Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud deel 1 pagina vooruit

6. De maskers van de wetenschap

Fysica of metafysica?

Als er op aarde zoiets als vooruitgang bestaat, zal de wetenschap eens, of ze wil of niet, zulke afschuwelijke denkbeelden als haar fysieke, zichzelf leidende wetten – zonder ziel of geest – moeten opgeven, en naar de occulte leringen moeten kijken. Dat heeft ze eigenlijk al gedaan, hoezeer de titelpagina en de herziene versies van de wetenschappelijke catechismus ook zijn aangepast. Het is nu ruim een halve eeuw geleden dat men door het hedendaagse denken te vergelijken met dat van de oudheid heeft ontdekt dat onze filosofie, hoe verschillend ze ook mag lijken van die van onze voorouders, toch is samengesteld uit alleen maar toevoegingen aan en weglatingen uit de oude filosofie en druppel voor druppel door het filter van vroegere opvattingen tot ons kwam.

Faraday en andere eminente wetenschappers waren goed op de hoogte van dit feit. Atomen, ether, de evolutie zelf – de hedendaagse wetenschap ontleent ze allemaal aan oude denkbeelden; ze zijn allemaal gebaseerd op de opvattingen van de oude volkeren. ‘Opvattingen’ in de vorm van allegorieën voor de niet-ingewijden; duidelijke waarheden die aan de uitverkorenen tijdens de inwijdingen werden onderwezen. Deze waarheden zijn door Griekse schrijvers gedeeltelijk bekendgemaakt en tot ons gekomen. Dit betekent niet dat het occultisme ooit dezelfde opvattingen had over stof, atomen en ether als die welke men aantreft in de exoterie van de Griekse klassieken. Toch was zelfs Faraday een volgeling van Aristoteles, en eerder een agnosticus dan een materialist, als we Tyndall mogen geloven. De schrijver toont in zijn Faraday as a Discoverer1 aan dat de grote natuurkundige ‘oude gedachten van Aristoteles’ gebruikte, die ‘in beknopte vorm in enkele van zijn boeken zijn te vinden’. Misschien komen Faraday, Boscovitch en alle anderen die in de atomen en moleculen ‘krachtcentra’ zien, en in de overeenkomstige elementale kracht een entiteit op zichzelf, echter veel dichter bij de waarheid dan degenen die, door deze te verwerpen, tegelijkertijd de ‘oude deeltjestheorie van Pythagoras’ verwerpen (een theorie die overigens nooit zó op het nageslacht is overgebracht als de grote filosoof deze in werkelijkheid onderwees), op grond van haar ‘misvatting dat de conceptuele elementen van de stof kunnen worden opgevat als afzonderlijke en werkelijke entiteiten’.2

Vanuit het standpunt van de occultist ligt de voornaamste en noodlottigste fout die door de wetenschap wordt gemaakt in de opvatting dat er zoiets als anorganische of dode stof in de natuur mogelijk is. Kan iets wat dood of anorganisch is, zich transformeren of veranderen? vraagt het occultisme. En is er iets onder de zon wat onveranderlijk blijft?

Deze misvatting wordt nergens beter toegelicht dan in het wetenschappelijke boek van een Duitse geleerde, prof. Philipp Spiller. In deze kosmologische verhandeling3 probeert de schrijver te bewijzen dat ‘geen enkel stoffelijk bestanddeel van een lichaam, geen atoom, van oorsprong zelf kracht bezit, maar dat elk van die atomen volstrekt dood is, en zonder enig vermogen om op afstand te werken’.4

Deze bewering weerhoudt Spiller niet ervan een occult leerstuk en beginsel te verkondigen. Hij poneert het onafhankelijke substantiële bestaan van kracht, en laat zien dat deze een ‘onlichamelijke stof’ (unkörperlicher Stoff) of substantie is. Nu is substantie in de metafysica geen stof, en ter wille van de discussie kan men toegeven dat het een verkeerd gebruikte term is. Maar dit is toe te schrijven aan de armoede van de Europese talen, in het bijzonder wat wetenschappelijke termen betreft. Vervolgens wordt deze ‘stof’ door Spiller vereenzelvigd en in verband gebracht met de aether. In occulte taal uitgedrukt, zou men nauwkeuriger kunnen zeggen dat deze ‘kracht-substantie’ de altijd actieve fenomenale positieve aether is – prakriti – terwijl de alomtegenwoordige, allesdoordringende aether het noumenon van eerstgenoemde is, de basis van alles, of akasa. Niettemin komt Stallo in conflict met Spiller, en eveneens met de materialisten. Hij wordt beschuldigd van ‘het volkomen negeren van de fundamentele wisselwerking tussen kracht en stof’ (de wetenschap weet over geen van beide iets met zekerheid). Want dit ‘tot een zelfstandigheid verheven halfbegrip is volgens alle andere natuurkundigen niet alleen onweegbaar, maar mist ook samenbindende, scheikundige, thermische, elektrische, en magnetische krachten.’5 Volgens het occultisme is aether de bron en oorzaak van al deze krachten.

Daarom vertoont Spiller met al zijn fouten meer intuïtie dan enige andere hedendaagse wetenschapper, misschien met uitzondering van dr. Richardson, de theoreticus op het gebied van de ‘zenuwkracht’, of de zenuw-ether, en ook van de ‘zonnekracht en aardkracht’.6 Want aether is in de esoterie de ware kwintessens van alle mogelijke energie, en men kan beslist alle manifestaties van energie in de stoffelijke, psychische en spirituele werelden aan dit universele agens (samengesteld uit veel agentia) toeschrijven.

Wat zijn elektriciteit en licht in feite? Hoe kan de wetenschap weten dat het ene een fluïdum is en het andere een ‘bewegingsvorm’? Waarom wordt niet duidelijk gemaakt waarom er tussen deze verschil moet worden gemaakt? Beide worden immers beschouwd als wisselwerkingen van krachten. Elektriciteit is een fluïdum, wordt ons verteld, niet stoffelijk en niet moleculair (hoewel Helmholtz er anders over denkt), en het bewijs is dat we het kunnen verzamelen, bijeenbrengen en opslaan. Dan moet ze eenvoudig stof zijn, en geen bijzonder ‘fluïdum’. Ook is ze niet alleen maar een ‘bewegingsvorm’, want beweging kan moeilijk in een Leidse fles worden opgeslagen. Wat het licht betreft, dit is een nog uitzonderlijker ‘bewegingsvorm’, omdat ‘licht, ook al lijkt dat misschien fantastisch, feitelijk [ook] voor gebruik kan worden opgeslagen’,7 zoals prof. Grove bijna een halve eeuw geleden heeft aangetoond.

Neem een gravure die enige dagen in het donker is bewaard, en stel deze 15 minuten bloot aan het volle zonlicht. Leg haar dan op een donkere plaats op lichtgevoelig papier, en na 24 uur zal ze daarop een afdruk hebben achtergelaten; het wit zal tevoorschijn komen als zwart. . . . Er schijnt geen grens te zijn aan de reproductie van gravures.8

Wat blijft er vastgehecht, als het ware vastgenageld, aan het papier? Het is ongetwijfeld een kracht die het ding vastlegde, maar wat is dat ding waarvan het residu op het papier achterblijft?

De geleerden zullen zich hieruit redden door een of andere technisch wetenschappelijke formulering. Maar wat wordt er opgevangen, zodat een bepaalde hoeveelheid ervan op glas, papier, of hout wordt vastgelegd? Is het ‘beweging’ of is het ‘kracht’? Of zal men ons zeggen dat wat achterblijft alleen maar het gevolg is van de kracht of de beweging? Wat is deze kracht dan? Kracht of energie is een eigenschap, maar elke eigenschap moet aan iets of iemand toebehoren. In de natuurkunde wordt kracht gedefinieerd als ‘dat wat een fysieke relatie tussen lichamen verandert of de neiging heeft deze te veranderen, op mechanisch, thermisch, scheikundig, elektrisch, magnetisch, of ander gebied’.9 Maar het is niet die ‘kracht’ of ‘beweging’ die op het papier achterblijft als de kracht of beweging heeft opgehouden te werken. Toch is daar iets achtergebleven dat onze fysieke zintuigen niet kunnen waarnemen, om op zijn beurt een oorzaak te worden en gevolgen teweeg te brengen. Wat is het? Het is geen stof zoals deze door de wetenschap wordt gedefinieerd, d.w.z. stof in een van haar bekende aggregatietoestanden. Een alchemist zou zeggen dat het een spirituele afscheiding was – en hij zou worden uitgelachen. Maar toch, toen de natuurkundige zei dat opgeslagen elektriciteit een fluïdum was, of dat op papier vastgelegd licht nog steeds zonlicht is – was dit wetenschap.10 Volgens een ervaren occultist, iemand die de juistheid heeft nagegaan van de hele reeks nidana’s, oorzaken en gevolgen die ten slotte hun laatste gevolg op ons gebied van manifestatie projecteren, iemand die de stof naar haar noumenon terug heeft gevolgd, staat de verklaring van de natuurkundige gelijk met de uitspraak dat woede, of de gevolgen ervan – de schreeuw die erdoor wordt veroorzaakt – een afscheiding of een fluïdum is, en dat de mens, de oorzaak ervan, de stoffelijke geleider ervan zou zijn. Maar, zoals Grove profetisch opmerkte, de dag nadert snel dat men zal erkennen dat de ‘krachten’ die wij kennen, alleen maar de waarneembare manifestaties zijn van werkelijkheden waarover we niets weten, maar die bekend waren aan de Ouden en door hen werden vereerd.

Hij maakte echter een opmerking die nog meer te denken geeft, en die eigenlijk het motto van de wetenschap had moeten worden, maar het niet is geworden. Sir W. Grove zei dat ‘Wetenschap geen verlangens en ook geen vooroordelen zou moeten hebben. Waarheid zou haar enige doel moeten zijn.’

Intussen zijn de wetenschappers tegenwoordig zelfs verwaander en bekrompener dan de geestelijkheid. Want ze dienen, zo niet aanbidden in feite de ‘kracht-stof, die hun onbekende god is. En hoe onbekend deze is, kan worden afgeleid uit de vele bekentenissen van de voornaamste natuurkundigen en biologen, met Faraday aan het hoofd. Niet alleen, zei hij, zou hij nooit durven zeggen of kracht een eigenschap of een functie van de stof is, maar hij wist eigenlijk niet wat met het woord stof wordt bedoeld.

Er was een tijd, voegde hij eraan toe, waarin hij geloofde dat hij iets van de stof wist. Maar hoe langer hij leefde, en hoe zorgvuldiger hij deze bestudeerde, des te meer raakte hij overtuigd van zijn volslagen onwetendheid over de aard van de stof.11

De occultisten worden vaak verkeerd begrepen, omdat ze, bij gebrek aan betere termen, aan de essentie van kracht in bepaalde opzichten de beschrijvende benaming substantie toekennen. Nu zijn er legio namen voor de verschillende soorten ‘substantie’ op verschillende waarnemings- en bestaansgebieden. Het oosterse occultisme heeft voor elke soort een specifieke benaming. Maar de wetenschap heeft voor al deze slechts één naam, namelijk ‘substantie’, op dezelfde manier als die waarop Engeland, in de herinnering van een geestige Fransman, gezegend is met 36 godsdiensten en maar één vissaus. Bovendien schijnen noch de orthodoxe natuurkundigen noch hun critici erg zeker te zijn van hun uitgangspunten; ze zijn evenzeer geneigd de gevolgen te verwarren als de oorzaken. Het is bijvoorbeeld onjuist om zoals Stallo te zeggen dat ‘men zich de stof noch kan voorstellen als een louter ruimtelijke aanwezigheid noch als een belichaming van krachten’, of dat ‘kracht niets is zonder massa, en massa niets is zonder kracht’12 – want de ene is het noumenon en de andere het verschijnsel. En als Schelling zegt: ‘Het is een pure waanvoorstelling dat er iets, we weten niet wat, overblijft nadat we een voorwerp hebben ontdaan van alle eigenschappen die ertoe behoren’,13 dan kon hij deze opmerking nooit hebben toegepast op het gebied van de transcendentale metafysica. Het is waar dat zuivere kracht in de wereld van de natuurkunde niets is, maar ze is alles op het gebied van de geest. Stallo zegt:

Als we de massa waarop een gegeven kracht, hoe klein ook, inwerkt, reduceren tot haar limiet nul – of, wiskundig uitgedrukt, totdat deze oneindig klein wordt – dan is het gevolg dat de snelheid van de resulterende beweging oneindig groot is, en dat het ‘ding’ . . . op een willekeurig moment noch hier noch daar is, maar overal – dat het niet werkelijk ergens aanwezig is. Het is daarom onmogelijk stof op te bouwen door een synthese van krachten.14

Dit kan waar zijn in de wereld van verschijnselen, voor zover de misleidende weerspiegeling van de ene werkelijkheid van de bovenzinnelijke wereld waar kan lijken in de bekrompen opvattingen van een materialist. Het is volkomen onjuist als de redenering wordt toegepast op dingen in wat de kabbalisten de bovenaardse sferen noemen. De zogenaamde inertie is volgens Newton ‘kracht’,15 en voor de beoefenaar van de esoterische wetenschappen de belangrijkste van de occulte krachten. Men kan een lichaam slechts theoretisch, en alleen op dit gebied van illusie, gescheiden denken van zijn relaties tot andere lichamen – die volgens de natuurkunde en de mechanica zijn eigenschappen veroorzaken. In feite kan het nooit hiervan worden gescheiden: zelfs de dood is niet in staat het lichaam los te maken van zijn relatie met de universele krachten, waarvan de ene kracht of het ene leven de synthese is, maar het zet zo’n onderling verband eenvoudig voort op een ander gebied. Maar als Stallo gelijk heeft, wat kan dr. James Croll dan bedoelen als hij in zijn artikel ‘On the transformation of gravity’ de opvattingen naar voren brengt die door Faraday, Waterston en anderen worden verdedigd? Want hij zegt heel duidelijk dat de zwaartekracht:

een kracht is die de ruimte buiten de lichamen doordringt, en dat de kracht niet groter wordt als de lichamen elkaar naderen, zoals in het algemeen wordt verondersteld, maar dat de lichamen alleen maar gaan naar een plaats waar de kracht met grotere intensiteit bestaat.16

Niemand zal ontkennen dat een kracht (of het nu zwaartekracht, elektriciteit of een andere kracht is) die buiten de lichamen en in de open ruimte bestaat – of het nu ether of een vacuüm betreft – iets moet zijn, en niet een zuiver niets, wanneer deze los van een massa wordt gedacht. Anders zou ze moeilijk op de ene plaats met grotere en op een andere plaats met verminderde ‘intensiteit’ kunnen bestaan. G.A. Hirn verklaart hetzelfde in zijn Théorie mécanique de la chaleur. Hij probeert aan te tonen dat het atoom van de scheikundigen niet een zuiver op conventie berustende entiteit is, of eenvoudig een hulpmiddel om iets duidelijk te maken, maar dat het werkelijk bestaat, dat zijn volume onveranderlijk is, en dat het dus niet elastisch is (!!). ‘De kracht is daarom niet in het atoom maar in de ruimte die de atomen van elkaar scheidt.’17

De hierboven geciteerde opvattingen, die werden geuit door twee wetenschappers die in eigen land een vooraanstaande positie innemen, bewijzen dat het helemaal niet onwetenschappelijk is om over het ‘bestaan als substantie’ van de zogenaamde krachten te spreken. Deze kracht, die in de toekomst met de een of andere specifieke naam zal worden aangeduid, is een soort substantie, en kan niet iets anders zijn. Misschien zal de wetenschap eens de eerste zijn om de bespotte naam phlogiston weer in te voeren. Welke naam men er in de toekomst ook aan geeft, de bewering dat zich in de atomen geen kracht bevindt, maar alleen in ‘de ruimte ertussen’, is misschien heel wetenschappelijk, maar niettemin onjuist. Voor een occultist staat dit gelijk met de uitspraak dat er zich geen water in de druppels bevindt waaruit de oceaan is samengesteld, maar alleen in de ruimte tussen die druppels!

Het bezwaar dat er twee verschillende scholen van natuurkundigen zijn, waarvan er één ‘aanneemt dat kracht een onafhankelijke substantiële entiteit is, die geen eigenschap van de stof is en ook niet in essentie met de stof verbonden is’,18 zal de niet-ingewijde nauwelijks helpen een duidelijker inzicht te krijgen. Het zal er integendeel eerder toe leiden dat dit onderwerp verwarrender wordt dan ooit. Want kracht is dan noch het ene noch het andere. Door haar als ‘een onafhankelijke substantiële entiteit’ te beschouwen, reikt deze theorie de hand van vriendschap aan het occultisme, terwijl de vreemde tegenstrijdige gedachte dat kracht niet in verband staat met de stof, ‘behalve door haar vermogen erop in te werken’,19 de natuurwetenschap tot de meest dwaze tegenstrijdige hypothesen brengt. Of ze nu ‘kracht’ of ‘beweging’ is (het occultisme, dat tussen die twee geen verschil ziet, probeert ze nooit te scheiden), ze kan niet voor de aanhangers van de mechanische atoomtheorie op de ene manier werken, en voor die van de concurrerende school op een andere manier. Evenmin kunnen atomen in het ene geval volstrekt gelijk zijn in omvang en gewicht, en in het andere geval van gewicht verschillen (de wet van Avogadro). Want met de woorden van dezelfde bekwame criticus:

Terwijl de volstrekte gelijkheid van de oorspronkelijke eenheden van massa dus een essentieel onderdeel is van de grondslagen van de mechanische theorie, is de hele hedendaagse scheikunde gebaseerd op een beginsel dat daarmee rechtstreeks in strijd is – een beginsel waarvan onlangs werd gezegd dat ‘het dezelfde plaats in de scheikunde inneemt als de wet van de zwaartekracht in de astronomie’.20 Dit beginsel staat bekend als de wet van Avogadro of Ampère.21

Hieruit volgt dat óf de hedendaagse scheikunde óf de moderne natuurkunde het met hun basisbeginselen geheel bij het verkeerde eind heeft. Want als de veronderstelling dat atomen verschillende soortelijke gewichten hebben, absurd wordt geacht op basis van de atoomtheorie in de natuurkunde, en de scheikunde niettemin op basis van een tegenovergesteld uitgangspunt (wat betreft de vorming en verandering van scheikundige verbindingen) met ‘onfeilbaar experimenteel bewijs’ komt, dan wordt duidelijk dat de mechanische atoomtheorie onhoudbaar is. De verklaring van laatstgenoemde, dat ‘de verschillen in gewicht alleen maar verschillen van dichtheid zijn, en dat de verschillen van dichtheid verschillen in afstand tussen de deeltjes zijn die zich in een gegeven ruimte bevinden’,22 geldt eigenlijk niet. De natuurkundige moet namelijk, vóór hij tot zijn verdediging kan aanvoeren dat, ‘omdat in het atoom geen veelheid van deeltjes en geen lege ruimte is, verschillen van dichtheid of gewicht onmogelijk zijn in het geval van atomen’,23 eerst weten wat een atoom in werkelijkheid is, en dat kan hij niet weten. Hij moet het met ten minste één van zijn fysieke zintuigen kunnen waarnemen – en dat kan hij niet, eenvoudig omdat niemand ooit een ‘atoom’ heeft gezien, geroken, gehoord, aangeraakt of geproefd. Het atoom behoort volledig tot het gebied van de metafysica. Het is een tot entiteit gemaakte abstractie – in ieder geval voor de natuurwetenschap – en heeft strikt genomen niets met de natuurkunde te maken, omdat men het nooit kan onderwerpen aan een proef in een distilleerkolf of op een weegschaal. De mechanische opvatting wordt daarom een mengelmoes van de meest tegenstrijdige theorieën en dilemma’s in de geest van de vele wetenschappers die het hierover onderling niet eens zijn, evenmin als over andere onderwerpen. De oosterse occultist die deze wetenschappelijke strijd volgt, aanschouwt het verloop hiervan met grote verbazing.

We besluiten onze behandeling van het onderwerp ‘zwaartekracht’. Hoe kan de wetenschap er aanspraak op maken hier iets met zekerheid over te weten? Hoe kan ze haar beweringen en haar hypothesen handhaven tegenover die van de occultisten, die in de zwaartekracht alleen maar sympathie en antipathie zien, of aantrekking en afstoting, die op ons aardse gebied worden veroorzaakt door fysieke polariteit, en buiten haar invloedssfeer door spirituele oorzaken? Hoe kunnen ze van mening verschillen met de occultisten vóór ze het onderling eens zijn? Men hoort ze in één adem spreken over het behoud van energie, en over de volkomen harde en inelastische atomen; over de theorie dat de kinetische energie van gassen gelijk zou zijn aan de zogenaamde ‘potentiële energie’, en tegelijkertijd over de elementaire eenheden van massa die volkomen hard en inelastisch zouden zijn! Een occultist slaat een wetenschappelijk boek open en leest het volgende:

De atoomtheorie van de natuurkunde ontleent alle kwalitatieve eigenschappen van de stof aan de vormen van atomaire beweging. De atomen zelf blijven als elementen geheel vrij van eigenschappen.24

En verder:

De scheikunde moet in haar uiteindelijke vorm atoommechanica zijn.25

En kort daarna wordt hem gezegd dat:

Gassen bestaan uit atomen die zich als vaste, volkomen elastische bollen gedragen.26

Alsof dit nog niet genoeg was, vindt men ten slotte bij Sir W. Thomson:

De hedendaagse theorie van het behoud van energie verbiedt ons inelasticiteit, of minder dan volledige elasticiteit, van de moleculen aan te nemen, of het nu om buitenaardse of aardse stof gaat. [!!!]27

Maar wat hebben de beoefenaars van de ware wetenschap op dit alles te zeggen? Met de ‘beoefenaars van de ware wetenschap’ bedoelen we degenen die te veel om de waarheid en te weinig om hun persoonlijke ijdelheid geven om zich, zoals de meerderheid, dogmatisch uit te laten. Onder hen zijn mensen – van wie sommigen uit angst voor de kreet ‘stenig hem!’ misschien hun geheime conclusies niet openlijk bekend durven te maken – die door hun intuïtie de kloof hebben kunnen overbruggen die ligt tussen het aardse aspect van de stof en de – voor ons, op ons gebied van illusie – subjectieve, d.w.z. transcendentaal objectieve substantie. Hun intuïtie heeft hen ertoe gebracht het bestaan van deze substantie te verkondigen. Men moet bedenken dat stof voor de occultist die totaliteit van bestaansvormen in de kosmos is die binnen één van de gebieden van mogelijke waarneming valt. We weten maar al te goed dat de orthodoxe theorieën van geluid, warmte en licht in strijd zijn met de occulte leringen. Maar het is voor de beoefenaars van de wetenschap of hun verdedigers niet voldoende om te zeggen dat ze aan licht en warmte geen dynamische kracht ontzeggen, en als bewijs aan te voeren dat de radiometer van Crookes geen overtuigingen heeft doen wankelen. Als ze de diepste aard van deze krachten zouden willen doorgronden, moeten ze eerst hun substantiële aard erkennen, hoe bovenzinnelijk deze ook is. Evenmin ontkennen de occultisten de juistheid van de trillingstheorie.28 Ze beperken haar functies echter tot onze aarde, en verklaren dat ze ontoereikend is op andere gebieden dan het onze, omdat ‘meesters’ in de occulte wetenschappen de oorzaken van de etherische trillingen kunnen waarnemen. Als dit alles slechts verzinsels van de alchemisten of dromen van de mystici waren, zou men mensen zoals Paracelsus, Philalethes, Van Helmont en zoveel anderen als erger dan dromers moeten beschouwen: ze zouden bedriegers en opzettelijke misleiders worden.

Men verwijt de occultisten dat ze de oorzaak van licht, warmte, geluid, cohesie, magnetisme, enz., een substantie29 noemen. Volgens Clerk Maxwell bedraagt ‘de druk van sterk zonlicht op een vierkante km ongeveer 0,57 kg’.30 Het is, zo wordt hun gezegd, ‘de energie van de talloze ethergolven’; als ze die een ‘substantie’ noemen die op dat gebied drukt, wordt hun verklaring als onwetenschappelijk betiteld.

Er is geen rechtvaardiging voor zo’n beschuldiging. Zoals al verschillende keren is gezegd, bestrijden de occultisten op geen enkele manier de verklaringen van de wetenschap, voor zover deze een oplossing bieden voor de directe objectieve krachten die aan het werk zijn. De wetenschap vergist zich echter als ze gelooft dat ze, omdat ze in trillingsgolven de onmiddellijke oorzaak van deze verschijnselen heeft ontdekt, daarom alles heeft onthuld dat voorbij de drempel van de zintuiglijke waarneming ligt. Ze gaat alleen maar de opeenvolging van verschijnselen na op een gebied van gevolgen, bedrieglijke projecties vanuit het gebied waarin het occultisme langgeleden is doorgedrongen. En laatstgenoemde beweert dat die etherische trillingen niet, zoals de wetenschap verkondigt, worden veroorzaakt door de trillingen van moleculen van bekende lichamen – de stof van ons aardse objectieve bewustzijn – maar dat we de uiteindelijke oorzaken van licht, warmte, enz., moeten zoeken in stof die in bovenzinnelijke toestanden verkeert – toestanden die echter voor het spirituele oog van de mens volkomen objectief zijn, evenals een paard of een boom voor een gewone sterveling. Licht en warmte zijn de schim of schaduw van stof in beweging. Zulke toestanden kunnen door de ziener of de adept worden waargenomen in de uren van trance, onder de sushumna-straal – de eerste van de zeven mystieke stralen van de zon.31

We brengen dus de occulte lering naar voren die het werkelijke bestaan verkondigt van een bovensubstantiële en bovenzinnelijke essentie van dat akasa (niet van de ether, die slechts een aspect van laatstgenoemde is), waarvan men de aard niet kan afleiden uit zijn verder daarvan afstaande manifestaties – zijn zuiver fenomenale samenstel van gevolgen – op dit aardse gebied. De wetenschap daarentegen zegt ons dat men warmte nooit als stof in een of andere denkbare toestand kan beschouwen.32 Men zegt ons ook dat de twee grote hinderpalen voor de fluïdum(?)-theorie van warmte ongetwijfeld zijn:

1. De productie van warmte door wrijving – het opwekken van moleculaire bewegingen.

2. De omzetting van warmte in mechanische beweging.

Het antwoord is: Er zijn verschillende soorten fluïdum. Elektriciteit wordt een fluïdum genoemd, en warmte tot voor kort ook, maar dit gebeurde in de veronderstelling dat warmte een of andere onweegbare substantie is. Zo was het tijdens de oppermachtige en autocratische heerschappij van de stof. Toen laatstgenoemde was onttroond, en beweging tot de enige soevereine heerseres van het heelal was uitgeroepen, werd warmte ‘een bewegingsvorm’. We hoeven niet te wanhopen, morgen kan ze iets anders worden. De wetenschap is, zoals het heelal zelf, eeuwig in wording, en kan nooit zeggen: ‘Ik ben die ik ben.’ De occulte wetenschap heeft daarentegen sinds prehistorische tijden haar onveranderlijke overleveringen. Ze kan zich in details vergissen, maar ze kan zich nooit schuldig maken aan een fout als het om universele wetten gaat, eenvoudig omdat die wetenschap, door de filosofie terecht ‘goddelijk’ genoemd, op hogere gebieden werd geboren, en op aarde werd gebracht door wezens die wijzer waren dan de mens zelfs in het zevende ras van zijn zevende ronde zal zijn. En die wetenschap beweert dat krachten niet zijn wat de hedendaagse wetenschappers ervan willen maken; magnetisme is bijvoorbeeld geen ‘bewegingsvorm’, en de exacte ‘hedendaagse wetenschap’ zal, tenminste in dit bepaalde geval, ongetwijfeld eens een slag worden toegebracht. Op het eerste gezicht schijnt niets belachelijker en absurder te zijn dan bijvoorbeeld te zeggen: ‘De ingewijde hindoeyogi weet in feite tien keer zoveel over de diepere aard en samenstelling van het licht – zowel van de zon als van de maan – als de grootste Europese natuurkundige.’ Waarom gelooft men dan dat juist de sushumna-straal de maan van haar geleende licht voorziet? Waarom is het ‘de straal die door de ingewijde yogi wordt geëerd’? Waarom wordt de maan door die yogi’s als de godheid van het denkvermogen beschouwd? Dit komt volgens ons doordat licht, of eigenlijk al zijn occulte eigenschappen, elke combinatie en wisselwerking ervan met andere krachten – verstandelijke, psychische en spirituele – aan de oude adepten volkomen bekend waren.

Hoewel de occulte wetenschap in haar kennis van de uiteindelijke samenstelling van de stof, of in de zogenaamde uiteindelijke analyse – in tegenstelling tot de benaderende analyse in de scheikunde – misschien minder goed geïnformeerd is over het gedrag van de samenstellende elementen in verschillende fysieke wisselwerkingen, is ze niettemin oneindig veel verder in haar kennis van de uiteindelijke occulte toestanden van de stof, en van de ware aard daarvan, dan alle natuur- en scheikundigen van deze tijd samen.

Indien we openlijk en in alle eerlijkheid de waarheid zeggen, namelijk dat de ingewijden uit de oudheid een veel bredere kennis van de natuurkunde – als wetenschap van de natuur – hadden dan al onze wetenschappelijke academies samen, zal deze bewering een onbeschaamdheid en absurd worden genoemd, want men is van mening dat de natuurwetenschappen in onze tijd tot het hoogtepunt van perfectie zijn gebracht. Vandaar de spottende vraag: ‘Kunnen de occultisten met succes twee punten oplossen, namelijk (a) de productie van warmte door wrijving – het opwekken van moleculaire bewegingen; en (b) de omzetting van warmte in mechanische kracht – als ze vasthouden aan de oude ‘weerlegde’ theorie dat warmte een substantie of een fluïdum is?’

Om deze vraag te beantwoorden, moeten we eerst opmerken dat de occulte wetenschappen noch elektriciteit, noch een kracht die erdoor zou worden opgewekt, beschouwen als stof in een van de toestanden die aan de natuurwetenschap bekend zijn. Duidelijker gezegd, geen van deze zogenaamde ‘krachten’ zijn vaste stoffen, gassen, of vloeistoffen. Als het niet schoolmeesterachtig leek, zou een occultist er zelfs bezwaar tegen maken dat elektriciteit een fluïdum zou worden genoemd – omdat ze een gevolg is en geen oorzaak. Maar haar noumenon zou volgens hem een bewuste oorzaak zijn. Hetzelfde geldt in het geval van ‘kracht’ en van het ‘atoom’. Laten we eens kijken wat een eminent academicus, de scheikundige Butlerov, over deze twee abstracties te zeggen had.

Wat is kracht? [redeneert deze grote wetenschapper] Wat is ze vanuit een strikt wetenschappelijk gezichtspunt, en overeenkomstig de wet van behoud van energie? Opvattingen over kracht liggen besloten in onze opvattingen over de een of andere bewegingsvorm. Kracht is dus eenvoudig de overgang van de ene bewegingstoestand in een andere: van elektriciteit in warmte en licht, van warmte in geluid of de een of andere mechanische werking, enz.33 De eerste keer dat de mens op aarde een elektrisch fluïdum voortbracht, moet dit door wrijving zijn geweest, want zoals bekend brengt warmte deze voort door haar nul-toestand34 te verstoren, en elektriciteit op zich bestaat op aarde evenmin als warmte of licht of welke kracht ook. Volgens de wetenschap zijn het allemaal wisselwerkingen. Als een gegeven hoeveelheid warmte met behulp van een stoommachine wordt omgezet in mechanische arbeid, spreken we van stoomkracht. Als een vallend lichaam onderweg een obstakel raakt en daardoor warmte en geluid opwekt, noemen we dat de kracht van de botsing. Als elektriciteit water ontleedt of een platinadraad verhit, spreken we van de kracht van het elektrische fluïdum. Als de stralen van de zon worden opgevangen door de bol van de thermometer en het kwik uitzet, spreken we van de calorische energie van de zon. Kortom, als de ene toestand van een bepaalde hoeveelheid beweging ophoudt, neemt een andere bewegingstoestand die gelijkwaardig is aan de voorafgaande zijn plaats in, en het gevolg van zo’n omzetting of wisselwerking is kracht. In alle gevallen waar zo’n omzetting, of de overgang van de ene bewegingstoestand in een andere, geheel afwezig is, is er geen kracht mogelijk. Laten we voor een ogenblik een volstrekt homogene toestand van het heelal aannemen, dan vervalt onze opvatting over kracht tot niets.

Zo wordt duidelijk dat de kracht, die door het materialisme als de oorzaak van de ons omringende verscheidenheid wordt beschouwd, in nuchtere werkelijkheid alleen maar een gevolg is van die verscheidenheid. Vanuit dit standpunt is kracht niet de oorzaak van beweging, maar een gevolg, terwijl de oorzaak van die kracht, of krachten, niet de substantie of de stof is, maar de beweging zelf. Men moet de stof dus laten varen en daarmee het grondbeginsel van het materialisme, dat onnodig is geworden, omdat kracht die is teruggebracht tot een toestand van beweging, geen enkel idee over de substantie kan geven. Als kracht het gevolg is van beweging, dan wordt het onbegrijpelijk waarom die beweging een bewijs zou vormen voor de stof en niet voor de geest of voor een spirituele essentie. Het is waar dat ons verstand zich geen beweging kan voorstellen zonder iets wat beweegt (en ons verstand heeft gelijk), maar de aard of het esse van dat iets wat beweegt, blijft voor de wetenschap geheel onbekend. De spiritist heeft in zo’n geval evenveel recht deze aan een ‘geest’ toe te schrijven, als een materialist aan scheppende en almachtige stof. Een materialist heeft op dit punt geen speciale voorrechten, en hij kan daarop ook geen enkele aanspraak maken. De wet van behoud van energie blijkt, zo beschouwd, in dit geval ongerechtvaardigde aanspraken te maken en beweringen te doen. Het ‘grote dogma’ – geen kracht zonder stof en geen stof zonder kracht – wordt onhoudbaar, en verliest geheel de plechtige betekenis die het materialisme eraan heeft proberen te hechten. De opvatting over kracht geeft nog steeds geen enkel idee over de stof en dwingt ons op geen enkele manier hierin ‘de oorsprong van alle oorsprongen’ te zien.35

Men verzekert ons dat werkelijke wetenschap niet materialistisch is, en onze eigen overtuiging zegt ons dat ze dat niet kan zijn als haar kennis echt is. Daarvoor is een goede reden, die door enkele natuurkundigen en scheikundigen zelf goed wordt omschreven. De natuurwetenschappen kunnen niet hand in hand gaan met het materialisme. Als ze hun hoge roeping willen waarmaken, moeten de wetenschappers zelfs de mogelijkheid verwerpen dat materialistische leringen ook maar iets te maken hebben met de atoom-theorie. We zien dat Lange, Butlerov, Du Bois-Reymond – laatstgenoemde waarschijnlijk onbewust – en verschillende anderen dat hebben bewezen. Het wordt bovendien aangetoond door het feit dat Kanada in India, en Leucippus, Democritus, en na hen Epicurus – de eerste atomisten in Europa – terwijl ze hun leer van vaste verhoudingen verkondigden, tegelijkertijd in goden en bovenzinnelijke entiteiten geloofden. Hun opvattingen over de stof verschilden dus van de nu heersende. Men moet ons toestaan onze bewering te verduidelijken in een korte samenvatting van de oude en hedendaagse opvattingen van de filosofie over atomen, en zo te bewijzen dat de atoomtheorie het materialisme vernietigt.

Volgens het standpunt van het materialisme, dat het begin van alles herleidt tot stof, bestaat het heelal in zijn geheel uit atomen en lege ruimte. Zelfs als men het door de Ouden onderwezen en nu door telescoop en microscoop volledig bewezen axioma dat de natuur een vacuüm verafschuwt, buiten beschouwing laat, kan men zich afvragen: wat is dan een atoom? Prof. Butlerov schrijft:

De wetenschap antwoordt ons dat het een begrensde verdeling van de substantie is, het ondeelbare stofdeeltje. Als men de deelbaarheid van het atoom zou erkennen, komt dit neer op een erkenning van een oneindige deelbaarheid van de substantie, wat gelijkstaat met het reduceren van de substantie tot niets. Alleen al uit zelfbehoud kan het materialisme geen oneindige deelbaarheid erkennen, anders zou het voor altijd afscheid moeten nemen van zijn basisbeginsel en zo zijn eigen doodvonnis tekenen.

Büchner, bijvoorbeeld, verklaart als een echte dogmaticus van het materialisme dat ‘het aannemen van oneindige deelbaarheid absurd is, en neerkomt op twijfel aan het bestaan van de stof zelf’.36 Zegt het materialisme dus dat het atoom ondeelbaar is? Goed dan.

Kijk nu eens tot welke opmerkelijke tegenspraak dit basisbeginsel van de materialisten leidt [schrijft Butlerov]. Het atoom is ondeelbaar, en tegelijkertijd weten we dat het elastisch is. Een poging om het van zijn elasticiteit te beroven is ondenkbaar; dat zou neerkomen op een absurditeit. Volkomen inelastische atomen zouden nooit één enkele van die talrijke verschijnselen kunnen vertonen die aan daarmee in wisselwerking staande dingen worden toegeschreven. Zonder elasticiteit zouden de atomen hun energie niet kunnen manifesteren, en de substantie van de materialisten zou geheel verstoken zijn van krachten. Als het heelal uit atomen is samengesteld, moeten deze atomen dus elastisch zijn. Hier stuiten we op een onoverkomelijke hinderpaal. Want wat zijn de vereisten voor het optreden van elasticiteit? Een elastische bal die een obstakel raakt, wordt platgedrukt en trekt zich samen, en dit zou onmogelijk zijn als deze bal niet uit deeltjes bestond waarvan de relatieve plaats op het moment van de botsing een tijdelijke verandering ondergaat. Men kan in het algemeen zeggen: er is geen elasticiteit mogelijk zonder verandering met betrekking tot de plaats van de samenstellende deeltjes van een elastisch lichaam. Dit betekent dat het elastische lichaam veranderlijk is en uit deeltjes bestaat; met andere woorden, dat elasticiteit alleen betrekking kan hebben op lichamen die deelbaar zijn. En het atoom is elastisch.37

Dit is voldoende om aan te tonen hoe absurd het gelijktijdig aannemen van de ondeelbaarheid en van de elasticiteit van het atoom is. Het atoom is elastisch, dus het is deelbaar, en moet uit deeltjes of uit sub-atomen bestaan. En deze sub-atomen? Ze zijn óf inelastisch en hebben dan geen dynamische betekenis, óf ze zijn ook elastisch, en in dat geval zijn ze eveneens deelbaar. En zo ad infinitum. Maar oneindige deelbaarheid van atomen lost de stof op in eenvoudige krachtcentra, d.w.z. sluit de mogelijkheid uit om stof op te vatten als een objectieve substantie.

Deze vicieuze cirkel is het materialisme noodlottig. Het blijkt in zijn eigen netten gevangen te zitten, en er is geen uitweg uit het dilemma mogelijk. Als het zegt dat het atoom ondeelbaar is, zal de mechanica het de penibele vraag stellen: ‘Waardoor beweegt het heelal dan, en hoe hangen de krachten ervan samen? Een wereld die is gebaseerd op volkomen inelastische atomen is als een machine zonder stoom, en is tot eeuwige stilstand gedoemd.’38

Aanvaardt men de uitleg en de leringen van het occultisme, en vervangt men de blinde inertie van de natuurwetenschap door de intelligente actieve machten achter de sluier van de stof, dan worden beweging en inertie aan die machten ondergeschikt. De hele wetenschap van het occultisme is gebaseerd op de leer van de bedrieglijke aard van de stof, en op de oneindige deelbaarheid van het atoom. Ze biedt eindeloze uitzichten op substantie die in elke mogelijke toestand van ijlheid bezield wordt door de goddelijke adem van haar ziel, toestanden waarvan de meest spiritueel ingestelde scheikundigen en natuurkundigen nog niet eens dromen.

Bovengenoemde opvattingen werden verkondigd door wijlen prof. Butlerov, een academicus, de grootste scheikundige van Rusland, en zelfs in Europa een erkende autoriteit. Het is waar, hij verdedigde de verschijnselen van de spiritisten, de zogenaamde materialisaties waarin hij geloofde, evenals prof. Zöllner, prof. Hare, A. Russel Wallace, W. Crookes, en veel andere leden van de Royal Society dat nog steeds doen, hetzij openlijk of in het geheim. Maar zijn redenering in verband met de aard van de essentie die werkt achter de fysieke verschijnselen ‘licht’, ‘warmte’, ‘elektriciteit’, enz., is daarom niet minder wetenschappelijk en gezaghebbend, en is op dit geval precies van toepassing. De wetenschap heeft niet het recht de occultisten hun aanspraak te ontzeggen op een diepere kennis van de zogenaamde krachten, die volgens hen alleen maar de gevolgen zijn van oorzaken die werden opgewekt door machten die substantieel zijn, maar toch bovenzinnelijk, en die niet behoren tot enige soort stof waarmee zij (de wetenschappers) tot dusver bekend zijn. Het beste wat de wetenschap kan doen is een houding van ‘ik weet het niet’ aannemen en deze laten voortduren. Ze kan dan zeggen: ‘Uw opvatting is evenmin bewezen als de onze, maar we bekennen dat we in werkelijkheid niets weten, noch over kracht of stof, noch over datgene wat ten grondslag ligt aan de zogenaamde wisselwerking van krachten. Alleen de tijd kan dus leren wie gelijk heeft en wie niet. Laten we geduldig wachten en beleefd blijven, in plaats van de spot met elkaar te drijven.’

Maar dit vereist een grenzeloze liefde voor de waarheid, en het opgeven van dat ongerechtvaardigde prestige van onfeilbaarheid dat wetenschappers genieten bij de onwetende en oppervlakkige, hoewel beschaafde meerderheid van het volk. Het samensmelten van de twee wetenschappen, de archaïsche en de hedendaagse, vereist in de eerste plaats dat men afstand doet van de huidige materialistische manier van denken. Het maakt een soort religieuze mystiek noodzakelijk en zelfs de studie van de oude magie, iets waar onze academici nooit aan zullen beginnen. De noodzaak hiervan is gemakkelijk te verklaren. Zoals in de oude alchemistische boeken de werkelijke betekenis van de daarin bedoelde substanties en elementen onder de belachelijkste metaforen verborgen is, zo zijn ook de fysieke, psychische en spirituele naturen van de elementen (bijvoorbeeld van vuur) in de Veda’s, en vooral in de Purana’s, verborgen onder allegorieën die alleen voor ingewijden begrijpelijk zijn. Indien ze geen betekenis hadden, zouden al die lange legenden en allegorieën over de heiligheid van de drie soorten vuur en de 49 oorspronkelijke vuren – verpersoonlijkt als de zonen van Daksha’s dochters en de rishi’s, de echtgenoten van deze dochters, ‘die met de eerste zoon van Brahma en zijn drie nakomelingen de 49 vuren vormen’39 – inderdaad slechts een idiote woordenvloed zijn. Maar zo is het niet. Elk vuur heeft een eigen functie en betekenis in de werelden van het fysieke en het spirituele. Het staat bovendien in zijn essentiële aard in een bepaald verband met een van de psychische vermogens van de mens, afgezien nog van zijn duidelijk vaststaande scheikundige en natuurkundige vermogens als het in aanraking komt met de aardse gedifferentieerde stof. Over vuur op zich reikt de wetenschap geen ideeën aan, het occultisme en de religieuze wetenschap van de Ouden wel. Dit blijkt zelfs uit het sobere en opzettelijk versluierde taalgebruik van de Purana’s, waarin (zoals in het Vayu-Purana) veel eigenschappen van de verpersoonlijkte vuren worden verklaard. Zo is Pavaka elektrisch vuur, of vaidyuta; Pavamana, het vuur dat wordt voortgebracht door wrijving, of nirmathya; en is Suchi het zonne- (of saurya) vuur.40 Deze drie zijn de zonen van Abhimanin – Agni (vuur) – de oudste zoon van Brahma en Svaha. Men maakt Pavaka bovendien tot de ouder van Kavyavahana, het vuur van de pitri’s, Suchi tot de ouder van Havyavahana, het vuur van de goden, en Pavamana tot die van Saharaksha, het vuur van de asura’s. Dit alles toont aan dat de schrijvers van de Purana’s volledig op de hoogte waren van de ‘krachten’ van de wetenschap en hun wisselwerking, en bovendien van de verschillende eigenschappen van laatstgenoemde in verband met die paranormale en fysieke verschijnselen waaraan nu geen geloof wordt gehecht en die de natuurwetenschap onbekend zijn.

Wanneer een oriëntalist – vooral een die tot het materialisme neigt – leest dat dit alleen maar benamingen van vuur zijn die worden gebruikt bij invocaties en rituelen, dan zal hij dit natuurlijk ‘tantrika-bijgeloof en misleiding’ noemen. En hij let er meer op om spelfouten te vermijden, dan om aandacht te besteden aan de verborgen betekenis die aan de personificaties wordt gehecht, of om de verklaring ervan te zoeken in de wisselwerking van fysieke krachten, voor zover deze bekend zijn. Er wordt in feite zo weinig kennis aan de oude Indo-Europeanen toegeschreven dat zelfs opvallende passages zoals die in het Vishnu-Purana, onopgemerkt blijven. Maar wat kan deze zin betekenen?

Toen bestonden ether, lucht, licht, water, en aarde, elk voor zich verenigd met de eigenschappen geluid, enz., en ze waren te onderscheiden naar hun kenmerken, . . . maar omdat ze veel en verschillende energieën bezaten en omdat ze niet waren verbonden, konden ze zonder samen te werken geen levende wezens scheppen, omdat ze zich niet met elkaar hadden vermengd. Toen ze gingen samenwerken . . . namen ze door wederzijdse verbinding het karakter aan van een massa die één geheel vormt, en geleid wordt door de geest.41

Dit betekent natuurlijk dat de schrijvers volledig op de hoogte waren van deze wisselwerking en goed bekend waren met de oorsprong van de kosmos uit het ‘ongescheiden beginsel’ – avyaktanugrahana, zoals deze op parabrahman en mulaprakriti samen betrekking heeft, en niet op ‘avyakta, hetzij eerste oorzaak, of stof’, zoals Wilson het weergeeft. De oude ingewijden kenden geen ‘wonderbaarlijke schepping’, maar onderwezen de evolutie van atomen (op ons fysieke gebied), en hun eerste differentiatie uit laya tot de protyle, zoals Crookes de stof of de oorspronkelijke substantie aan de andere kant van de nullijn veelbetekenend heeft genoemd: daar waar wij mulaprakriti plaatsen, het ‘wortel-beginsel’ van de wereldstof en van alles in de wereld.

Men kan dit gemakkelijk aantonen. Neem bijvoorbeeld de onlangs gepubliceerde catechismus van de Visishtadvaita-Vedanta,42 een orthodox en exoterisch stelsel, dat echter volledig werd uiteengezet en onderwezen in de 11de eeuw (de stichter ervan, Ramanujacharya, werd geboren in 1017 n.Chr.), in een tijd toen de Europese ‘wetenschap’ nog geloofde in de vierkante platte aarde van Cosmas Indicopleustes uit de 6de eeuw. Deze catechismus leert dat prakriti (natuur), vóór de evolutie begon, in een toestand van laya of volkomen homogeniteit verkeerde, omdat ‘de stof in twee toestanden bestaat, de sukshma of latente en ongedifferentieerde, en de sthula of gedifferentieerde toestand’. Toen werd ze anu, atomair. De catechismus behandelt suddha-sattva, ‘een substantie die niet is onderworpen aan de eigenschappen van de stof, waarvan deze geheel verschilt’, en voegt eraan toe dat uit deze substantie de lichamen van de bewoners van vaikunthaloka (de hemel van Vishnu), de goden, worden gevormd. Verder dat elk deeltje of atoom van prakriti, jiva (goddelijk leven) bevat, en het sarira (lichaam) is van die jiva die het bevat, terwijl elke jiva op zijn beurt het sarira is van de hoogste geest, omdat ‘parabrahman elke jiva en ook elk stofdeeltje doordringt’. Hoe dualistisch en antropomorfistisch de filosofie van de Visishtadvaita misschien ook is – als men haar vergelijkt met die van de Advaita, de nondualisten – ze staat, wat logica en filosofie betreft, oneindig veel hoger dan de kosmogonie die wordt aanvaard door het christendom of door zijn grootste tegenstander, de hedendaagse wetenschap. De volgelingen van een van de grootste geesten die ooit op aarde verscheen, de aanhangers van de Advaita-Vedanta, worden atheïsten genoemd, omdat ze alles – behalve parabrahman, waarvan er geen tweede is, of absolute werkelijkheid – als een illusie beschouwen. Toch zijn de wijste ingewijden en ook de grootste yogi’s uit deze groep voortgekomen. De Upanishads bewijzen dat ze zonder twijfel niet alleen wisten wat de causale substantie bij de gevolgen van wrijving is, en dat hun voorouders bekend waren met het omzetten van warmte in mechanische kracht, maar ook dat ze bekend waren met de noumena van zowel elk spiritueel als elk kosmisch verschijnsel.

De jonge brahmaan die met het hoogst mogelijke judicium aan een universiteit of hogeschool van India afstudeert, die het leven ingaat als een ma en een llb, met een reeks letters achter zijn naam van alfa tot omega, en met een minachting voor zijn nationale goden die evenredig is met de puntenwaardering die hij tijdens zijn opleiding in de natuurwetenschappen ontving, hoeft werkelijk slechts in het licht van laatstgenoemde, en met een open oog voor de wisselwerking tussen de fysieke krachten, bepaalde passages in zijn Purana’s te lezen, als hij zou willen ontdekken hoeveel méér zijn voorouders wisten dan hij ooit zal weten – tenzij hij een occultist wordt. Laat hij zijn aandacht richten op de allegorie van Pururavas en de hemelse gandharva43, die eerstgenoemde voorzag van een vat vol hemels vuur. De oorspronkelijke manier om door wrijving vuur te maken wordt in de Veda’s wetenschappelijk verklaard, en is vol betekenis voor wie tussen de regels leest. De tretagni (de heilige triade van vuren), die wordt verkregen door het wrijven van stokjes gemaakt van het hout van de asvattha-boom (de Bo-boom van wijsheid en kennis) – stokjes die ‘evenveel vingerbreedten lang zijn als er lettergrepen zijn in de gayatri’44 – moet een verborgen betekenis hebben, anders waren de schrijvers van de Veda’s en de Purana’s geen heilige schrijvers maar bedriegers. De hindoe-occultisten zijn er een bewijs voor dat ze zo’n betekenis heeft, en alleen zij kunnen de wetenschap inlichten waarom en hoe ‘het vuur, dat oorspronkelijk één was, in ons huidige manvantara tot een triade (treta) werd gemaakt door de zoon van Ila (Vach)’,45 de eerste vrouw na de zondvloed, de vrouw en dochter van Vaivasvata-manu. De allegorie is veelbetekenend, in welk Purana men deze ook leest en bestudeert.

Noten

  1. Londen, 1870, blz. 123.
  2. Stallo, The Concepts and Theories of Modern Physics, 1884, blz. 162.
  3. Der Weltäther als kosmische Kraft, Berlijn, 1873, blz. 4.
  4. Wat dood is, moet eens levend zijn geweest. Wanneer, in welke periode van de kosmogonie? Het occultisme zegt dat in alle gevallen waarin de stof inert schijnt te zijn, deze het meest actief is. Een houten of stenen blok is in elk opzicht onbeweeglijk en ondoordringbaar. Niettemin verkeren de deeltjes ervan feitelijk in een onophoudelijke eeuwige trilling die zo snel is dat het lichaam voor het fysieke oog volstrekt bewegingloos schijnt te zijn. De ruimtelijke afstand tussen die trillende deeltjes is – gezien vanuit een ander bestaans- en waarnemingsgebied – even groot als die tussen sneeuwvlokken en regendruppels. Maar de natuurwetenschap zal dit een absurditeit vinden.
  5. Stallo, Op.cit., blz. 164-5.
  6. The Popular Science Review, deel 5, 1866, blz. 327-36.
  7. James Comper Gray, The Biblical Museum, 1879, blz. 251; hij verwijst naar Grove.
  8. Op.cit.
  9. J.P. Nichol, Cyclopaedia of the Physical Sciences, 1868, blz. 380.
  10. De meest recente autoriteiten hebben deze verklaringen verworpen als ‘ontzenuwde theorieën’, en hebben nu ‘beweging’ tot hun enige afgod verheven. Maar zij en hun afgod zullen ongetwijfeld eens het lot van hun voorgangers delen.
  11. Zie F.C. Bakewell, Electric Science, Londen, 1853, blz. 99vn. Deze onheilspellende bekentenis werd volgens ons gedaan op een wetenschappelijk congres in Swansea. Faraday had echter een soortgelijke opvatting, zoals door Tyndall wordt meegedeeld: ‘Wat weten we over het atoom, afgezien van zijn kracht? Men stelt zich een kern voor die a kan worden genoemd en omringt deze met krachten die men m kan noemen; naar mijn mening verdwijnt de a of de kern en bestaat de substantie uit de krachten m. En welk denkbeeld kunnen we ons trouwens vormen van de kern, onafhankelijk van haar krachten? Welke gedachte blijft er over op basis waarvan men zich een beeld van een a kan vormen die onafhankelijk is van erkende krachten?’ (Faraday as a Discoverer, 1870, blz. 151.)
  12. Stallo, The Concepts and Theories of Modern Physics, blz. 161.
  13. Schelling, Ideen zur einer Philosophie der Natur, 1757, blz. 18.
  14. Stallo, Op.cit., blz. 161.
  15. Principia, definitie 3.
  16. Philosophical Magazine, reeks 5, deel 2, oktober 1876, blz. 252.
  17. G.A. Hirn, Conséquences philosophiques et métaphysiques de la thermodynamique, 1868, blz. 62.
  18. Stallo, The Concepts and Theories of Modern Physics, 1884, blz. xxxi.
  19. Loc. cit.
  20. J.P. Cooke, The New Chemistry, 1874, blz. 13.
  21. ‘Deze houdt in dat gelijke volumes van alle substanties, in gasvormige toestand en onder gelijke omstandigheden van druk en temperatuur, hetzelfde aantal moleculen bevatten. Hieruit volgt dat het gewicht van de moleculen evenredig is met het soortelijk gewicht van de gassen, en dat, omdat dit laatste per gas verschilt, het gewicht van de moleculen ook verschillend is; en omdat de moleculen van bepaalde elementaire substanties elk uit maar één atoom bestaan, terwijl de moleculen van verschillende andere substanties hetzelfde aantal atomen hebben, moeten de atomen van die substanties verschillende gewichten hebben’ (The Concepts and Theories of Modern Physics, blz. 34). Zoals verderop, op dezelfde bladzijde, wordt aangetoond, ‘is dit hoofdbeginsel van de hedendaagse theoretische scheikunde volkomen in strijd en volstrekt onverenigbaar met de eerste stelling van de mechanische atoomtheorie’ – namelijk de volstrekte gelijkheid van de oorspronkelijke eenheden van massa.
  22. Stallo, Op.cit., blz. 101vn.
  23. Loc. cit.
  24. Wundt, Die Theorie der Materie, Leipzig, 1885, blz. 381.
  25. A. Naumann, Grundriss der Thermochemie, Braunschweig, 1869, blz. 150.
  26. Kroenig, Clausius, J.C. Maxwell, enz. Zie Philosophical Magazine, deel 19, 4de reeks, nr. 124, januari 1860, blz. 19ev.
  27. Philosophical Magazine, deel 45, blz. 321.
  28. Over de aura zegt een van de meesters in The Occult World (blz. 147): ‘Hoe zou u zich verstaanbaar kunnen maken voor, en in feite bevelen kunnen geven aan, die halfintelligente krachten, waarmee we ons niet in verbinding kunnen stellen door middel van het gesproken woord maar door geluiden en kleuren die in wisselwerking staan met de trillingen daarvan.’ Deze ‘wisselwerking’ is de moderne wetenschap onbekend, maar is door de alchemisten toch vaak verklaard.
  29. De ‘substantie’ van de occultist staat echter tot de meest verfijnde substantie van de natuurkundige als stralende stof tot het leer van de schoenen van de scheikundige.
  30. C. Maxwell, ‘Notes and news: Pressure of radiation’, The Academy, 3 jan. 1874.
  31. De namen van de zeven stralen, nl. sushumna, harikesa, visvakarman, visvatryarchas, samnaddha, sarvavasu en svaraj, zijn alle mystiek, en elk heeft voor occulte doeleinden zijn eigen toepassing in een bepaalde bewustzijnstoestand. De sushumna die, zoals in het Nirukta (2:6) wordt gezegd, alleen dient om de maan te verlichten, is niettemin de straal die door de ingewijde yogi’s wordt geëerd. De zeven stralen die door het zonnestelsel zijn verspreid, vormen samen als het ware de fysieke upadhi (basis) van de ether van de wetenschap. In deze upadhi werken licht, warmte, elektriciteit, enz. – de krachten van de orthodoxe wetenschap – op elkaar in om hun aardse gevolgen voort te brengen. Als psychische en spirituele gevolgen emaneren ze uit en hebben hun oorsprong in de supra-solaire upadhi, in de ether van de occultist – of akasa.
  32. Om de westerse dogmatici eraan te herinneren dat men het vraagstuk op geen enkele manier als opgelost kan beschouwen, citeren we een volkomen onpartijdige criticus, van wie niemand het gezag in twijfel kan trekken: ‘Er is geen fundamenteel verschil tussen licht en warmte . . . het ene is slechts een metamorfose van het andere. . . . Warmte is licht in volledige rust. Licht is warmte in snelle beweging. Zodra licht met een lichaam wordt verbonden, wordt het warmte, maar als deze uit dat lichaam wordt uitgestraald, dan wordt ze weer licht. (Vgl. John Leslie, An Experimental Inquiry into the Nature and Properties of Heat, 1804, blz. 162, 174, 188, 403.) Of dit waar is of niet kunnen we niet zeggen, en vele jaren, misschien vele generaties zullen moeten voorbijgaan voordat we dat wel kunnen.’ (Buckle, History of Civilization in England, 1864, deel 2, blz. 400&vn.)
  33. Op het gebied van manifestatie en bedrieglijke stof is dit misschien het geval; maar dit is niet alles, want kracht is heel veel meer.
  34. De neutrale of laya-toestand.
  35. A.M. Butlerov, Scientific Letters.
  36. F.A. Lange, History of Materialism, deel 2, blz. 370; hij citeert Büchner.
  37. Butlerov, Op.cit.
  38. Op.cit.
  39. Vishnu-Purana, 1:10; Wilson, deel 1, blz. 155-6.
  40. De ‘drinker van de wateren’ genoemd, omdat water door zonnewarmte verdampt.
  41. 1:2; Wilson, deel 1, blz. 38.
  42. A Catechism of the Visishtadvaita Philosophy of Sri Ramanujacharya. Samengesteld op basis van de oorspronkelijke sastra’s door pandit N. Bhashyacharya, fts, Adyar, 1887.
  43. De gandharva van de Veda is de godheid die de geheimen van de hemel en de goddelijke waarheden kent en aan stervelingen onthult. Kosmisch gezien zijn de gandharva’s de verzamelde machten van het zonnevuur, en vormen ze de krachten daarvan. Psychisch gezien zijn ze de intelligentie die in de sushumna, de zonnestraal, de hoogste van de zeven stralen, zetelt. Mystiek gezien zijn ze de occulte kracht in de soma (de maan, of maanplant) en de drank die ervan wordt gemaakt. Fysiek gezien zijn ze de waarneembare, en spiritueel gezien de noumenale oorzaken van geluid en de ‘stem van de natuur’. Daarom worden ze de 6333 ‘hemelse zangers’ genoemd en de musici van Indra’s loka die (zelfs door hun aantal) de verschillende en talrijke geluiden in de natuur personifiëren, zowel boven als beneden. In de latere allegorieën zouden ze mystieke macht over vrouwen hebben, en dol op ze zijn. De esoterische betekenis is duidelijk. Ze zijn een van de vormen, zo niet de oervormen, van de engelen van Henoch, de zonen van God, die zagen dat de dochters van de mensen mooi waren (Gen. 6), die met hen trouwden, en de dochters van de aarde de geheimen van de hemel onderwezen.
  44. Vishnu-Purana, 4:6; Wilson, deel 4, blz. 10.
  45. Op.cit.; Wilson, deel 4, blz. 11.

De geheime leer, 1:557-77
isbn 9789491433238, gebonden, 4de herziene druk 2019, bestel boek

© 2019 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag