De adepten en de moderne wetenschap
[The Path, augustus 1893, blz. 129-35]
De moderne wetenschap kan voor veel welwillende theosofen een schrikbeeld
zijn dat hen ertoe brengt hun eigen mening te verbergen uit angst dat
die in strijd zou zijn met de wetenschap. Maar laatstgenoemde is een
onstabiele factor die voortdurend een ander standpunt inneemt, hoewel
nooit zonder aanmatigende zelfverzekerdheid, zelfs als ze terugneemt
wat ze eerder heeft beweerd. De opvattingen van wetenschappers zijn
vaak naar voren gebracht als grote bezwaren tegen het mogelijke bestaan
van adepten, meesters, mahatma’s, volmaakte mensen die volledige
kennis bezitten van alles wat de moderne wetenschap probeert te ontdekken.
Veel bezorgde leden van de Theosophical Society die niet twijfelen aan
de meesters en hun vermogens, zouden graag zien dat die wezens vrede
sluiten met de wetenschap, zodat de inzichten in de natuur en de mens
zoals die door de mahatma’s naar voren worden gebracht, zouden
kunnen samenvallen met de ideeën van de huidige onderzoekers. Het
is zinvol om te proberen te ontdekken wat de houding van de adepten
is ten opzichte van de moderne wetenschap.
Al vroeg in de geschiedenis van de Society kwam deze vraag naar voren
in de correspondentie van Sinnett met de adept KH in India, en de antwoorden
die door Sinnett in The Occult World zijn gepubliceerd, bevatten
genoeg materiaal om de houding van zulke wezens ten opzichte van de
moderne wetenschap duidelijk te maken. Naar dat boek zal de komende
jaren veel worden verwezen, omdat de brieven die erin worden genoemd
in meer opzichten van waarde zijn dan algemeen wordt gedacht; ze zouden
door ieder lid van de Society moeten worden bestudeerd, en de ideeën
die het bevat zouden moeten worden opgenomen in onze mentale uitrusting.
Uit de opmerkingen die in The Occult World worden gemaakt,
blijkt duidelijk dat de personen aan wie de brieven werden gericht een
diep respect voor de moderne wetenschap hadden; dat ze het op prijs
zouden hebben gesteld als de wetenschap overtuigd kon worden van de
werkingen van de occulte kosmos, met alles wat dat inhoudt; dat ze dachten
dat als de tegenwoordige wetenschappers door bijzondere verschijnselen
of op een andere manier van het bestaan van de meesters en de theosofie
konden worden overtuigd, dit zeer gunstige gevolgen zou hebben voor
de Society. Als zo’n overtuiging mogelijk zou zijn, zouden de
resultaten ongetwijfeld zijn gevolgd, maar de hoop om wetenschappers
te overtuigen schijnt vergeefs te zijn, omdat er geen andere manier
bestaat om de houding van de moderne materialistische wetenschap te
veranderen dan door een volledige herziening van haar methoden en theorieën.
Dit zou een terugkeer betekenen naar het denken van de oudheid, en dit
zou niet in de smaak vallen bij de moderne mens. Een compromis sluiten
met de wetenschap, op welke wijze dan ook, zou voor de meesters onmogelijk
zijn. Ze nemen het standpunt in dat indien de regels en conclusies van
de wetenschap in de 19de eeuw verschillen van die van de Loge van de
Broeders, dat dan jammer is voor de moderne conclusies, omdat ze in
de toekomst allemaal moeten worden herzien. Het essentiële verschil
tussen de occulte en moderne materialistische wetenschap is dat eerstgenoemde
menslievendheid als basis heeft, terwijl de laatste zo’n basis
mist. Laten we eens zien wat uit de brieven die door KH aan Sinnett
en anderen zijn geschreven, kan worden opgemaakt.
Sinnett schrijft:
Het idee waaraan ik in het bijzonder moest denken
toen ik de bovengenoemde brief schreef was dat van alle proefverschijnselen
die een mens zich kon wensen, de beste zou zijn om in onze aanwezigheid
hier in India een exemplaar van de Londense Times van diezelfde dag
voort te brengen. Met zo’n stuk bewijsmateriaal in handen, zo
redeneerde ik, zou ik iedereen in Simla die in staat is twee ideeën
met elkaar in verband te brengen, kunnen bekeren tot een geloof in
de mogelijkheid van het verkrijgen van tastbare resultaten met behulp
van occulte krachten die ver buiten de beheersing van de moderne wetenschap
liggen.
Hierop kreeg hij een antwoord van KH die zei:
Juist omdat de proef met de Londense krant de sceptici
de mond zou snoeren, is ze onaanvaardbaar. Zie het zoals u wilt, maar
de wereld is nog maar net begonnen zich te bevrijden van haar boeien
. . . en daarom onvoorbereid . . . Maar omdat aan de ene kant de wetenschap
niet in staat zou zijn de verbazingwekkende prestaties die in haar
naam worden geleverd te verklaren, en aan de andere kant de onwetende
massa de verschijnselen nog steeds als een wonder zou beschouwen,
zou iedereen die van zo’n gebeurtenis getuige zou zijn uit zijn
evenwicht worden gebracht en het resultaat zou betreurenswaardig zijn.
Hierin vinden we de eerste aanwijzing voor een menslievende basis,
hoewel deze later ondubbelzinnig wordt gespecificeerd. Want hier zien
we dat de adepten niets zouden doen wat bij zoveel mensen die tot de
‘onwetende massa’ behoren, tot mentale verwarring zou kunnen
leiden.
Hij zegt vervolgens:
Als we zouden toegeven aan uw wensen, weet u dan
werkelijk wat er op dit succes zou volgen? De onverbiddelijke schaduw
die op alle menselijke vernieuwingen volgt, glijdt verder, toch zijn
er maar weinigen die zich ooit bewust zijn van zijn nadering en gevaren.
Wat kunnen zij dan verwachten die de wereld iets nieuws willen aanbieden
dat, door menselijke onwetendheid, als men erin zou geloven, ongetwijfeld
zou worden toegeschreven aan die duistere krachten waarin tweederde
van de mensheid gelooft en waarvoor ze nog steeds bang is?1
1The Occult World,
American edition, 1885, blz. 93, 95-6; De Mahatma Brieven,
blz. 1-2.
Hier zien we nog eens dat de adepten niet zullen doen wat – hoe
prettig het ook zou zijn voor de wetenschap, en hoe bijzonder en interessant
het ook zou zijn – ertoe zou kunnen leiden dat het gewone volk
opnieuw zou denken dat het over bewijzen beschikt van het bestaan van
duivels of andere gevreesde onzichtbare wezens. Omdat het doel van de
adepten is om de kennis van de meerderheid van de mensen te vergroten,
en dogmatisme en bijgeloof te vernietigen, zullen ze niets doen wat
op een of andere manier ertoe bijdraagt dat hun doel niet wordt bereikt.
In de brief waaruit is geciteerd laat de adept vervolgens zien dat
het aantal personen dat vrij is van religieus fanatisme en vooroordeel
door onwetendheid nog steeds heel klein is. Het is zeker waar dat zoiets
bijzonders als het voortbrengen van de Times in India over
duizenden kilometers oceaan zelfs honderden wetenschappers zou kunnen
overtuigen van de mogelijkheid dat dit op basis van kennis van natuurwetten
wordt gedaan, maar hun geloof zou weinig tot geen effect hebben op de
immense massa van ongeschoolde mensen in het Westen die nog steeds in
de greep zijn van religieus fanatisme en vooroordeel. De adept wijst
erop dat de ‘onverbiddelijke schaduw die op alle menselijke vernieuwingen
volgt’ een plotseling opvlammen betekent van het domme bijgeloof
van de massa, dat in kracht toeneemt en alle andere mensen meesleurt
in de enorme stroom die zó wordt opgewekt, waarmee aan het eigenlijke
doel van het verschijnsel wordt voorbijgegaan. Hierover schrijft de
adept verderop:
Wat de menselijke natuur in het algemeen betreft,
die is nu nog net zo als een miljoen jaar geleden, en vertoont vooroordeel
dat gebaseerd is op egoïsme, en een algemene onwil om de gevestigde
orde los te laten voor een nieuwe vorm van leven en denken –
en occulte studie vraagt dit alles en nog veel meer – en een
trots en koppig verzet tegen de waarheid zodra deze de huidige opvatting
van de dingen verstoort: dit is het kenmerk van deze tijd. . . . Hoe
succesvol ook, het gevaar zou evenredig aan het succes groeien.
Dat wil zeggen, het gevaar zou in verhouding met het succes van het
voortgebrachte verschijnsel toenemen.
Er zou al snel geen andere keuze overblijven dan
verder te gaan, altijd in crescendo, dan wel ten onder te gaan in
deze eindeloze worsteling met vooroordeel en onwetendheid, omgebracht
door uw eigen wapens. Proef na proef zou worden gevraagd en moeten
worden geleverd; van elk volgende verschijnsel wordt verwacht dat
het verbazingwekkender is dan het eraan voorafgaande. Dagelijks merkt
u op dat men niet kan verwachten dat iemand zal geloven tenzij hij
een ooggetuige is. Zou een heel leven van een mens volstaan om de
hele wereld van sceptici tevreden te stellen? . . . Zoals velen verwijt
u ons onze grote geheimhouding. Toch weten we iets over de menselijke
natuur, want de ervaring van vele eeuwen, zelfs van hele tijdperken,
heeft ons het nodige geleerd. En we weten dat zolang de wetenschap
nog iets heeft te leren, en een schaduw van religieus dogmatisme in
het hart van de velen verblijft, het vooroordeel van de wereld stap
voor stap moet worden overwonnen, en niet overhaast.1
1The Occult World,
blz. 98-9; De Mahatma Brieven, blz. 3-4.
Deze eenvoudige opmerkingen zijn filosofisch, historisch nauwkeurig,
en helemaal waar. Alle spiritistische mediums weten dat hun bezoekers
proef na proef verlangen. Zelfs iemand die liefhebbert in paranormale
zaken is zich ervan bewust dat zijn publiek of zijn vrienden een voortdurende
toename eisen van verschijnselen en resultaten, en elke eerlijke onderzoeker
van het occultisme is zich van het feit bewust dat er in zijn eigen
kring 50 ongelovigen zijn op elke gelovige, en dat de gelovigen verlangen
dat zij datgene waarvan anderen verslag doen telkens opnieuw te zien
krijgen.
In een andere brief zegt de adept:
We zullen in onze correspondentie niet nader tot
elkaar komen totdat het volkomen duidelijk is geworden dat de occulte
wetenschap haar eigen methoden van onderzoek heeft die evenals de
methoden van haar antithese, de natuurwetenschap, vastliggen. Als
laatstgenoemde haar regels heeft, dan geldt dat ook voor eerstgenoemde.
Hij laat vervolgens zien dat de persoon die zich hun kennis eigen wil
maken zich aan hun regels moet houden. Hij neemt dan zijn correspondent
als voorbeeld en zegt:
U bent op zoek naar dit alles, en toch heeft u, zoals
u zelf zegt, tot nu toe nog niet voldoende redenen gezien om ook maar
uw huidige manier van leven te veranderen, die voor zo’n communicatie
een belemmering vormt.
Dit betekent natuurlijk dat wetenschappers en andere onderzoekers zich
moeten houden aan de regels van de occulte wetenschap als ze zich die
kennis eigen willen maken, en hun manier van denken en handelen moeten
veranderen.
Hij gaat dan verder met het analyseren van de motieven van zijn correspondent,
en deze motieven zouden dezelfde zijn als die waardoor de wetenschap
tot haar onderzoek wordt gedreven. Ze worden omschreven als het verlangen
naar tastbare bewijzen van natuurkrachten die onbekend zijn aan de wetenschap,
de hoop ze zich toe te eigenen, de wens om het bestaan ervan aan enkele
anderen in het Westen te kunnen demonstreren, het vermogen om het leven
na de dood te zien als een objectieve realiteit die op kennis gebaseerd
is en niet op geloof, en om de waarheid over de Loge en de Broeders
te weten te komen. Deze motieven, zegt hij, zijn vanuit het standpunt
van de adepten egoistisch, en dit benadrukt nogmaals het menslievende
karakter van de occulte wetenschap. De motieven zijn egoïstisch
omdat, zoals hij zegt:
De hoogste aspiraties voor het welzijn van de mensheid
besmet worden door egoïsme als in de geest van de filantroop
ook maar een spoor van verlangen naar eigen voordeel schuilt, of een
neiging om onrecht te doen, zelfs als deze onbewust in hem bestaan.
Toch heeft u het steeds gehad over het laten vallen van het idee van
het vormen van een universele broederschap, het nut ervan betwijfeld,
en geadviseerd om de Theosophical Society om te vormen tot een school
speciaal voor de studie van het occultisme.1
1The Occult World,
blz. 100, 101, 104; De Mahatma Brieven, blz. 6-7, 8-9.
De adept maakt het heel duidelijk dat zo’n voorstel niet in overweging
kan worden genomen, en laat nog eens zien dat broederschap, en niet
de studie van de geheime wetten van de natuur, het werkelijke doel van
de innerlijke Loge is. Broederschap als doel is de hoogste menslievendheid,
vooral als die is verbonden met wetenschap.
In een andere brief, geschreven na het raadplegen van veel hogere adepten,
die nooit zijn genoemd en die zelfs aan theosofen volkomen onbekend
zijn, omdat ze te hoog zijn om te ontmoeten, roert hij hetzelfde onderwerp
aan en zegt:
In overeenstemming met de exacte wetenschap definieert
u slechts één kosmische energie, en maakt u geen verschil
tussen de energie die door een reiziger wordt gebruikt die een struik
opzij duwt die zijn weg verspert en de wetenschappelijke onderzoeker
die een gelijke hoeveelheid energie gebruikt om een slinger in beweging
te brengen. Wij doen dat wel; want we weten dat er tussen beide een
wereld van verschil bestaat. De ene verspreidt op een zinloze manier
kracht; de ander concentreert die en slaat die op; en begrijp alstublieft
dat ik hier niet verwijs naar het relatieve nut van de twee, zoals
men zou kunnen denken, maar alleen naar het feit dat er in het ene
geval brute kracht wordt verbruikt zonder enige omzetting van die
brute energie in een hogere potentiële vorm van spirituele stuwkracht,
en in het andere geval gebeurt dat wel. . . .
Nu is voor ons arme en onbekende filantropen geen
enkel feit van een van deze wetenschappen interessant behalve voor
zover het het vermogen heeft tot morele resultaten, en nuttig is voor
de mensheid. En wat is, in haar trotse isolement, onverschilliger
voor alles en iedereen, of meer gericht op alleen maar de egoïstische
vereisten voor haar eigen vooruitgang, dan deze materialistische wetenschap
van feiten? Mag ik dan vragen . . . wat deze wetten van Faraday, Tyndall
of anderen te maken hebben met menslievendheid in hun abstracte relaties
tot de mensheid, gezien als een intelligent geheel? Bekommeren ze
zich ook maar iets om de mens als een afzonderlijk atoom van dit grote
en harmonische geheel, zelfs als ze voor hem soms van praktisch nut
zijn? Kosmische energie is iets eeuwigs en onophoudelijks; stof is
onverwoestbaar: en dat zijn wetenschappelijke feiten. Trek ze in twijfel
en u bent een onwetende; ontken ze en u bent een gevaarlijke gek,
een fanaticus; beweer de theorieën te kunnen verbeteren en u
bent een schaamteloze bedrieger. En toch zag de wereld van onderzoekers
in deze wetenschappelijke feiten nooit enig bewijs dat de natuur bewust
de voorkeur geeft aan stof die onverwoestbaar is in organische boven
die in anorganische vormen, en dat zij langzaam maar onophoudelijk
werkt aan de verwezenlijking van dit doel – de evolutie van
bewust leven uit onbewust materiaal. . . .
Nog minder ziet de exacte wetenschap in dat terwijl
de bouwende mier, de bezige bij, de vogel die zijn nest bouwt, elk
op haar eigen bescheiden wijze net zoveel kosmische energie in haar
potentiële vorm verzamelt als een Haydn, een Plato, of een ploeger
die zijn vore trekt, anderzijds de jager die voor zijn plezier of
winst op zijn prooi jaagt, de positivist die zijn intellect gebruikt
om te bewijzen dat + x + = - , hun energie niet minder verspillen
en verstrooien dan de tijger die zijn prooi bespringt. Zij beroven
allemaal de natuur in plaats van haar te verrijken, en zullen allemaal
in verhouding tot hun intelligentie verantwoording moeten afleggen.
. . .
Exacte wetenschap heeft niets te maken met ethiek,
deugdzaamheid en menslievendheid, en kan daarom geen beroep doen op
onze hulp totdat ze zich verenigt met metafysica. Omdat ze een koude
classificatie van feiten buiten de mens is, die voor en na hem bestaan,
eindigt haar terrein van bruikbaarheid voor ons bij de buitengrenzen
van deze feiten; en wat de conclusies en resultaten voor de mensheid
misschien ook zijn op basis van het materiaal dat door deze methode
is verkregen, ze geeft daar weinig om. En daarom, omdat onze invloedssfeer
volledig buiten de hare ligt – zover als de baan van Uranus
buiten die van de aarde ligt – bedanken we ervoor om door haar
voortbrengselen te worden geradbraakt.1
Het geheel van waarheden en mysteriën van het
occultisme is van het hoogste spirituele belang, en is voor de hele
wereld zowel diepzinnig als praktisch. Ze worden u echter niet aangeboden
als een toevoeging aan de wirwar van theorieën en speculaties,
maar om hun praktische waarde voor de mensheid.2
1The Occult World,
blz. 128, 130, 132-3; eerste brief van KH aan A.O. Hume, in Conger,
Gecombineerde chronologie, blz. 33-6.
2The Occult World, blz. 148;
De Mahatma Brieven, blz. 26.
We zien in deze fragmenten een duidelijke schets van het standpunt
van de adepten ten opzichte van de moderne wetenschap, en een weergave
van de redenen waarom zij niet naar buiten treden met verbazingwekkende
verschijnselen om de wereld te overtuigen van hun bestaan. De reden
voor die weigering is dat de wereld er nog niet klaar voor is, maar
in zo’n conditie verkeert dat hun doelstelling zou worden gedwarsboomd
en schade het gevolg zou zijn. Hun houding ten opzichte van de moderne
wetenschap is dat ze de feiten van de wetenschap aanvaarden wanneer
deze de waarheden van het occultisme bevestigen, maar ze vinden de moderne
wetenschap materialistisch en ook dat het haar ontbreekt aan menslievendheid.
We moeten erkennen dat dit het geval is; en omdat de onderzoeker die
ervaring heeft in deze zaken voor zichzelf weet dat de adepten de waarheid
en kennis van de natuurwetten bezitten, zal hij hun weigering om naar
de wetenschap af te dalen en hun eis dat de wetenschap naar hen moet
opklimmen, goedkeuren. Hij weet ook dat in de loop van de cyclussen
het overgrote deel van de mensen tot zo’n niveau zal zijn opgeleid
en ontwikkeld dat een nieuwe school – zowel religieus als wetenschappelijk
– zich meester zal maken van de aarde en alle mensen die beschaving
bezitten, zal leiden.
William Q. Judge
Theosofische
inzichten, blz. 299-306
© 2012 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag