde van publicatie de gevonden temperaturen (in graden Celsius): Newton 1.699.300°; Pouillet 1461°; Zöllner 102.200°; Secchi 5.344.840°; Ericsson 2.726.700°; Fizeau 7500°; Waterston 9.000.000°; Spoerer 27.000°; Deville 9500°; Soret 5.801.846°; Vicaire 1398°; Violle 1500°; Rosetti 20.000°. Het grootste verschil ligt tussen 1400° en 9.000.000°, en is niet minder dan 8.998.600°! In de wetenschap bestaat waarschijnlijk geen verbazingwekkender tegenstrijdigheid dan die welke tot uiting komt in deze getallen.’ Maar als een occultist met een schatting zou komen, zou ongetwijfeld ieder van deze heren in naam van de ‘exacte’ wetenschap krachtig protesteren tegen het verwerpen van zijn specifieke uitkomst.
  4. J. de Maistre, Les soirées de Saint-Pétersbourg, 1821, deel 2, blz. 227.
  5. Dr. Lewins, een atheïstische idealist, beweert het volgende: ‘Toen Sir Isaac in 1687 . . . aantoonde dat massa en atomen . . . worden beïnvloed door eigen ingeboren activiteit . . . rekende hij doeltreffend af met geest, anima, en goddelijkheid, omdat ze overbodig zijn.’
  6. Het eerder geciteerde boek van Stallo, The Concepts and Theories of Modern Physics, dat de hevigste protesten en kritiek heeft uitgelokt, wordt iedereen aanbevolen die geneigd is aan deze uitspraak te twijfelen. ‘De openlijke vijandigheid van de wetenschap tegenover de metafysica’, schrijft hij, ‘heeft de meerderheid van de wetenschappelijke specialisten ertoe gebracht aan te nemen dat de methoden en resultaten van empirisch onderzoek helemaal onafhankelijk zijn van de besturende wetten van het denken. De eenvoudigste regels van de logica, waaronder de wetten van non-contradictie . . . worden door hen stilzwijgend genegeerd, of openlijk verworpen, en ze nemen hevig aanstoot aan elke toepassing van de regel van consistentie op hun hypothesen en theorieën . . . en ze beschouwen een onderzoek [hiervan] . . . in het licht van deze wetten als een brutale inbreuk van ‘a priori beginselen en methoden’ op de gebieden van de empirische wetenschap. Personen die zo denken zien er geen bezwaar in te beweren dat atomen volstrekt inert zijn, en tegelijkertijd te verklaren dat deze atomen volkomen elastisch zijn; of vol te houden dat het fysieke heelal uiteindelijk niets anders is dan ‘dode’ stof en beweging, en toch te ontkennen dat alle fysieke energie in werkelijkheid kinetisch is; of te verkondigen dat alle verschillen in de wereld van verschijnselen uiteindelijk zijn toe te schrijven aan de verschillende bewegingen van volstrekt enkelvoudige stoffelijke eenheden, en niettemin de stelling te verwerpen dat deze eenheden gelijkwaardig zijn’ (blz. xix). ‘De blindheid van eminente natuurkundigen voor enkele van de meest voor de hand liggende gevolgen van hun eigen theorieën is verbazingwekkend’ (blz. xxxiiivn). ‘Wanneer prof. Tait, samen met prof. Stewart, beweert dat ‘de stof eenvoudig passief is’ (The Unseen Universe, §104), en vervolgens samen met Sir W. Thomson verklaart dat ‘de stof een ingeboren vermogen heeft om uitwendige invloeden te weerstaan’ (Treatise on Natural Philosophy, deel 1, §216), dan is het toch niet misplaatst om te vragen hoe deze verklaringen met elkaar te rijmen zijn. Wanneer prof. Du Bois-Reymond . . . aandringt op de noodzaak om alle processen in de natuur terug te brengen tot bewegingen van een substantieel, neutraal substraat, dat in het geheel geen eigenschappen heeft (Über die Grenzen des Naturerkenntnis, blz. 5), terwijl hij kort daarvoor in dezelfde lezing heeft verklaard dat ‘het herleiden van alle veranderingen in de stoffelijke wereld tot bewegingen van atomen, die worden veroorzaakt door hun constante centrale krachten, de voltooiing van de natuurwetenschap zou betekenen’, dan verkeren we in een verwarring waarvan we moeten worden bevrijd’ (blz. xlii-xliii&vn).
  7. Stallo, The Concepts and Theories of Modern Physics, 1884, blz. ix-x.
  8. Op.cit., blz. x.
  9. The American Journal of Science and Art, 2de reeks, deel 7, mei 1849, blz. 364-75.
  10. Zie Clerk Maxwell, A Treatise on Electricity and Magnetism, 1873, deel 2, blz. 383ev, en vergelijk daarmee Cauchy’s Mémoire sur la dispersion de la lumière, 1836.
  11. Stallo, Op.cit., blz. x.
  12. Op.cit., blz. xxiii.
  13. Oliver Lodge, ‘The ether and its functions’, Nature, deel 27, 25 jan. 1883, blz. 304.
  14. Stallo, Op.cit., blz. xxiii.
  15. Op.cit., blz. xxiii-xxiv.
  16. Enigszins afwijken!’, roept Stallo uit. ‘De werkelijke betekenis van dit ‘enigszins’ is dat de bedoelde middenstof in geen enkele begrijpelijke zin stoffelijk is, omdat ze geen enkele eigenschap van de stof bezit. Alle eigenschappen van de stof berusten op verschillen en veranderingen, en de hier gedefinieerde ‘hypothetische’ aether vertoont niet alleen volstrekt geen verschillen, maar er kan geen verschil en verandering [laten we eraan toevoegen, in fysieke zin] in optreden.’ Dit bewijst dat als aether ‘stof’ is, deze alleen voor spirituele zintuigen iets zichtbaars, tastbaars en bestaands is, en dat deze wel een wezen is – maar niet op ons gebied: Pater Aether, of akasa.
  17. Verae causae in de natuurkunde zijn mayavische of denkbeeldige oorzaken voor de occultist, en omgekeerd.
  18. Integendeel: heel sterk ‘gedifferentieerd’ sinds de tijd waarop deze haar laya-­toestand verliet.
  19. Stallo, Op.cit., blz. xxiv-xxvi.
  20. Zie hfst. 15, ‘Goden, monaden, en atomen’, blz. 675ev.
  21. Voor de occultisten die zeggen dat de maker van de natuur de natuur zelf is, iets wat niet kan worden onderscheiden en gescheiden van de godheid, volgt daaruit dat diegenen die vertrouwd zijn met de occulte wetten van de natuur, en weten hoe ze de toestand van de ether kunnen veranderen, niet de wetten kunnen veranderen, maar hetzelfde kunnen bereiken door overeenkomstig die onveranderlijke wetten te handelen.
  22. A.L. Cauchy, Sept leçons de physique générale, ed. Moigno, 1868, blz. 38ev.

De geheime leer, 1:530-7
isbn 9789491433238, gebonden, 4de herziene druk 2019, bestel boek

© 2019 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag