De synthese van de occulte wetenschap
[The Path, november 1891, blz. 242-5; februari 1892, blz.
350-3; maart 1892, blz. 379-82; mei 1892, blz. 44-6]
– 1 –
De onoverbrugbare kloof tussen geest en stof die door de moderne wetenschap
is ontdekt, is een logisch gevolg van de huidige zogenaamd wetenschappelijke
onderzoeksmethoden. Deze methoden zijn analytisch en hypothetisch, en
de bereikte resultaten zijn noodzakelijkerwijs voorlopig en onvolledig.
Zelfs de zogenaamde ‘synthetische filosofie’ van Spencer
is hoogstens een poging om de hele werkwijze en het plan van de natuur
te begrijpen op maar één van haar gebieden. Het doel is
synthese, maar ze verdient nauwelijks de naam filosofie, want ze is
zuiver speculatief en hypothetisch. Het is alsof een fysioloog de ademhaling
van de mens zou willen bestuderen door alleen op de uitademing te letten,
en voorbijgaat aan het feit dat elke uitademing moet worden gevolgd
door een inademing wil het ademen niet helemaal ophouden.
Als we dus uitgaan van de op de natuurverschijnselen gebaseerde ervaringsfeiten,
en zowel de kosmische als de organische processen alleen objectief beschouwen,
dan zullen er voortdurend ‘ontbrekende schakels’, ‘onoverbrugbare
kloven’ en ‘onvoorstelbare hiaten’ ontstaan. Dit geldt
niet voor de occulte wetenschap. De wetenschap van het occultisme is
zowel experimenteel als analytisch, maar ze erkent geen ‘ontbrekende
schakels’, ‘onoverbrugbare kloven’ of ‘onvoorstelbare
hiaten’, want die treft ze nergens aan. Aan de occulte wetenschap
ligt een volledige en alomvattende filosofie ten grondslag. Deze filosofie
is in haar methoden niet alleen maar synthetisch, want daarop kan zowel
de eenvoudigste als de meest wilde hypothese aanspraak maken, maar ze
is de synthese zelf. Ze beschouwt de natuur als één
volledig geheel, en daarom kan de student van het occultisme vanuit
elk standpunt redeneren. Vanuit het standpunt van de volledigheid en
eenheid van de natuur kan hij het proces van splitsing en differentiatie
volgen tot aan het kleinste atoom dat zich in een bepaalde toestand
in ruimte en tijd bevindt; of hij kan, vanaf de waarneembare verschijnselen
van het atoom, verder en hoger reiken tot het atoom een onlosmakelijk
deel van de kosmos wordt, opgenomen in de universele harmonie van de
schepping. De moderne wetenschapper doet dit misschien incidenteel of
empirisch, maar de occultist doet dit systematisch en regelmatig, en
dus filosofisch. De moderne wetenschapper is, naar eigen zeggen, agnostisch
en is daar trots op. De occultist is met eerbied en steeds meer gnostisch.
De moderne wetenschap maakt onderscheid tussen levende en dode, organische
en anorganische stof, en ziet het ‘leven’ slechts als een
verschijnsel van de stof. De occulte wetenschap neemt
als belangrijkste stelling aan dat er in de natuur
niet zoiets als anorganische substanties of lichamen bestaat.
Stenen, mineralen, rotsen en zelfs scheikundige ‘atomen’
zijn eenvoudig organische eenheden in diepe lethargie. Hun coma heeft
een einde en hun inertie wordt activiteit.1
1H.P.
Blavatsky, De geheime leer, 1:694vn.
Het occultisme erkent één universeel,
allesdoordringend leven. De moderne wetenschap ziet het leven
als een bijzonder verschijnsel van de stof, een louter voorbijgaande
manifestatie, toe te schrijven aan tijdelijke omstandigheden. Zelfs
op grond van logica en analogie zouden we beter moeten weten, eenvoudig
omdat de zogenaamde anorganische of dode stof voortdurend organisch
en levend wordt, terwijl stof van het organische gebied voortdurend
wordt teruggebracht tot dat van het anorganische gebied. Het is dus
zonder meer redelijk en gerechtvaardigd te veronderstellen dat het vermogen
of de ‘potentie’ tot leven latent in alle stof aanwezig
is!
De ‘elementen’, ‘atomen’ en ‘moleculen’
van de moderne wetenschap, die gedeeltelijk fysisch en gedeeltelijk
metafysisch zijn, worden, hoewel ze in alle opzichten hypothetisch zijn,
zelden filosofisch opgevat, eenvoudig omdat ze uitsluitend als verschijnselen
worden beschouwd. De wet van Avogadro hield een generalisatie in wat
betreft fysieke opbouw en aantal, en de latere experimenten van prof.
Neumann leidden dezelfde wet wiskundig af uit de eerste beginselen van
de mechanica van gassen, maar pas prof. Crookes begreep de filosofische
noodzaak van een oorspronkelijk substraat, protyle, en legde
daardoor, zoals in De geheime leer is aangetoond, de basis
voor ‘metachemie’ – of met andere woorden, voor een
volledige filosofie van natuur- en scheikunde die de plaats zal innemen
van alleen maar hypothesen en empirie. Als een of twee generalisaties
die als logische of wiskundige noodzakelijkheden uit natuurkundige en
scheikundige verschijnselen zijn afgeleid zo’n omwenteling in
de oude scheikunde hebben kunnen teweegbrengen, wat kunnen we dan verwachten
van een volledige synthese die algemene begrippen zou omvatten in een
wet die het hele gebied van de stof bestrijkt? En toch was deze volledige
synthese al eeuwenlang in het bezit van de echte occultist. Een glimp
van deze filosofie is voldoende geweest om de geest van bijvoorbeeld
Kepler, Descartes, Leibniz, Kant, Schopenhauer of ten slotte prof. Crookes
ideeën te geven die de belangstellende aandacht van de wetenschappelijke
wereld trokken en deze wisten vast te houden. Terwijl op sommige punten
de uitspraken van deze schrijvers elkaar aanvullen en bevestigen, onthullen
ze nergens de volledige synthese, want geen van hen bezat haar, terwijl
ze toch altijd heeft bestaan.
Laat de lezer deze ‘monaden’ van Leibniz
eens in gedachten houden – elke monade is een levende spiegel
van het heelal en weerspiegelt elke andere – en deze opvatting
en omschrijving vergelijken met bepaalde door Sir William Jones vertaalde
Sanskrietstanza’s (sloka’s), waarin wordt gezegd dat de
scheppende bron van het goddelijke denkvermogen, . . . ‘verborgen
in een sluier van dichte duisternis, spiegels van de atomen van
de wereld vormde, en een weerspiegeling van zijn eigen gezicht op
elk atoom wierp’.1
1De geheime leer,
1:691.
Het is misschien vernederend voor de ‘moderne exacte wetenschap’
en ergerlijk voor alle christenen om te moeten erkennen dat de heidenen
die ze hebben geminacht, en de ‘heidense geschriften’ die
ze lang belachelijk hebben gemaakt of genegeerd, niettemin een schat
aan wijsheid bezitten waarvan het Westen nooit heeft gedroomd. Ze zullen
echter de les moeten leren dat de wetenschap helemaal niet in het Westen
is ontstaan of alleen daar is te vinden, en dat bijgeloof en onwetendheid
niet alleen in het Oosten voorkomen.
Het kan gemakkelijk worden aangetoond dat elke werkelijke ontdekking
en elke belangrijke vooruitgang in de moderne wetenschap al eeuwen geleden
in de wetenschap en filosofie van de oudheid bekend waren. Het is waar
dat die oude leringen zijn beschreven in onbekende talen en symbolen,
in boeken die tot voor kort voor westerlingen ontoegankelijk waren.
De oorzaak waardoor deze oude waarheden de moderne tijd niet hebben
kunnen bereiken, ligt niet zozeer in hun ontoegankelijkheid als wel
in het vooroordeel en de minachting waarvan de leiders van het moderne
denken blijk geven.
Ook heeft men nog niet geleerd dat fanatisme en minachting nooit een
teken van wijsheid of kennis zijn, want elke bewering of bespreking
van deze oude leringen wordt, op enkele uitzonderingen na, nog altijd
met minachting en hoon ontvangen. Maar ze zijn tenminste in grote lijnen
geschetst en aan de wereld voorgelegd. Zoals de schrijvers van De
geheime leer hebben opgemerkt, worden deze leringen door de huidige
generatie misschien niet algemeen aanvaard, maar in de 20ste eeuw zullen
ze bekend en gewaardeerd worden.
De omvang en strekking van de filosofie zelf worden door moderne denkers
als gevolg van hun materialistische neigingen nog nauwelijks beseft.
Een volledige wetenschap van de metafysica en een volledige filosofie
van de wetenschap worden op dit moment zelfs nog niet mogelijk geacht;
juist omdat de oude wijsheid zo veelomvattend is, heeft ze in deze tijd
nog geen erkenning gekregen. Dat de schrijvers over de oude wijsheid
vanuit een bewustzijnstoestand hebben geschreven die ten minste twee
hele gebieden boven dat van ons alledaagse ‘zintuiglijke bewustzijn’
ligt, is voor ons iets onbegrijpelijks en toch is het een feit; en waarom
zou de moderne aanhanger van de evolutieleer geschokt zijn en van zijn
stuk zijn gebracht door deze onthulling? Zijn hypothese wordt hierdoor
slechts gerechtvaardigd en het werkterrein ervan wordt erdoor vergroot.
Is het omdat de tegenwoordige beheerders van die oude wijsheid niet
streven naar erkenning op de effectenbeurs, en niet gaan concurreren
op de wereldmarkt? Als er een voorbeeld van de praktische resultaten
van die concurrentie moet worden gegeven, dan kunnen we Keely noemen.
De ontdekkingen van dit tijdperk zijn de ethische ontwikkeling ervan
al eeuwen vooruit, en kennis die nog meer macht zou geven aan een klein
aantal mensen van wie de ethische ontwikkeling eerder lager dan hoger
is dan die van de onwetende, zwoegende, lijdende massa, zou slechts
bijdragen tot anarchie en de onderdrukking vergroten. Op deze hogere
gebieden van bewustzijn geldt de wet van vooruitgang onvoorwaardelijk;
kennis en macht gaan altijd samen met een weldadige invloed op de mens,
niet alleen op hen die deze wijsheid bezitten maar op de hele mensheid.
De beheerders van de hogere kennis zijn tegelijkertijd door zowel hun
motief als hun ontwikkeling de weldoeners van het goddelijke. Dit zijn
nu juist de voorwaarden van het hogere bewustzijn, waarnaar hierboven
werd verwezen. De synthese van de occulte wetenschap wordt dus de hogere
synthese van de vermogens van de mens. Wat doet het er dan toe of de
onwetende het bestaan ervan afwijst of haar bespot en minacht? Zij die
van het bestaan ervan afweten en iets hebben geleerd over haar omvang
en aard kunnen zich op hun beurt een glimlach veroorloven, maar dan
met medelijden en verdriet over de vrijwillige onderwerping aan onwetendheid
en ellende, waardoor mensen de verlichting verachten en hun ogen sluiten
voor de duidelijkste ervaringsfeiten.
Als we het terrein van de natuurkunde en het ontstaan van de kosmos
even verlaten, kan het nuttig zijn enkele toepassingen van deze leringen
op de plichten en het leven van de mens te beschouwen.
Het verstand dat we door filosofie ontwikkelen is
als een wagenmenner, want het is aanwezig in onze verlangens en voert
deze altijd tot schoonheid. – Demophilus
– 2–
Zoals de occulte filosofie ons leert, is in werkelijkheid
alles wat verandert organisch, het draagt het levensbeginsel in zich
en het bezit alle potentialiteit van de hogere levens. Wanneer, zoals
wij zeggen, alles in de natuur een aspect is van het ene element,
en het leven universeel is, hoe kan er dan zoiets als een anorganisch
atoom bestaan!1
1Een toelichting op
De geheime leer – Stanza’s I-IV, TUPA, Den Haag,
1995, blz. 106.
De mens is een vervolmaakt dier, maar nog vóór hij zelfs
op het dierlijke gebied volmaking heeft bereikt, moet er al iets van
het licht van een hoger gebied tot hem zijn doorgedrongen. Alleen het
vervolmaakte dier kan de drempel van het aangrenzende en hogere gebied,
namelijk het menselijke gebied, overschrijden, en wanneer hij dat doet
schijnt er op hem een straal van het bovenmenselijke gebied. Zoals de
dageraad van het menselijke het dierlijk gebied verlicht en de monade
als een leidende ster naar een hoger bewustzijn lokt, zo verlicht ook
de dageraad van het goddelijke het menselijke gebied, en lokt de monade
naar het bovenmenselijke gebied van bewustzijn. Dit is niet meer en
niet minder dan het filosofische en metafysische aspect van de wet van
evolutie. De mens heeft niet één beginsel méér
dan het kleinste insect; hij is echter ‘het voertuig van een volledig
ontwikkelde monade en volgt zelfbewust en doelgericht zijn
eigen lijn van vooruitgang, terwijl de hogere triade van beginselen
in het insect en zelfs in hogere diersoorten nog volledig in een ruststadium
verkeert’.2 In de oorspronkelijke
monade ligt dus de mogelijkheid van het goddelijke besloten.
Het is dus duidelijk onjuist om dat gedachtestelsel dat zich alleen
bezighoudt met verschijnselen en eindigt bij de stof op het fysieke
gebied een ‘synthetische filosofie’ te noemen. Deze twee
generalisaties van de occulte filosofie, waarbij aan elk atoom latente
levenskracht wordt toegeschreven, en elk insect of dier de potentiële
vermogens van de hogere gebieden reeds bezit, hoewel deze nog sluimeren,
voegen aan de gewone evolutietheorie van Spencer juist die elementen
toe die daarin ontbreken, namelijk het metafysische en filosofische;
en daarmee verrijkt wordt de theorie synthetisch.
2Op.cit., blz. 15.
De monade is dus in essentie en aanleg gelijk in het eenvoudigste plantaardige
organisme en – naar boven toe – in alle vormen en schakeringen
van dierlijk leven tot aan de mens, en nog verder. Er vindt een geleidelijke
ontvouwing plaats van haar mogelijkheden van moneren1
tot mensen, en er zijn twee hele bewustzijnsgebieden, het zesde en zevende
‘zintuig’, die in de gemiddelde mens nog niet zijn ontwikkeld.
Iedere monade die door een vorm is omsloten en dus door de stof wordt
beperkt, wordt bewust op haar eigen gebied en in haar eigen ontwikkelingsstadium.
Zowel planten als dieren hebben daarom bewustzijn, en beschikken niet
alleen over gevoel. Zelfbewustzijn hoort bij de mens want, hoewel hij
in een vorm is belichaamd, sluimert zijn hogere triade van beginselen,
atma-buddhi-manas, niet langer maar is actief. Deze activiteit is echter
nog lang niet volledig ontwikkeld. Wanneer deze activiteit volledig
is ontplooid, zal de mens al op een nog hoger gebied bewust zijn geworden,
en toegerust zijn met het zesde en het begin van het zevende
zintuig, en zal hij een ‘god’ zijn geworden in de betekenis
die door Plato en zijn volgelingen aan die term werd gehecht.
1Noot. vert.: Verouderde
naam voor bepaalde eencellige dieren die schijnbaar uit een vormloze
massa protoplasma bestaan.
Door op deze manier aan de wet van evolutie een ruimere en meer volledige
betekenis te geven, lost de occulte filosofie het probleem op van de
‘ontbrekende schakels’ van de moderne wetenschap, en door
de mens enig inzicht te geven in zijn aard en bestemming, wijst ze niet
alleen op de weg van de hogere evolutie, maar geeft ze hem ook de middelen
om deze te volgen.
De atomen en monaden van de geheime leer verschillen veel van de atomen
en moleculen van de moderne wetenschap. Voor laatstgenoemde zijn het
niets anders dan stofdeeltjes voorzien van blinde krachten, voor eerstgenoemde
zijn ze de ‘mysterieuze kernlichaampjes’ en potentiële
‘goden’, bewust en intelligent vanaf hun oorspronkelijke
belichaming aan het begin van de differentiatie bij de dageraad van
het manvantara. Er bestaan niet langer scherpe scheidslijnen tussen
het organische en het anorganische, tussen levende en dode stof. Elk
atoom is begiftigd met en wordt gedreven door intelligentie, en bezit
op zijn eigen gebied van ontwikkeling een eigen mate van bewustzijn.
Dit is een glimp van het ene Leven dat
Door alle tijden stroomt, zich wijd en zijd uitstrekt,
Onverdeeld leeft, en onuitputtelijk is.
Het ‘ego’ in de mens kan men opvatten als een monade die
door de eeuwen heen talloze ervaringen heeft opgedaan en geleidelijk
haar latente vermogens heeft ontplooid in elkaar opvolgende stoffelijke
gebieden. Vandaar dat ze de eeuwige pelgrim wordt genoemd.
Het manasische of denkbeginsel is kosmisch en universeel. Het is de
schepper van alle vormen en de basis van alle wetten in de natuur. Dat
geldt niet voor bewustzijn. Bewustzijn is een toestand van de monade
als gevolg van de belichaming in de stof en het verblijf in een fysieke
vorm. Zelfbewustzijn, dat vanuit het dierlijke gebied omhoog gezien
het begin van vervolmaking is, is van het goddelijke gebied omlaag gezien
volmaakte zelfzucht en de vloek van afgescheidenheid. Het is de ‘wereld
van illusie’ die de mens voor zichzelf heeft geschapen. ‘Maya
is het waarnemingsvermogen van elk ego dat zichzelf beschouwt als een
eenheid, afgescheiden en onafhankelijk van het ene oneindige en eeuwige
sat of ‘zijn-heid’.’1
De ‘eeuwige pelgrim’ moet daarom verder omhoog klimmen en
het gebied van zelfbewustzijn, dat hij met zoveel inspanning heeft bereikt,
weer verlaten.
1Op.cit., blz. 30.
De samengestelde structuur die we de ‘mens’ noemen is opgebouwd
uit een verzameling van bijna ontelbare ‘leventjes’. Niet
alleen elke microscopische cel waaruit de weefsels zijn samengesteld,
maar ook de moleculen en atomen waaruit deze cellen bestaan, zijn doordrenkt
van de essentie van het ‘ene Leven’. Men weet dat elke ‘organische’
cel haar kern heeft, een centrum van fijnere of meer gevoelige stof.
De voedingsprocessen en alle opbouw- en functionele processen bestaan
uit een instroming en uitstroming, een inademing en uitademing, naar
en uit de kern.
De kern is daarom in haar eigen ontwikkelingsstadium en op haar eigen
manier een monade die gevangen zit in een vorm. Elke microscopische
cel heeft dan ook een eigen bewustzijn en intelligentie, en de mens
bestaat daarom uit ontelbare ‘leventjes’. Dit is niets anders
dan een fysiologische synthese, die niet alleen logisch is afgeleid
uit de bekende feiten van de fysiologie en de weefselleer, maar ook
de logische conclusie is van de filosofie van het occultisme. De gezondheid
van het lichaam in zijn geheel hangt af van de ongeschonden toestand
van al zijn delen, en meer in het bijzonder van hun harmonische samenwerking.
Een weefsel is ziek als daarin een groep individuele cellen weigert
samen te werken en een tegenwerkende activiteit begint, en minder gebruikt
of meer opeist dan haar rechtmatige deel aan voedsel of energie. Ziekte
van het weefsel van het menselijk lichaam is niet meer en niet minder
dan de ‘zonde van afgescheidenheid’. Bovendien zijn de cellen
op een hiërarchische manier gegroepeerd. Kleinere groepen zijn
ondergeschikt aan grotere verzamelingen, en deze zijn op hun beurt weer
ondergeschikt aan nog grotere of aan het geheel. Elke microscopische
cel symboliseert daarom de mens en is deze mens in het klein, zoals
de mens zelf een heelal in het klein is. Zoals al eerder werd gezegd
is de ‘eeuwige pelgrim’ het alter ego in de mens, een monade
die zich door de eeuwen heen steeds verder ontwikkelt. Omdat het zijn
recht is, en op grond van zijn kwaliteiten, is het ego koning in het
rijk van het lichamelijk leven van de mens. In de loop van het kosmische
proces daalde het af in de stof tot het het minerale gebied bereikte
en reisde daarna opwaarts door de drie natuurrijken tot het het menselijke
gebied bereikte. De elementen van zijn wezen, evenals de cellen en moleculen
van het lichaam van de mens, zijn gegroepeerde structuren die bij hem
horen of aan hem ondergeschikt zijn. De menselijke monade, of het ego,
is dus verwant aan alles wat lager dan zij staat en erfgenaam van alles
wat boven haar staat, en onverbrekelijk verbonden met geest en stof,
‘God’ en de natuur. De eigenschappen die ze verzamelt en
de vermogens die ze ontvouwt zijn niets anders dan de latente en sluimerende
mogelijkheden die tot bewust leven ontwaken. De weefselcellen vormen
de lichamelijke structuur van de mens, maar de manier waarop ze zijn
gerangschikt, het beginsel achter hun groepering, waardoor de menselijke
vorm ontstaat, is niet slechts een uit het lagere dierlijke
gebied geëvolueerde vorm, maar een beginsel dat uit een hoger gebied,
een oudere wereld – namelijk de maanpitri’s –
is geïnvolueerd. ‘Hanuman de aap’ is duizenden
millennia ouder dan Darwins ‘ontbrekende schakel’. Zo is
ook het manasische, of verstandselement, met zijn kosmische en oneindige
mogelijkheden, niet slechts het ontwikkelde ‘instinct’ van
het dier. Denkvermogen is de latente of actieve potentialiteit van de
kosmische ideatie, de essentie van elke vorm, de basis van
elke wet, de kracht van elk beginsel in het heelal. Het menselijke denken
is de weerspiegeling of reproductie van deze vormen, wetten en beginselen
op het gebied van het menselijke bewustzijn. Vandaar dat de mens de
natuur waarneemt en begrijpt zoals de natuur zich in hem ontvouwt. Wanneer
daarom de monade de vorm van het dierlijke ego heeft doorgemaakt, en
in de menselijke vorm is geïnvolueerd en deze heeft ontwikkeld,
ontwaakt de hogere triade van beginselen uit haar eeuwenlange slaap,
waarbij ze werd overschaduwd door de manasaputra die is ingebouwd
in haar essentie en substantie. Hoe zou een mens een kopie in het klein
van het heelal kunnen zijn als hij niet in elk punt daarmee in contact
stond en in elk van zijn beginselen ermee verweven was? Als het wezen
van de mens is verweven met het weefsel van het lot, nemen zijn krachten
en mogelijkheden deel aan de godheid als de inslag en het patroon van
haar grenzeloze leven. Waarom zou hij dan levensmoe of ontmoedigd worden?
Waarom zou men hem verlagen, deze erfgenaam van al wat is?
De eigenaardigheid van deze theologie, en die waarop
haar transcendente kenmerken zijn gebaseerd, is dat ze de hoogste
god niet beschouwt als het beginsel van alle wezens, maar als het
beginsel van alle beginselen, d.w.z. van de daaruit voortgekomen
goddelijke emanaties, die alle altijd geworteld zijn in de onpeilbare
diepten van de onmetelijke bron van hun bestaan en waarvan ze de bovenzinnelijke
vertakkingen en schitterende bloesems kunnen worden genoemd.1
1Thomas Taylor, The
Mystical Initiations; or Hymns of Orpheus, inleiding, Londen,
1787.
– 3 –
Men vindt het vaak vreemd dat er in de theosofie of het occultisme
geen dogma’s of geloofsbelijdenissen zijn. Is theosofie een religie,
wordt vaak gevraagd. Nee, ze is religie. Is ze een filosofie?
Nee, ze is filosofie. Is ze een wetenschap? Nee, ze
is wetenschap. Als eensgezindheid van religie, filosofie en wetenschap
mogelijk is, en als die ooit in het menselijk denken is bereikt, dan
moet dat denken reeds lang de grenslijn van alle geloofsbelijdenissen
hebben overschreden en moet het zijn opgehouden zich in dogma’s
uit te drukken. Daarom is het beantwoorden van vragen zo moeilijk. Geen
enkele stelling staat op zichzelf of kan afzonderlijk worden behandeld
zonder de betekenis ervan te beperken of te verdraaien. Elke stelling
moet als ondergeschikt aan het synthetische geheel worden beschouwd.
Werkelijk intelligente mensen, die op de juist manier kunnen redeneren,
hebben vaak onvoldoende belangstelling om te proberen de universele
geldigheid van deze beginselen te begrijpen. Als er bij hen al enige
belangstelling voor dit onderwerp bestaat, dan verwachten ze dat hen
in een uurtje ‘alles hierover’ wordt verteld, of dat ze
het uit een krantenartikel kunnen vernemen – alles over de mens,
alles over de natuur, alles over de godheid – om het dan óf
te verwerpen óf in te passen in hun vroegere opvattingen. Ze
zijn werkelijk niet verstandiger dan de broodschrijver die een of ander
punt opvangt en dan bespot, of tot het mikpunt maakt van grove scherts
of dwaas sarcasme, en dan zelfingenomen denkt dat hij het hele stelsel
heeft omvergeworpen! Indien zulke mensen ook maar een ogenblik hun eigen
dwaasheid onder ogen konden zien, dan zouden ze verbaasd staan. De diepste
denker, die heel logisch redeneert, zou er zeker goed aan doen een heel
leven te wijden aan het doorgronden van de filosofie van het occultisme,
en toekomstige levens aan het bestuderen van de wetenschappelijke details,
terwijl hij tegelijkertijd zijn ethiek en zijn religieuze leven in overeenstemming
brengt met het beginsel van altruïsme en de broederschap van de
mensheid. Al lijkt dit misschien een te zware taak, toch is dit de weg
van de hogere evolutie van de mens, en vroeg of laat zal iedere ziel
die moeten volgen, of achteruitgaan, of ophouden te bestaan.
De mens is slechts een schakel in een eindeloze keten van bestaan,
een opeenvolging van een eeuwigheid van oorzaken en processen in het
verleden; een latente kracht die geboren wordt in de tijd, maar die
twee eeuwigheden met elkaar verbindt, zijn verleden en zijn toekomst,
maar in zijn bewustzijn zijn die twee slechts één, de
duur, het eeuwige nu. In het tweede artikel van deze
reeks werd aangetoond dat de mens een samenstelling van bijna ontelbare
‘leventjes’ is, en deze leventjes, deze levende entiteiten,
die ‘cellen’ worden genoemd, bleken op een hiërarchische
manier te zijn verenigd, gegroepeerd volgens rang en orde, dienstbaarheid
en ontwikkeling, en er werd aangetoond dat dit de ‘fysieke synthese’
van de mens is, en tegelijkertijd zijn synthese van organen. Er werd
ook aangetoond dat ziekte te wijten is aan het disharmonische voedingspatroon
van de organen, of de fysiologische ‘zonde van afgescheidenheid’.
Elk deel van de mens, elk orgaan of elke cel in zijn lichaam bleek in
het bezit te zijn van een eigen bewustzijn en intelligentie, die echter
altijd onderworpen zijn aan het geheel. In gezonde toestand werken ze
alle ritmisch met elkaar samen, hoezeer ze ook verschillen in hun bereik
en intensiteit. In de moderne natuurkunde is hierover al genoeg bekend
om deze stellingen te kunnen rechtvaardigen, tenminste door analogie.
Het beginsel van elektrische inductie en trilling, het kwantitatief
en kwalitatief overbrengen van trillingen en hun volmaakte registratie,
en de toepassing hiervan in de telegrafie, de telefoon en de fonograaf,
hebben een ommekeer gebracht in de eerdere theorieën van natuurkunde
en fysiologie.
Kan bijvoorbeeld een metalen plaat spreken als een
mens? Ja of nee? Bouillard, en hij was niet de eerste de beste, zei:
Nee; als we zoiets aanvaardden, zou dat al onze ideeën over fysiologie
omverwerpen. En Bouillard zei dit in de vergadering van de Académie
terwijl Edisons fonograaf vóór hem stond, en hij snoerde
de mond van de ongelukkige vertegenwoordiger van de beroemde Amerikaanse
uitvinder en beschuldigde hem van buiksprekerij.1
1J. Ochorowicz, Mental
Suggestion, blz. 291 (De la suggestion mentale et le calcul
des probabilitées, Parijs, 1887, voorwoord door C. Richet).
Volgens het occultisme gaat het ego aan het fysieke lichaam vooraf
en overleeft dit ook. De verschijnselen van het menselijk leven en de
werking van zijn denken laten zich door geen andere theorie begrijpen
en verklaren. De moderne fysiologie onderwijst in detail bepaalde feiten
over het menselijk bestaan. Ze groepeert deze feiten en leidt er verschillende
zogenaamde beginselen en wetten uit af, maar er wordt zelden ook maar
een poging gedaan om zoiets als een synthese van de hele mens
te vormen. ‘Psychologie’ is niets anders dan empirie, in
de vorm van uit hun verband gerukte feiten, die natuurlijk maar weinig
worden begrepen en nog vaker verkeerd worden uitgelegd.
Vraag een moderne fysioloog of een mens kan denken als hij
buiten bewustzijn is, en hij zal nee antwoorden; en als hem wordt gevraagd
of iemand bij bewustzijn kan zijn en toch niet denken, zal hij even
gemakkelijk nee zeggen. Beide antwoorden zijn dan gebaseerd op wat over
het geheugen bekend is of verondersteld wordt bekend te zijn. Het idee
dat de werkelijke mens, het ego, altijd bewust is op een of ander gebied,
en dat het alleen op het lagere gebied door middel van de hersenen ‘denkt’
– in de betekenis die wij aan dat woord hechten – in termen
van uitgebreidheid en duur, of van ruimte en tijd, wordt door de moderne
fysioloog gewoonlijk niet beseft. Als men echter begrijpt dat het ego
de werkelijke mens is die het fysieke lichaam bewoont en als zijn instrument
gebruikt, door middel waarvan het in verbinding wordt gebracht met ruimte
en tijd, waarneming, gewaarwording, denken en voelen, dan zullen de
hiaten in fysiologie en psychologie beginnen te verdwijnen. Ook hierbij
moet men bedenken dat deze leer over het ego in het licht van een volledige
synthese van het occultisme moet worden gezien, en naarmate dit op een
intelligente manier gebeurt, zal de betekenis van het ego duidelijk
worden.
De korte en beknopte schets van de filosofie van het occultisme die
in de inleiding van De geheime leer wordt gegeven, is daarom
van grote betekenis, en wie wil begrijpen wat er daarna in de twee dikke
delen wordt behandeld, zou die schets zorgvuldig moeten bestuderen.
Geen van de daaropvolgende stellingen, geen enkel element in het leven
van de mens, kan zonder kennis hiervan juist worden begrepen. De onderwerpen
die daarna volgen worden noodzakelijkerwijs fragmentarisch behandeld,
maar de schets is zowel alomvattend als zuiver filosofisch, en als men
logisch redeneert en de eenvoudigste analogie toepast, kan men niet
ver van de waarheid afdwalen. De verhouding tussen verstand en hersenen,
denken en bewustzijn, tussen leven en stof, tussen mens en natuur en
mens en godheid wordt daarin duidelijk omschreven – natuurlijk
niet in alle details, maar op een filosofische manier, die dan door
ons verstand en onze levenservaring kan worden uitgewerkt. Het allesdoordringende
leven, de cyclische of periodieke bewegingen, de perioden van activiteit
en van rust, de nauwe betrekkingen en de onderlinge samenhang van alle
dingen betreffen zowel de uitgestrekte kosmos als elk atoom daarin.
Studenten klagen soms dat ze het onderwerp niet kunnen begrijpen, dat
het zo uitgebreid, zo diepzinnig en ingewikkeld is, en niet duidelijk
wordt gemaakt. Dit komt omdat ze niet beseffen waaraan ze zijn begonnen.
Occultisme kan niet worden onderwezen of geleerd in ‘een paar
eenvoudige lessen’. De ‘demonstraties’ die HPB van
tijd tot tijd gaf en die bijna altijd verkeerd werden begrepen en verkeerd
werden toegepast, hoewel ze op dat moment vaak werden toegelicht, leidden
even vaak tot doodgewone nieuwsgierigheid en persoonlijke beledigingen
als tot belangstelling en studie. Als iemand vóór de komst
van de Theosophical Society het plan had geopperd om al onze kennis
over de natuur en de mens vanaf de basis opnieuw op te bouwen, en tegen
alle leringen van het christendom, het materialisme van de wetenschap,
de onverschilligheid en verwaande minachting van het agnosticisme en
de spraakverwarring van het spiritisme in te gaan; om de eenheid van
de religies van de wereld aan te tonen en duidelijk te maken welke beginselen
aan die religies ten grondslag liggen; om de wetenschap van al haar
‘ontbrekende schakels’ te ontdoen; om het agnosticisme gnostisch
te maken; om de psychologie en de kennis van de natuur en de wetten
van het denken en de ziel tegenover het ‘mediumschap’ te
plaatsen – dan zou men dit als een herculische taak hebben beschouwd
die niet kan worden volbracht. Nu dit grotendeels tot stand is gebracht
en al deze kennis aan de wereld is voorgelegd, vinden de mensen het
vreemd dat ze het niet geheel kunnen bevatten, terwijl ze, zoals de
dichter Burns sommige van zijn kortere gedichten zou hebben geschreven,
‘op één been staan’!
Ook klagen ze over de onbekende termen en ongebruikelijke woorden uit
vreemde talen. Maar wie natuurkunde, scheikunde, muziek of geneeskunde
gaat studeren, zal even grote hindernissen moeten overwinnen. Is het
dan zo vreemd dat die wetenschap die alle genoemde vakken omvat en een
synthese geeft van het hele gebied van de natuur en het leven, haar
eigen terminologie zou hebben?
Verder is er naast al deze noodzakelijke en natuurlijke moeilijkheden
nog een ander struikelblok, namelijk onze twistzieke geest, die elk
punt betwijfelt en bestrijdt voordat het duidelijk is gemaakt of goed
is begrepen. Stel dat iemand die geen wiskunde kent zo zou handelen
en zou zeggen: ‘Die stelling bevalt me niet’, ‘Ik
zie niet in waarom een omgekeerde zes negen moet betekenen’,
‘Waarom is twee en twee niet vijf?’ enz., hoe lang zou zo
iemand nodig hebben om wiskunde te leren? Bij het bestuderen van De
geheime leer gaat het niet om voorkeur of afkeer, om geloof of
ongeloof, maar spelen alleen verstand en begripsvermogen een rol. Hij
die zijn onwetendheid erkent en toch zijn voorkeur of afkeer, en zelfs
zijn geloofsovertuigingen en dogma’s geen moment opzij wil zetten
om de aangereikte denkbeelden op hun eigen waarde te beoordelen, heeft
geen behoefte aan De geheime leer en zal er niets aan hebben.
Zelfs als de meeste stellingen worden aanvaard of ‘geloofd’
en enkele verworpen, wordt het synthetische geheel volkomen uit het
oog verloren. Maar, zegt iemand, dit is een pleidooi voor blind geloof
en een poging om het verstand en het geweten van een mens te ketenen
aan het blindelings aanvaarden van deze leringen. Alleen onwetende of
oneerlijke mensen kunnen, gezien de feiten, zoiets beweren. Luister
naar wat op blz. 3 van de inleiding van De geheime leer staat:
‘Het is vóór alles belangrijk voor ogen te houden
dat geen enkel theosofisch boek ook maar de minste extra waarde ontleent
aan zogenaamd gezag.’ Als dat een pleidooi is voor blind geloof,
laat de vijanden van de Theosophical Society er dan zoveel mogelijk
munt uit slaan. Als De geheime leer enige autoriteit bezit,
dan moet die in de tekst zelf en niet erbuiten worden gevonden. Ze moet
berusten op de veelomvattendheid van het werk, zijn volledigheid, zijn
logische samenhang, zijn redelijkheid – met andere woorden, op
zijn filosofische synthese, iets wat niet wordt opgemerkt door
oppervlakkige mensen en evenmin door twistzieke, trage, bijgelovige
en dogmatische mensen.
Wijze, u heeft een goede vraag gesteld. Luister nu
goed. Een verkeerde voorstellingswijze op basis van een verkeerd inzicht
vormt geen afdoende bewijs.
De edele en vredige figuren bestaan om de wereld
nieuw leven te schenken, evenals de lente dat doet, en nadat zijzelf
de oceaan van het belichaamde bestaan zijn overgestoken, helpen ze
belangeloos anderen die proberen hetzelfde te doen.
– Sankaracharya, Vivekachudamani
(Het diadeem van wijsheid), vers 196, 39
– 4 –
In de voorafgaande artikelen in deze reeks, die noodzakelijkerwijs
kort en fragmentarisch zijn, werden enkele punten besproken om aan te
geven wat de algemene strekking van De geheime leer is als
het gaat om vraagstukken over de natuur en het leven.
Synthese is een essentieel kenmerk van de filosofie, ‘het tot
een geheel samenstellen van verschillende gedachte-elementen’,
het tegenovergestelde van analyse, en analyse is een essentieel kenmerk
van de wetenschap.
In de ‘Schets van de geheime leer’ door ‘C.J.’
die nu in Lucifer verschijnt, wordt deze filosofie of synthese
van het geheel duidelijk uiteengezet.
Er zijn in recente eeuwen veel filosofen geweest, maar er kan slechts
één filosofie zijn, één synthese van het
geheel van de eeuwige natuur. Met uitzondering van alleen Plato
is er vóór het verschijnen van De geheime leer
van H.P. Blavatsky niemand geweest die aan de westerse wereld een ook
maar bij benadering volledig filosofisch stelsel heeft gegeven. De geschriften
van Plato zijn zorgvuldig versluierd in de symbolische inwijdingstaal.
De geheime leer, die meer dan 2000 jaar later in een zogenaamd
wetenschappelijke eeuw verscheen, richt zich tot het wetenschappelijke
denken van deze tijd en beschouwt het hele onderwerp dan ook voornamelijk
vanuit het standpunt van de wetenschap. De huidige tijd schiet wat betreft
filosofie evenzeer tekort als de tijd van Plato wat betreft kennis van
de wetenschap. Hieruit volgt dat de geheime leer, hoewel ze filosofie
en wetenschap behandelt, als ze zich richt tot het denken van een tijdperk,
daarbij – zoals bij alles – rekening moet houden met de
wet van de cyclussen, die de intellectuele ontwikkeling van
een ras evenzeer beheerst als de omwenteling van zonnen en planeten,
en zich daarom tot dat tijdperk moet richten overeenkomstig het denken
dat dan overheerst. Juist omdat het analytische denken nu overheerst,
omdat dit de denkvorm is voor deze tijd, zal de grote meerderheid
van de lezers waarschijnlijk de brede synthese over het hoofd zien en
daardoor de filosofie van de geheime leer niet opmerken. Het enige doel
van deze korte en fragmentarische artikelen is om de aandacht op dit
punt te vestigen.
We leven nu in een overgangstijdperk en in de naderende 20ste eeuw
zal er een herleving van ware filosofie komen en de geheime leer zal
de basis zijn van de ‘nieuwe filosofie’. De huidige wetenschap,
vertegenwoordigd door zulke grote onderzoekers als Keely, Crookes, Lodge,
Richardson en vele anderen komt al zo dicht bij de grenzen van de occulte
filosofie dat het niet mogelijk zal blijken om het nieuwe tijdperk te
beletten het occulte gebied te betreden. H.P. Blavatsky’s Geheime
leer bevat een schat aan wetenschappelijke feiten, maar dat is
niet de grootste verdienste ervan. Deze feiten staan, althans bij benadering,
in een zodanig verband met de synthese of de filosofie van het occultisme
dat de taak van de student die naar werkelijke kennis streeft relatief
gemakkelijk wordt gemaakt, en dat zijn vooruitgang boven alle verwachting
wordt bevorderd mits hij voor onderricht ontvankelijk is, serieus, en
een goed verstand bezit. Nergens anders in de Engelse literatuur wordt
aan de evolutiewet zo’n verreikende en ruime werkingssfeer toegekend.
Ze herinnert aan de altijd ruisende ondertoon die men op volle zee hoort
en ze schijnt onze aarde te beschouwen in al haar veranderingen van
‘het begin van de tijd tot aan het laatste oordeel’. Ze
volgt de mens in zijn drievoudige evolutie – fysiek, mentaal en
spiritueel – tijdens de volmaakte cyclus van zijn grenzeloze leven.
Het darwinisme heeft zijn uiterste grens bereikt en een terugslag ondervonden.
De mens heeft zich inderdaad ontwikkeld uit lagere levensvormen. Maar
welke mens? De fysieke, de psychische, de verstandelijke, of
de spirituele? De geheime leer laat zien waar de lijnen van evolutie
en involutie elkaar ontmoeten, waar stof en geest in elkaar grijpen
en waar het opgeklommen dier van aangezicht tot aangezicht staat met
de gevallen god, want alle gebieden van de natuur ontmoeten elkaar en
vermengen zich in de mens.
Beoordeel geen enkele stelling van de geheime leer alsof ze op zichzelf
zou staan, want niet één ervan staat op zichzelf. Hier
bestaat evenmin ‘onafhankelijkheid’ als bij de eenheden
waaruit de mensheid is samengesteld. Er is overal onderlinge afhankelijkheid,
in de natuur en in het leven.
Zelfs leden van de Theosophical Society hebben zich vaak afgevraagd
waarom HPB en andere bekende figuren in de Society zoveel nadruk leggen
op leringen zoals karma en reïncarnatie. Dit is niet alleen omdat
deze leringen gemakkelijk te begrijpen en nuttig zijn voor een mens,
niet alleen omdat ze noodzakelijkerwijs een stevige basis verschaffen
voor de ethiek of voor het gedrag van de mens, maar omdat ze de ware
grondtoon aangeven voor zijn hogere evolutie. Zonder karma en reïncarnatie
is evolutie maar een fragment, een proces waarvan het begin onbekend
en het resultaat niet waarneembaar is, een glimp van wat zou kunnen
en de hoopvolle verwachting van wat zou moeten zijn. Maar in het licht
van karma en reïncarnatie wordt evolutie het logische proces van
wat noodzakelijk zo moet zijn. De schakels in de keten van
bestaan worden alle aangegeven en de cyclussen van logisch redeneren
en van het leven zijn volledig. Karma leert ons de eeuwige wet van handeling,
en reïncarnatie verschaft het grenzeloze gebied waar deze wet kan
worden uitgewerkt. Duizenden mensen kunnen deze twee beginselen begrijpen,
ze toepassen als basis voor hun gedrag, en verwerken in het weefsel
van hun leven, al zijn ze misschien niet in staat de volledige synthese
te bevatten van die eindeloze evolutie waarvan deze leringen zo’n
belangrijk onderdeel vormen. Door op deze manier zelfs oppervlakkige
denkers en mensen die zwak of onlogisch redeneren een volmaakte basis
voor ethiek en een onfeilbare levensgids te verschaffen, bouwt theosofie
aan de toekomstige verwezenlijking van universele broederschap en aan
de hogere evolutie van de mens. Van de huidige generatie zijn er maar
enkelen die zich bewust zijn van het werk waarmee op die manier een
begin is gemaakt, of hoeveel al tot stand is gebracht. Dat men in deze
eeuw niet ontvankelijk is voor ware filosofie blijkt het duidelijkst
uit de manier waarop strijd wordt gevoerd tegen de leringen van karma
en reïncarnatie. In de 17 jaar sinds de theosofische beweging op
het toneel verscheen, is er van geen enkele kant een serieuze en logische
poging gedaan om deze leringen op filosofische basis in twijfel te trekken.
Er is meer dan genoeg ontkend, belachelijk gemaakt en openlijk veroordeeld.
Op die basis is geen discussie mogelijk, want deze leringen zijn van
begin af aan vanuit het logische en objectieve standpunt van de filosofie
naar voren gebracht en verdedigd. Bespotting laat zich niet beantwoorden
en is een antwoord onwaardig. Ze is geen argument, maar is het wapen
van zwakke geesten, voortgekomen uit vooroordeel en onwetendheid.
De synthese van het occultisme is dus de filosofie van de natuur en
het leven, de volledige – of onbeperkte – waarheid die elk
wetenschappelijk feit beschouwt in het licht van de onfeilbare processen
van de eeuwige natuur.
De tijd zal snel aanbreken dat de denkers die tot de echte voorhoede
van deze eeuw behoren genoodzaakt zullen zijn om hun onverschilligheid,
hun minachting en verwaandheid te laten varen om de methoden van filosofisch
onderzoek te gaan volgen zoals die zijn neergelegd in De geheime
leer. Nog maar heel weinig mensen schijnen te beseffen hoe overvloedig
deze hulpmiddelen zijn, want ze vereist een manier van redeneren die
in het huidige tijdperk van empirie en inductie bijna onbekend is. Ze
onthult kennis uit archaïsche tijden, onvernietigbaar en eeuwig,
maar die toch versluierd en verloren kan raken, maar ook telkens opnieuw
kan worden herboren of, zoals de mens zelf, kan reïncarneren.
Wie in één kleur van de regenboog leeft,
is blind voor de rest. Leef in het licht dat door de hele boog wordt
uitgestraald, en u zult alles weten. – The
Path
Wie de gewone alledaagse dingen niet kent, is een
dier onder de mensen. Wie alleen de alledaagse dingen kent, is een
mens onder de dieren. Hij die alles weet wat door ijverig onderzoek
kan worden geleerd, is een god onder de mensen. –
Plato
Theosofische
inzichten, blz. 161-77
© 2012 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag