Het Theosofisch Genootschap

Het Boek van Dzyan*

David Pratt

*Vertaling van The Book of Dzyan.

H.P. Blavatsky begint het eerste hoofdstuk van Isis ontsluierd (1:49) met de volgende woorden:

Er bestaat ergens in deze wijde wereld een heel oud boek – zo oud dat onze hedendaagse oudheidkundigen een onbepaalde tijd over zijn bladzijden zouden kunnen nadenken en het toch niet helemaal eens kunnen worden over de aard van het materiaal waarop het is geschreven. Het is het enige oorspronkelijke exemplaar dat nu bestaat. Het oudste Hebreeuwse document over occulte kennis – de Sifra di Tseniutha – werd eruit samengesteld, en dat in een tijd toen het eerstgenoemde al werd beschouwd als een literair overblijfsel.

Vervolgens omschrijft ze een van de illustraties in het boek die het emaneren van Adam uit de goddelijke essentie voorstelt.1

In De geheime leer (1:26-7) schrijft Blavatsky:

Dit ‘heel oude boek’ is het origineel waaruit de vele delen van Kiu-ti werden samengesteld. Niet alleen dit laatstgenoemde en de Sifra di Tseniutha, maar zelfs de Sefer Jetsirah, die door de hebreeuwse kabbalisten aan hun aartsvader Abraham werd toegeschreven (!), het boek Shu-Ching, China’s oorspronkelijke bijbel, de heilige boeken van de Egyptische Thoth-Hermes, de Purana’s in India, het Chaldeeuwse Boek van de Getallen en de Pentateuch zelf, zijn allemaal ontleend aan dat ene oorspronkelijke boekje. Volgens de overlevering werd het opgeschreven in het Senzar, de geheime priestertaal, naar de woorden van de goddelijke wezens die het bij het eerste begin van ons vijfde ras dicteerden aan de zonen van het licht in Centraal-Azië.

In een artikel met als titel ‘The Secret Books of ‘Lam-Rim’ and Dzyan’, dat pas na haar overlijden werd gepubliceerd, zegt Blavatsky dat het Boek van Dzyan, waarop De geheime leer is gebaseerd, een van de delen is van Kiu-te:

Het Boek van Dzyan – van het Sanskrietwoord ‘dhyana’ (mystieke meditatie) – is het eerste deel van de toelichtingen op de zeven geheime boeken van Kiu-te, en een verklarende woordenlijst op de openbare werken van dezelfde naam. Vijfendertig delen van Kiu-te zijn voor exoterisch gebruik en ten dienste van de leken in de bibliotheek van ieder klooster als eigendom van de Tibetaanse Gelugpa-lama’s te vinden, alsmede veertien boeken met toelichtingen en aantekeningen daarop door de ingewijde leraren.

Strikt genomen zou men deze vijfendertig delen ‘de volksuitgave’ van de geheime leer moeten noemen, vol mythen, sluiers en dwalingen; de veertien delen Toelichtingen daarentegen – met hun vertalingen, aantekeningen en een uitvoerige verklarende lijst van occulte termen, uitgewerkt volgens een klein oeroud werk, het Boek van de geheime wijsheid van de wereld – bevatten een samenvatting van alle occulte wetenschappen. Deze worden, naar het schijnt, geheim en afzonderlijk bewaard en berusten onder de Teshu Lama van Shigatse. De Boeken van Kiu-te zijn betrekkelijk jong, omdat ze in de loop van de laatste duizend jaar zijn geredigeerd, terwijl de oudste delen van de Toelichtingen onmetelijk oud zijn . . .2

G. de Purucker maakt de volgende opmerkingen over het Boek van Dzyan:

Het Boek van Dzyan als een tastbare rol of boek of manuscript, . . . is, zoals H.P.B. zegt, niet erg oud, waarschijnlijk ongeveer duizend jaar en maakt deel uit van een min of meer algemeen bekende, zelfs exoterisch bekende reeks Tibetaanse werken, Kiu-ti genaamd . . . De inhoud echter van het Boek van Dzyan, wat eenvoudig de Tibetaanse of Mongoolse uitspraak van het Sanskrietwoord dhyana is, is heel oud, zelfs zeer archaïsch en voert terug tot in Atlantische tijden en zelfs nog verder terug wat de leringen betreft. . . .

Het Boek van Dzyan is geschreven in het Tibetaans, althans een deel of het grootste deel ervan, het is doorspekt met heel wat exoterisch materiaal, maar het echt occulte deel van het Boek van Dzyan is een van de eerste uit de Kiu-ti boeken en handelt hoofdzakelijk over kosmogonie en later, geloof ik, in mindere mate over het ontstaan of het begin van de mensheid.3

Blavatsky stelt dat de stanza’s van Dzyan, zoals weergegeven in De geheime leer, een moderne vertaling zijn die teksten en verklaringen samenvoegt zodat ze makkelijker te begrijpen zijn. Ze spreekt van Tibetaanse en Senzarversies van de stanza’s, en zegt dat uittreksels worden gegeven uit Chinese, Tibetaanse en Sanskrietvertalingen van de oorspronkelijke Senzartoelichtingen en verklaringen.4 Ze verklaart dat Senzar, de mysterietaal van voorhistorische tijden, ‘de taal is die nu SYMBOLIEK wordt genoemd’.5 Een voorbeeld ervan is de reeks figuren uit ‘een oeroud manuscript’ die op de eerste bladzijden van de proloog worden beschreven (GL 1:31-6) en het aanbreken van een nieuw manvantara voorstellen.

In de inleiding van De geheime leer (1:6-7) schrijft Blavatsky:

Een van de grootste bezwaren tegen de juistheid en betrouwbaarheid van het hele boek, en tevens het ernstigste, betreft de inleidende STANZA’S: ‘Hoe kunnen de daarin voorkomende beweringen worden gecontroleerd?’ . . . Het boek van Dzyan (of ‘Dzan’) is volslagen onbekend aan onze taalkundigen, of in ieder geval hadden ze er onder zijn huidige titel nooit van gehoord.

Ondanks alle informatie die Blavatsky verschafte, bleef de echte identiteit van de openbare boeken van Kiu-te tot meer dan 80 jaar na haar dood een mysterie. Het bestaan van zulke boeken werd in twijfel getrokken en ze werden vaak als een verzinsel afgewezen. In 1975 heeft H.J. Spierenburg6 echter de Boeken van Kiu-te geïdentificeerd als de Tibetaans boeddhistische tantra’s – de juiste transliteratie van de Tibetaanse titel is rGyud-sde, maar ‘Kiu-te’ is een goede benadering van de uitspraak. In 1981 is een andere theosoof en wetenschapper, David Reigle, onafhankelijk tot dezelfde conclusie gekomen over de identiteit van de Boeken van Kiu-te.7 Hij schrijft:

Zoals [Blavatsky] zei, worden ze inderdaad aangetroffen in de bibliotheek van ieder Tibetaans Gelugpa klooster, en ook in die van de andere sekten (Kargyudpa, Nyingmapa en Sakyapa), en ze zijn inderdaad heel occulte werken; ze worden door de hele Tibetaans boeddhistische traditie beschouwd als de belichaming van de geheime leringen van Boeddha. . . . alleen de spelling van de term heeft eerdere pogingen tot identificatie belemmerd.8

De spelling ‘Kiu-te’ (of Khiu-te) is overgenomen uit de geschriften van de Kapucijner monnik Horace della Penna. Blavatsky citeert zijn uiterst negatieve opvattingen over de Boeken van Kiu-te in het artikel ‘The Secret Books of ‘Lam-Rim’ and Dzyan’, en ze worden weerlegd door de ‘Chohan-Lama’, ‘het hoofd van de archiefbewaarders van de geheime bibliotheken van de dalai en Tashilunpo lama’s-rimpoche’, in het artikel ‘Tibetan Teachings’, dat op verzoek van Blavatsky werd geschreven maar pas na haar dood werd gepubliceerd.9

De heilige Tibetaans boeddhistische geschriften bestaan uit twee afdelingen: de Kanjur, die het Woord van de Boeddha bevat, en de Tanjur, die toelichtingen bevat. Reigle gelooft dat het Boek van Dzyan het Mula (wortel-) Kalachakra Tantra zou kunnen zijn – dat ontbreekt. In plaats van ‘verloren’ te zijn, werd het waarschijnlijk uit de buitenwereld teruggetrokken, evenals verschillende andere esoterische werken zijn teruggetrokken of verkort.10 Aangezien Blavatsky beweert dat het Boek van Dzyan ‘het eerste deel [is] van de toelichtingen op de zeven geheime boeken van Kiu-te’, is het van betekenis dat het Laghu- (verkorte) Kalachakra Tantra, die nog wèl beschikbaar is, altijd als eerste van de Boeken van Kiu-te wordt geplaatst in uitgaven van de Kanjur. Het Kalachakra Tantra is het enige boeddhistische tantra waarvan de inhoud op de kosmogonie en antropogenie van De geheime leer lijkt. Volgens Reigle is ‘dzyan’ een Tibetaanse fonetische weergave van het Sanskrietwoord jñana (wijsheid), het resultaat van dhyana (meditatie), en ‘jñana’ is de titel van het vijfde en laatste hoofdstuk van het Kalachakra Tantra. Geen van de stanza’s die Blavatsky uit het Boek van Dzyan aanhaalt is echter tot nu toe aangetroffen in het verkorte Kalachakra Tantra of in verzen uit het Wortel-Kalachakra Tantra die in andere boeddhistische geschriften worden geciteerd.

Blavatsky stelt dat het Kalachakra het eerste en belangrijkste werk in de Gyut (rGyud) afdeling van de Kanjur is, de afdeling van mystieke kennis.11 Het Kalachakra Tantra wordt beschouwd als het hoogtepunt van Boeddha’s esoterische leer, en het is het enige tantra dat direct afkomstig zou zijn uit Sambhala – dat in theosofische literatuur als het hoofdkwartier van de Broederschap van adepten wordt beschouwd. Bovendien is de panchen (of tashi) lama de speciale bewaker van Kalachakra, en zijn klooster, Tashilunpo, vlakbij Shigatse, is het belangrijkste centrum geweest voor het bestuderen van Kalachakra in Tibet. Blavatsky vermeldt dat de geheime delen van Kiu-te berusten onder de tashi lama, met wie haar adept-leraren nauw verbonden waren. In een brief aan Franz Hartmann uit 1886 schrijft ze:

Er is aan gene zijde van de Himalaya een kern van adepten van verschillende nationaliteiten; en de teschu lama kent hen en zij werken samen, en enkelen van hen zijn bij hem en blijven, wat hun ware aard betreft, zelfs voor de meeste lama’s onbekend . . . Mijn Meester en K.H. en verscheidene anderen die ik persoonlijk ken, zijn daar, en komen en gaan . . .12

In de inleiding van De stem van de stilte zegt Blavatsky dat het werk een vertaling is van uittreksels uit Het Boek van de Gulden Voorschriften, dat tot dezelfde reeks behoort als het Boek van Dzyan. In De Stem wordt de vraag gesteld: ‘Wilt u een yogi van de ‘tijdcyclus’ worden?’ (blz. 27) – ‘tijdcyclus’ of ‘wiel van tijd’ is de letterlijke vertaling van kalachakra. De Stem geeft aan dat om zo’n yogi te worden, men zich niet op zelfzuchtige wijze van de wereld moet afzonderen maar het pad van meedogende dienstbaarheid aan de mensheid zou moeten volgen:

Zaai liefderijke daden en u zult de vruchten ervan oogsten. Door het niet-verrichten van een barmhartige daad, verricht men een daad die neerkomt op een doodzonde. . . .

Zult u zich van handelen onthouden? Op die manier zal uw ziel haar vrijheid niet verwerven. Om nirvana te bereiken moet men tot zelfkennis komen, en zelfkennis is het kind van liefdevolle daden. (blz. 28-9)

In 1927 gaven Alice Leighton Cleather en Basil Crump een herdruk van De stem van de stilte uit onder auspiciën van de Chinese Buddhist Research Society in Peking. In hun voorwoord zeggen ze dat ze het werk hebben ondernomen op verzoek van de (negende) panchen lama, ‘als de enige waarheidsgetrouwe uiteenzetting in het Engels van de hartenleer van het mahayana en zijn edele ideaal van zelfopoffering voor de mensheid’. De panchen lama schreef voor die uitgave een korte boodschap over het pad van bevrijding. David Reigle zegt dat de tijd van de negende panchen lama (1883-1937) een nieuwe groeiperiode voor de kalachakraleringen leek te betekenen. Tijdens zijn uitgebreide reizen richtte hij nieuwe kalachakrascholen op in kloosters in Tibet en Mongolië.

Tijdens zijn verblijf in Peking, China, heeft hij aan de redacteuren van De stem van de stilte een kleine Kalachakraverhandeling aangeboden, en enkele jaren later, in 1932, heeft hij daar de kalachakra-inwijding aan een enorme menigte gegeven. Deze grote openbare inwijdingen zijn bedoeld om kandidaten te kwalificeren om een begin te maken met het bestuderen en beoefenen van het Kalachakra Tantra, of, volgens de huidige dalai lama, in ieder geval een karmische band te vormen met de kalachakraleringen.13

De dalai lama gaf de kalachakra-inwijding in Madison, Wisconsin, in juli 1981, de eerste keer dat ze in het westen was gegeven.

Reigle hoopt dat een Sanskriet- of Tibetaans manuscript van het Boek van Dzyan in de nabije toekomst beschikbaar zal worden gesteld, want hierdoor zou de scepcis van de academische gemeenschap tegenover de theosofie aanzienlijk worden verminderd.14 We kunnen erop vertrouwen dat Het Boek van Dzyan zal worden vrijgegeven zodra de tijd ervoor rijp is, want de mahatma’s ‘weten het beste welke kennis het meest geschikt is voor de mensheid in een bepaald stadium van haar evolutie’.15

Verwijzingen

  1. Zie De mahatma brieven aan A.P. Sinnett, blz. 51; De geheime leer, 1:26.
  2. H.P. Blavatsky: Collected Writings, 14:422.
  3. Aspecten van de occulte filosofie, blz. 458-9.
  4. De geheime leer, 1:52-3.
  5. Op.cit., 1:337. Zie ook: Aspecten van de occulte filosofie, blz. 446-7; John Algeo, Senzar: The mystery of the mystery language, Theosophical History Centre, 1988.
  6. H.J. Spierenburg, The Buddhism of H.P. Blavatsky, PLP, 1991, blz. 135-50.
  7. David Reigle, The Books of Kiu-te or The Tibetan Buddhist Tantras: A preliminary analysis, Wizards Bookshelf, 1983; David Reigle, ‘New Light on the Book of Dzyan’, in: Symposium on H.P. Blavatsky’s Secret Doctrine, Wizards Bookshelf, 1984, blz. 54-67. Zie ook Robert Hütwohl, ‘The Practical Vision of Sri Kalacakra’, The High Country Theosophist, april 1997, blz. 9-19, dec. 1997, blz. 13.
  8. Reigle, The Books of Kiu-te, blz. 1.
  9. Collected Writings, 6:94-112. Zie ook Jean Overton Fuller, Blavatsky and Her Teachers, East-West Publications, 1988, blz. 111-2.
  10. Zie De geheime leer, 1:7-19, 98-9, 296-9.
  11. Collected Writings, 14:402; De geheime leer,1:82vn.
  12. Charles J. Ryan, H.P. Blavatsky en de Theosofische Beweging, blz. 115-6. Zie ook: Collected Writings, 14:425; Theosophical Glossary (1892), blz. 305.
  13. Reigle, The Books of Kiu-te, blz. 37.
  14. The High Country Theosophist, feb. 1995, blz. 29-32, dec. 1995, blz. 246-9.
  15. Collected Writings, 6:265.

Theosofie, het Theosofisch Genootschap, theosofen

Artikelen van David Pratt


Uit Impuls (Nieuwsbrief voor leden van het Theosofisch Genootschap), maart 1999, nr. 7.

© 1999 Theosophical University Press Agency