Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud deel 2 pagina vooruit

25. De mysteries van het zevental

B. De tetraktis in verband met het zevental

Het getal zeven, als een samenstelling van 3 en 4, is dus het factorelement in elke oude religie, omdat het het factorelement in de natuur is. Het gebruik ervan moet worden onderbouwd, en er moet worden aangetoond dat zeven het getal par excellence is, want sinds het verschijnen van Esoteric Buddhism zijn vaak bezwaren gemaakt, en twijfels geuit over de juistheid van deze bewering.

Laten we de lezer gelijk erop wijzen dat bij al zulke numerieke verdelingen het ene universele beginsel – hoewel het wordt aangeduid als (het) ene, omdat het het enige is – nooit bij de berekeningen wordt betrokken. Het staat in zijn hoedanigheid van het absolute, het oneindige, en de universele abstractie, geheel op zichzelf en is onafhankelijk van elke andere noumenale of fenomenale macht. Het ‘is noch stof noch geest; het is noch ego noch niet-ego; en het is noch object noch subject’, zegt de schrijver van ‘Personal and impersonal God’, en hij voegt eraan toe:

In de taal van de hindoefilosofen is het de oorspronkelijke en eeuwige combinatie van purusha (geest) en prakriti (stof). Omdat de aanhangers van de Advaita de opvatting huldigen dat een uiterlijk voorwerp uitsluitend het product is van onze mentale toestand, is prakriti niets anders dan een illusie, en is purusha de enige werkelijkheid; het is het ene bestaan dat in het heelal van de ideeën eeuwig voortleeft. Deze entiteit is dus het parabrahman van de Advaita-aanhangers. . . .

Zelfs als er een persoonlijke god was met zoiets als een stoffelijke upadhi (fysieke basis van welke vorm ook), zou er vanuit het standpunt van een Advaita-aanhanger evenveel reden zijn om zijn noumenale bestaan te betwijfelen, als bij elk ander object. Volgens hen kan een bewuste god niet de oorsprong van het heelal zijn, omdat zijn ego het gevolg zou zijn van een voorafgaande oorzaak, indien het woord bewust althans in zijn gebruikelijke betekenis wordt opgevat. Ze kunnen niet toegeven dat het totaal van alle bewustzijnstoestanden in het heelal hun godheid is, omdat deze toestanden voortdurend veranderen en omdat de kosmische ideatie tijdens pralaya ophoudt. Er is maar één blijvende toestand in het heelal, namelijk de toestand van volkomen onbewustheid, in feite zuiver chidakasa (het veld van bewustzijn). Wanneer mijn lezers eenmaal inzien dat dit grootse heelal in feite slechts een enorm aggregaat van verschillende bewustzijnstoestanden is, zullen ze zich niet verbazen te vernemen dat de uiteindelijke toestand van onbewustheid door de aanhangers van de Advaita wordt opgevat als parabrahman.1

Hoewel dit ‘enorme aggregaat van verschillende bewustzijnstoestanden’ zelf geheel buiten menselijke beschouwing en berekening valt, is het toch een zevental, in zijn totaliteit geheel samengesteld uit zevenvoudige groepen; eenvoudig omdat ‘het waarnemingsvermogen in zeven verschillende aspecten bestaat die overeenkomen met de zeven toestanden van de stof’,2 of de zeven eigenschappen van de stof. En daarom beginnen in de esoterische berekeningen de getallen 1 tot en met 7 met het eerste gemanifesteerde beginsel, dat nummer één is als we van bovenaf beginnen, en nummer zeven als we van onderaf, of vanaf het laagste beginsel, rekenen.

Het viertal wordt zowel in de kabbala als door Pythagoras als het volmaaktste of beter gezegd als het heilige getal opgevat, omdat het voortkwam uit de één, de eerste gemanifesteerde eenheid, of beter gezegd de drie in één. Toch is laatstgenoemde altijd onpersoonlijk, geslachtloos, onbegrijpelijk geweest, hoewel deze binnen de mogelijkheden van de hogere mentale waarnemingen ligt.

De eerste manifestatie van de eeuwige monade was nooit bedoeld om als symbool te dienen van een ander symbool, het ongeborene voor het uit de elementen geborene, of de ene logos voor de hemelse mens. Tetragrammaton, of de tetraktis van de Grieken, is de tweede logos, de demiurg. Het viertal is, zoals Thomas Taylor dacht, ‘de anima mundi zelf van Plato, die, zoals Syrianus terecht opmerkt, de beste van de pythagoreeërs was; ze staat aan het uiteinde van de kenbare triade, zoals heel goed wordt aangetoond door Proclus in het derde boek van zijn verhandeling over de theologie van Plato. En tussen deze twee triaden [de dubbele driehoek], de ene kenbaar, de andere verstandelijk, bestaat een andere orde van goden, die aan de beide uitersten deel heeft.’3

‘De pythagorische wereld’, zegt Plutarchus, ‘bestond uit een dubbel viertal’.4 Deze uitspraak bevestigt wat er werd gezegd over de keuze, door de exoterische theologieën, voor de lagere tetraktis. Want:

Het viertal van de verstandelijke wereld [de wereld van mahat] is to agathon, nous, psyche, hyle; terwijl dat van de waarneembare wereld [van de stof] – die eigenlijk is wat Pythagoras met het woord kosmos bedoelde – vuur, lucht, water, en aarde is. De vier elementen staan bekend onder de naam rizomata, de wortels of beginselen van alle samengestelde lichamen,5

d.w.z. de lagere tetraktis is de wortel van de illusie van de wereld van de stof; en dit is het tetragrammaton van de joden, en de ‘mysterieuze godheid’, waarover de hedendaagse kabbalisten zoveel drukte maken!

Het getal [vier] vormt dus het rekenkundig gemiddelde tussen de monade en het zevental, en dit bevat alle vermogens, zowel van de voortbrengende als de voortgebrachte getallen; want van alle getallen onder de tien wordt dit uit een bepaald getal gevormd; de verdubbelde duade vormt een viertal, en het viertal verdubbeld [of opengevouwen] vormt het zevental. Twee met zichzelf vermenigvuldigd geeft vier; en weer met zichzelf vermenigvuldigd, de eerste kubus. Deze eerste kubus is een vruchtbaar getal, de grondslag van veelheid en verscheidenheid, bestaande uit twee en vier [steunend op de monade, de zevende]. Zo vloeien de beide beginselen van tijdelijke dingen, de piramide en de kubus, vorm en stof, voort uit één bron, de vierhoek [op aarde, de monade in de hemel].6

Hierin zegt Reuchlin, de grote autoriteit op het gebied van de kabbala, dat de kubus stof is, terwijl de piramide of de triade ‘vorm’ is. Bij de hermetici wordt het getal vier alleen dan het symbool van de waarheid, als het tot een kubus is uitgebreid, die opengevouwen zeven vormt, als symbool van de mannelijke en vrouwelijke elementen en het element leven.7

Sommige onderzoekers konden niet verklaren waarom de verticale lijn, die mannelijk is, in het kruis (zie de voetnoot) een vierdelige lijn wordt – omdat vier een vrouwelijk getal is – terwijl de horizontale (de lijn van de stof) driedelig wordt. Maar dit is gemakkelijk te verklaren. Omdat de verticale en de horizontale balk of dubbele lijn het middenvlak van de opengevouwen kubus gemeen hebben, wordt het om zo te zeggen neutraal terrein en behoort tot geen van beide. De geestlijn blijft driedelig en de stoflijn tweedelig – twee is een even getal en dus ook vrouwelijk. Bovendien waren volgens Theon de pythagoreeërs – die aan de tetraktis de naam harmonie gaven, ‘omdat ze een diatessaron in sesquitertia is’ – van mening dat

de verdeling van de canon van het monochord door de tetraktis werd gemaakt in de duade, triade en tetrade; want het omvat een sesquitertia, een sesquialtera, een tweevoudige, een drievoudige en een viervoudige verhouding, waarvan de sectie 27 is. In het oude muziekschrift bestond het tetrachord uit drie toonafstanden of intervallen en vier toontrappen, die door de Grieken diatessaron worden genoemd en door ons een kwart.8

Bovendien varieerde het viertal, hoewel het een even en dus een vrouwelijk (‘hels’) getal was, naar gelang van zijn vorm. Dit is aangetoond door Stanley.9 De 4 werd door de pythagoreeërs de sleutelbewaarster van de natuur genoemd; maar in vereniging met de 3, die haar tot zeven maakte, werd ze het volmaaktste en meest harmonische getal – de natuur zelf. De vier was ‘het mannelijke met een vrouwelijke vorm’, wanneer ze het kruis vormde; en zeven is ‘de meesteres van de maan’, want deze planeet wordt gedwongen elke zeven dagen haar uiterlijk te veranderen. Op het getal zeven baseerde Pythagoras zijn leer over de harmonie en muziek van de sferen, waarbij hij ‘de afstand van de maan tot de aarde ‘een toon’ noemde, van de maan tot Mercurius een halve toon, vandaar naar Venus hetzelfde; van Venus tot de zon 1½ toon; van de zon tot Mars één toon; vandaar tot Jupiter een halve toon; van Jupiter tot Saturnus een halve toon; en vandaar tot de dierenriem één toon; in totaal zeven tonen – de diapason harmonie.’10 De hele muziek van de natuur bestaat in die zeven tonen, en wordt daarom ‘de stem van de natuur’ genoemd.

Plutarchus verklaart11 dat de Achaeërs het viertal als de oorsprong en het beginsel van alle dingen beschouwden, omdat dit het getal van de elementen was, die alle zichtbare en onzichtbare geschapen dingen voortbrachten. Bij de broeders van het rozenkruis vormde de figuur van het kruis of de opengevouwen kubus het onderwerp van een ‘verhandeling in een van de theosofische graden van Peuvret, en werd besproken aan de hand van de basisbeginselen van licht en duisternis, of goed en kwaad’.12

De kenbare wereld komt op deze manier voort uit het goddelijk denkvermogen (of eenheid). De tetraktis die zich bezint op haar eigen essentie, de eerste eenheid, voortbrengster van alle dingen, en op haar eigen begin, zegt het volgende: eenmaal een, tweemaal twee, en onmiddellijk verrijst er een viertal, met op zijn top de hoogste eenheid, en wordt een piramide, waarvan de basis een vlak vierkant is, dat overeenkomt met een oppervlak waarop het stralende licht van de goddelijke eenheid de vorm van onlichamelijk vuur voortbrengt, als gevolg van de afdaling van Juno (stof) naar lagere dingen. Daaruit komt essentieel licht voort, dat niet brandt maar verlicht. Dit is de schepping van de middenwereld, die de Hebreeën het Hoogste noemen, de wereld van de [hun] godheid. Ze wordt Olympus genoemd, een en al licht, en vol afzonderlijke vormen, waar de zetel van de onsterfelijke goden is, ‘deum domus alta’, waarvan de top eenheid is, de muur drie-eenheid, en het oppervlak viereenheid.13

Het ‘oppervlak’ moet dus een vlak zonder betekenis blijven, wanneer het aan zichzelf wordt overgelaten. Omdat de eenheid de viereenheid slechts ‘verlicht’, moet de bekende lagere vier voor zichzelf uit de drie-eenheid ook een muur bouwen, indien ze zich wil manifesteren. Bovendien is het tetragrammaton, of microprosopus, hetzelfde als ‘Jehovah’ die zich volstrekt ten onrechte het ‘was, is, zal zijn’ aanmatigt, dat nu is vertaald met ‘ik ben die ik ben’, en wordt geïnterpreteerd als betrekking hebbend op de hoogste abstracte godheid, terwijl het esoterisch en naar waarheid slechts de periodiek chaotische, woelige en eeuwige stof betekent met al haar mogelijkheden. Het tetragrammaton is namelijk identiek met de natuur of Isis, en is de exoterische reeks androgyne goden, zoals Osiris-Isis, Jupiter-Juno, Brahma-Vach, of de kabbalistische Jah-Chavah; alle mannelijk en vrouwelijk. Bij de volkeren van de oudheid werd de naam van iedere antropomorfe god geschreven met vier letters, zoals Marcilio Ficino terecht opmerkte. Zo was hij bij de Egyptenaren Teut (Thoth); bij de Arabieren Alla; bij de Perzen Sire; bij de magiërs Orsi; bij de moslims Abdi; bij de Grieken Theos; bij de oude Turken Esar; bij de Romeinen Deus; waaraan J. Lorenzo Anania het Duitse woord Gott, de Sarmatische Bouh en Istu, en de Tataarse Itga, toevoegt.14

Omdat de monade één is, en een oneven getal, noemden de Ouden de oneven getallen de enige volmaakte getallen; en beschouwden ze allemaal – misschien egoïstisch, maar niettemin als feit – als mannelijk en volmaakt, omdat ze van toepassing waren op de hemelse goden, terwijl even getallen, zoals twee, vier, zes, en vooral acht, omdat ze vrouwelijk waren, als onvolmaakt werden beschouwd, en alleen werden gegeven aan de aardse en helse godheden. In zijn achtste herdersdicht maakt Vergilius hiervan melding door te zeggen ‘numero deus impare gaudet’: oneven getallen behagen god.15

Maar de pythagoreeërs beschouwden het getal zeven als een religieus en volmaakt getal. Het werd ‘telesphoros’ genoemd, omdat door dit getal alles in het heelal en de mensheid tot zijn einde, d.w.z. zijn vervulling, wordt gevoerd.16 De leer van de sferen – vanaf de tijd van Lemurië tot aan Pythagoras – laat zien dat zowel de zeven krachten van de aardse en ondermaanse natuur, die onder het bestuur van de zeven heilige planeten17 staan, als de zeven grote krachten van het heelal, te werk gaan en zich ontwikkelen in zeven tonen, die de zeven noten van de toonladder zijn. De heptade (ons zevental) werd beschouwd ‘als het getal van een maagd, omdat het ongeboren is’ (evenals de logos of de ‘aja’ van de aanhangers van de Vedanta); ‘zonder een vader of een moeder, maar rechtstreeks uit de monade voortkomend, die de oorsprong en de kroon van alle dingen is.’18 En als men de heptade rechtstreeks uit de monade laat voortkomen, dan is ze, zoals in de geheime leer van de oudste scholen wordt onderwezen, het volmaakte en heilige getal van ons mahamanvantara.

Het zevental, of de heptade, was in feite aan verschillende goden en godinnen gewijd: aan Mars met zijn zeven volgelingen; aan Osiris, van wie het lichaam in zeven en tweemaal zeven stukken werd verdeeld; aan Apollo (de zon), te midden van zijn zeven planeten, die op zijn zevensnarige lier de hymne aan de zevenstralige speelt; aan Minerva, de vaderloze en moederloze, en aan anderen.

Het occultisme aan deze kant van de Himalaya met zijn zevenvoudige stelsel moet op grond hiervan als het oudste, de oorsprong van alle, worden beschouwd. Het wordt door enkele door neoplatonisten nagelaten fragmenten bestreden; en de bewonderaars van laatstgenoemden, die nauwelijks begrijpen wat ze verdedigen, zeggen ons: ‘Uw voorgangers geloofden slechts in de drievoudige mens, die bestaat uit geest, ziel en lichaam. De taraka-rajayoga van India beperkt die verdeling tot 3, wij tot 4, en de kenners van de Vedanta tot 5 (kosa’s).’ Wij van de oude school vragen hierop:

Waarom zegt de Griekse dichter dan dat ‘er niet vier maar zeven de lof bezingen van de spirituele zon’? Hij zegt:

Ἑπτά με, enz.
Zeven klinkende letters bezingen de lof van mij,
De onsterfelijke god, de almachtige godheid.19

En waarom wordt de drie-enige iao (de mysteriegod) de ‘viervoudige’ genoemd, en komen toch de drievoudige en viervoudige symbolen bij de christenen onder één verenigde naam voor – de Jehovah van de zeven letters? En waarom is de eed (de pythagorische tetraktis) in de Hebreeuwse sheba identiek met het getal 7, of, zoals G. Massey zegt:

Een eed afleggen was synoniem met ‘in zevenen verdelen’, en de 10, uitgedrukt door de letter jod, was het volledige getal van iao-sabaoth [de tienletterige God].20

In de Veiling van Lucianus staat:

Pythagoras vraagt: ‘Hoe telt u?’ Het antwoord is: ‘Een, twee, drie, vier.’ Pythagoras zegt dan, ‘Ziet u dat in wat u opvat als vier, er tien zijn, een volmaakte driehoek en onze eed [tetraktis, vier! – samen zeven].’21

Waarom zegt Proclus: ‘De vader van de gouden verzen viert de tetraktis als de bron van de eeuwige natuur’?22 Eenvoudig omdat die westerse kabbalisten die de exoterische bewijzen tegen ons aanvoeren, geen idee hebben van de werkelijke esoterische betekenis. Omdat alle oude kosmologieën – de oudste kosmografieën van de oudste twee volkeren van het vijfde wortelras, de hindoes en de Egyptenaren, en ook de oude Chinese volkeren (de overblijfselen van het vierde of Atlantische ras) – al hun mysteries baseerden op het getal 10, waarbij de hogere driehoek stond voor de onzichtbare en metafysische wereld, en de lagere drie en vier, of het zevental, voor het fysieke gebied. Het was niet de joodse Bijbel, die aan het getal zeven bekendheid gaf. Hesiodus gebruikte de woorden ‘de zevende is de heilige dag’23 vóór men ooit van de sabbat van ‘Mozes’ had gehoord. Het gebruik van het getal zeven is nooit tot één volk beperkt geweest. Hiervan getuigen de zeven vazen in de tempel van de zon bij de ruïnes van Babian in Boven-Egypte; de zeven vuren die eeuwenlang onafgebroken brandden voor de altaren van Mithra; de zeven heilige plaatsen van de Arabieren, de zeven schiereilanden, de zeven eilanden, de zeven zeeën, bergen, en rivieren van India, en van de Zohar (zie Ibn Gebirol); de joodse sefiroth van de zeven heerlijkheden; de zeven gotische godheden, de zeven werelden van de Chaldeeën en hun zeven geesten; de zeven sterrenbeelden die door Hesiodus en Homerus worden genoemd, en de eindeloze reeks zevens die de oriëntalisten aantreffen in elk manuscript dat ze ontdekken.

Tot slot het volgende: er is genoeg naar voren gebracht om aan te tonen waarom in de esoterische scholen het aantal beginselen van de mens zeven was en is. Maak er vier van en dit zal óf een mens zonder zijn lagere aardse elementen overlaten, óf, uit een fysiek gezichtspunt beschouwd, hem tot een zielloos dier maken. Het viertal moet het hogere of het lagere zijn, de hemelse of de aardse tetraktis; om overeenkomstig de leringen van de esoterische oude school begrijpelijk te worden moet de mens worden opgevat als een zevental. Dit werd zo goed begrepen dat zelfs de zogenaamde christelijke gnostici dit aloude stelsel overnamen.24 Dit bleef lange tijd geheim, omdat geen enkel manuscript uit die tijd er duidelijk genoeg over sprak om de scepticus te overtuigen, al had men er een vermoeden van. Maar de literaire curiositeit van onze eeuw komt ons hier te hulp: het oudste en best bewaarde evangelie van de gnostici, Pistis Sophia, ΠΙΣΤΙΣ ΣΟΦΙΑ. Om het bewijs volledig te maken, zullen we een autoriteit citeren: C.W. King, de enige archeoloog die een flauw vermoeden van deze ingewikkelde leer had, en de beste schrijver van deze tijd over de gnostici en hun gemmen.

Volgens deze bijzondere religieuze tekst – een waar gnostisch fossiel – is de menselijke entiteit de zevenvoudige straal uit het Ene,25 zoals ook onze school onderwijst. Ze bestaat uit zeven elementen, waarvan er vier aan de vier kabbalistische gemanifesteerde werelden zijn ontleend. Zo

krijgt ze van asiah de nefesh, of de zetel van de fysieke begeerten [ook de levensadem]; van jetsirah, de ruach of zetel van de begeerten [?!]; van briah de neshamah of rede, en van atsiluth krijgt ze de chaiah, of het beginsel van het spirituele leven. Dit lijkt op een variant van de theorie van Plato dat de ziel haar respectieve vermogens van de planeten ontvangt bij haar neerwaartse tocht door hun sferen. Maar de Pistis Sophia geeft met haar gebruikelijke directheid aan deze theorie een veel dichterlijker vorm (§282). De innerlijke mens bestaat eveneens uit vier samenstellende delen, maar deze worden verschaft door de opstandige eonen van de sferen, die de kracht zijn, een deel van het goddelijk licht (divinae particula aurae) dat nog in hen is overgebleven; de ziel [het vijfde] ‘gevormd uit de tranen van hun ogen en het zweet van hun kwellingen’; het ἀντίμιμον πνεύματος, nabootsing van de geest (die overeen schijnt te komen met ons geweten), [het zesde]; en ten slotte de μοῖρα, het lot26 [het karmische ego], die tot taak heeft de mens naar het voor hem bestemde einde te leiden; ‘als hij door het vuur moet sterven, hem naar het vuur te leiden; als hij door een wild beest moet sterven, hem naar het wilde beest te leiden’.27 – het zevende!

Noten

  1. T. Subba Row, ‘Personal and impersonal God’, Five Years of Theosophy, 1885, blz. 202.
  2. Op.cit., blz. 200.
  3. Eerw. G. Oliver, The Pythagorean Triangle, 1875, blz. 104.
  4. Plutarchus, De animae procreatione, §30.
  5. Oliver, Op.cit., blz. 112.
  6. J. Reuchlin, De arte cabbalistica, boek 2; geciteerd in Oliver, Op.cit., blz. 104.
  7. opengevouwen kubusIn Key to the Hebrew-Egyptian Mystery in the Source of Measures toont de schrijver (op blz. 50-1) aan dat de figuur van de opengevouwen kubus, in verband met de cirkel ‘een echt kruis wordt, of een teken met de tau-vorm, en door de cirkel aan laatstgenoemde te hechten verkrijgt men het ansatakruis van de Egyptenaren . . . Hoewel een kubus maar zes vlakken heeft, vertoont de weergave van het kruis als de opengevouwen kubus, wat de kruisbalken betreft, één vlak van de kubus dat beide balken gemeenschappelijk hebben, en dat tot beide kan worden gerekend [d.w.z. één keer horizontaal geteld en één keer verticaal] . . . 4 voor de verticale en 3 voor de horizontale balk, die samen zeven vormen.’ Hij voegt eraan toe: ‘Hier hebben we de beroemde 4 en 3 en 7.’ De esoterische filosofie verklaart dat vier het symbool van het heelal in zijn potentiële toestand is, of chaotische stof, en dat er geest nodig is om het actief te doordringen, d.w.z. de oorspronkelijke abstracte driehoek moet zijn ééndimensionale eigenschap opgeven en zich over die stof verspreiden, en zo een gemanifesteerde basis vormen in de driedimensionale ruimte, opdat het heelal zich kenbaar zal manifesteren. Dit wordt bereikt door de opengevouwen kubus. Vandaar het ansatakruis ♀ als symbool van de mens, de voortbrenging en het leven. In Egypte betekende ank: ziel, leven en bloed. Het is de bezielde, levende mens, het zevental.
  8. Oliver, Op.cit., blz. 114.
  9. Thomas Stanley, The History of Philosophy, 1660, deel 3, ‘Pythagoras’, blz. 61.
  10. G. Oliver, The Pythagorean Triangle, blz. 172-3.
  11. De placitis philosophorum, boek 1, hfst. 2 en 3.
  12. Oliver, Op.cit., blz. 107-8.
  13. J. Reuchlin, De arte cabbalistica, blz. 689; geciteerd in Oliver, Op.cit., blz. 112-3.
  14. Oliver, Op.cit., blz. 118.
  15. Vergilius, Eclogues, 8:75.
  16. Philo Judaeus, De opificio mundi, §35.
  17. Het aantal planeten is niet beperkt tot zeven omdat de Ouden geen andere kenden, maar eenvoudig omdat ze de oorspronkelijke huizen van de zeven logoi waren. Al worden er 9 of 99 andere planeten ontdekt, dat verandert niets aan het feit dat alleen deze zeven heilig zijn.
  18. Oliver, Op.cit., blz. 173-4.
  19. Geciteerd door Lightfoot in Oliver, Op.cit., blz. 175.
  20. The Natural Genesis, deel 1, blz. 545.
  21. Veiling van levens, §4.
  22. Commentaar op de Timaeus van Plato, 3:155:D:1-2.
  23. Werken en dagen, 770.
  24. Zie ‘De zeven zielen van de egyptologen’, blz. 717ev.
  25. De zeven energiecentra die door de inwerking van fohat op het ene element werden ontwikkeld of objectief gemaakt; of in feite het ‘zevende beginsel’ van de zeven elementen die door de gemanifesteerde kosmos heen bestaan. We kunnen hier erop wijzen dat ze in feite de sefiroth van de kabbalisten zijn; de ‘zeven gaven van de heilige geest’ in het christelijke stelsel; en in een mystieke betekenis, de zeven kinderen of zonen van Devaki die vóór de geboorte van Krishna door Kamsa werden gedood. Onze zeven beginselen symboliseren al deze. We moeten ons ervan losmaken of ontdoen vóór we de Krishna- of Christustoestand, die van een jivanmukta, bereiken, en ons wezen geheel concentreren in het hoogste, het zevende of het ene.
  26. Μοῖρα is in dit geval bestemming, niet ‘lot’, omdat het een benaming en geen eigennaam is. (Zie de vertaling van Wolf in Odyssee, 22:413.) Maar Moira, de godin van het lot, is een godheid ‘die evenals Αἶσα aan allen hun deel van goed en kwaad geeft’, en is dus karma (zie Liddell & Scott). Met deze afkorting wordt echter de aan het lot of karma onderworpene bedoeld, het zelf of ego, en dat wat wordt wedergeboren. Evenmin is ἀντίμιμον πνεύματος ons geweten, maar onze buddhi; ook is het niet de ‘nabootsing van de geest’ maar ‘daarnaar gevormd’, of een tegenhanger van de geest – wat buddhi is, als het voertuig van atman (zie Aristophanes, Thesmophoriazousai, 17).
  27. C.W. King, The Gnostics and Their Remains, blz. 37-8.

De geheime leer, 2:681-9
isbn 9789491433238, gebonden, 4de herziene druk 2019, bestel boek

© 2019 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag