Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

De eeuwig bestaande filosofie

Deze leringen zijn dus niet nieuw, geen vindingen van deze tijd, maar zijn langgeleden bekendgemaakt, zo niet nadrukkelijk uiteengezet; deze leer van ons is de nadere verklaring van een eerdere leer en kan de ouderdom van deze opvattingen aantonen door de woorden van Plato zelf.
Plotinus, Enneaden, 5:1:8

In een van Plato’s Dialogen, het Symposium (§ 202-4), komt de boeiende gedachte voor dat liefde tussen onwetendheid en wijsheid in staat, de middelaar tussen mensen en goden is, en dat we door middel van liefde tot spiritueel begrip komen.

Ook Paulus sprak over liefde in een van de mooiste passages in de Bijbel: zelfs al sprak iemand alle talen van mensen en engelen, maar had hij de liefde niet, dan zou hij zijn als schallend koper en rinkelend cimbaal; zelfs al bezat hij profetische gaven, al kende hij alle mysteries en bezat hij het geloof dat bergen verzet, maar had hij de liefde niet, dan zou hij niets zijn – een eerbetoon aan de opdracht van zijn meester ‘heb elkaar lief gelijk ik u heb liefgehad’. En in het boeddhisme wordt over de ideale mens, de bodhisattva die ‘zich bewust is geworden’ van de werkelijkheid achter de illusies van het leven, gesproken als iemand die het ‘grote liefhebbende hart’ bezit. Hij is aangekomen op de ‘andere oever’ van verlichting, geleid en gesterkt doordat hij in zichzelf de twee belangrijkste deugden in de boeddhistische filosofie heeft vervolmaakt, karuna en prajña, ‘liefde’ en ‘onderscheidende wijsheid’ ontwikkeld op basis van altruïsme.

Hetzelfde thema ligt besloten in het woord filosofie – dat aan Pythagoras wordt toegeschreven – want het woord is een samenstelling van twee Griekse wortels: philos, ‘liefde’, en sophia, ‘wijsheid’. Hoewel het gewoonlijk wordt vertaald met ‘liefde voor wijsheid’, kan filosofie evengoed betekenen de wijsheid van liefde of ook ‘liefhebbende wijsheid’. Onder de verschillende Griekse termen voor liefde, die alle een bepaald aspect aanduiden, betekenen philos en het verwante philia vriendschap en genegenheid – zoals in filantropie, ‘liefde voor de mens’, die aanspoort tot barmhartigheid, en filadelfia, ‘broederlijke liefde’. Theon van Smyrna (2de eeuw n.Chr.) schreef dat filosofie kan worden vergeleken met inwijding in de mysteriën, waarvan het laatste deel of de bekroning bestaat uit ‘vriendschap en contact met de godheid’.

We zien dus dat het hoofddoel van de Griekse filosofie, evenals van het boeddhisme en het christendom, oorspronkelijk was de vervolmaking van liefde en wijsheid als een middel om één te worden met de bron van het leven. Bovendien werd in elk van deze overleveringen te kennen gegeven dat het spirituele zoeken in feite begint met liefde en eindigt met wijsheid; dat de poorten naar het hart van het zijn zich openen voor hen die zijn gegrepen door het verlangen naar waarheid en diep bezorgd zijn om het welzijn van alle mensen. ‘Leven voor het welzijn van de mensheid is de eerste stap’ – dat is de universele en eeuwig bestaande boodschap. Even eeuwig is het zoeken van de mensheid naar een tot eenheid en verlossing leidende wijsheid.

Het denkbeeld van een eeuwig bestaande filosofie, van een gemeenschappelijke noemer – of beter gezegd een hoogste gemeenschappelijke factor – die de basis van waarheid vormt in de vele religieuze, filosofische en wetenschappelijke denkstelsels, is ten minste duizenden jaren oud. De Romeinse staatsman en filosoof Cicero, bijvoorbeeld, zegt als hij het bestaan van de ziel na de dood bespreekt, dat hij niet alleen het gezag van de hele oudheid aan zijn kant heeft, en ook de leringen van de Griekse mysteriën en van de natuur, maar dat ‘deze dingen van hoge ouderdom zijn en bovendien de goedkeuring van universele religie hebben’ (Tusculanae disputationes, 1:12-14).

Het was echter de 17de-eeuwse Duitse filosoof Leibniz die de Latijnse uitdrukking philosophia perennis algemeen bekendmaakte. Hij gebruikte deze om datgene te beschrijven wat nodig was om zijn eigen stelsel te voltooien. Dit moest een eclectische analyse zijn van de waarheid en onwaarheid van alle filosofieën, oude en moderne, waardoor men ‘het goud van het schuim, de diamant van de mijn, het licht van de schaduw kon scheiden; en dat zou in feite een soort eeuwig bestaande filosofie zijn’. Eenzelfde idee, dat als doel had de verschillende religieuze filosofieën te verzoenen, werd gevolgd door Ammonius Saccas in Alexandrië (3de eeuw n.Chr.), de inspirator van Plotinus en de neoplatonische beweging.

Leibniz maakte echter geen aanspraak op het bedenken van die uitdrukking. Hij zei dat hij die had gevonden in de geschriften van een 16de-eeuwse theoloog, Augustinus Steuchus, die hij als een van de beste christelijke schrijvers ooit beschouwde. Steuchus beschreef de eeuwig bestaande filosofie als de oorspronkelijk onthulde absolute waarheid die de mens ter beschikking werd gesteld vóór zijn val, daarna volledig werd vergeten, en in de daaropvolgende geschiedenis van het menselijk denken in fragmentarische vorm slechts geleidelijk weer terrein won.

Veel recenter (1945) stelde Aldous Huxley een bloemlezing samen van de religieuze en mystieke overleveringen van de wereld, waarin veel kenmerken worden beschreven die met deze ‘filosofie der filosofieën’ overeenkomen. In zijn voorwoord definieert hij haar als volgt:

Philosophia perennis – . . . de metafysica die een goddelijke werkelijkheid erkent die de basis vormt van de wereld van dingen en levens en geesten; de psychologie die in de ziel iets vindt dat lijkt op of zelfs identiek is met de goddelijke werkelijkheid; de ethiek die het uiteindelijke doel van de mens plaatst in de kennis van de immanente en transcendente basis van alle bestaan – deze is eeuwenoud en universeel. Overblijfselen van de eeuwig bestaande filosofie kunnen worden gevonden in de overgeleverde kennis van primitieve volkeren in alle streken van de aarde, en in haar volledig ontwikkelde vormen heeft ze een plaats in elk van de hogere religies. The Perennial Philosophy, blz. vii

Huxley wees erop dat hij zich bij het samenstellen van zijn boek niet had gewend tot de geschriften van ‘beroeps’filosofen, maar tot enkele van die zeldzame figuren in de geschiedenis die verkozen aan bepaalde voorwaarden te voldoen – in zijn woorden, door ‘zich te maken tot mensen die liefhebben, en zuiver van hart en arm [nederig] van geest zijn’ – waardoor zij uit de eerste hand een rechtstreeks begrip kregen van de goddelijke werkelijkheid. Als men geen wijze of heilige was, kon men volgens hem het best ‘de werken bestuderen van hen die dat wel waren en die, omdat ze hun gewone bestaanswijze als mens hadden veranderd, in staat waren tot meer dan de gewone soort – en hoeveelheid – kennis’.

Het is niet zo bijzonder dat de kernleringen van elke belangrijke spirituele filosofie zoveel overeenkomen, ook al zijn de overleveringen geografisch, cultureel, en door grote tijdsperioden van elkaar gescheiden. Het was namelijk dezelfde theosophia of goddelijke wijsheid die overal en door iedere wijze en leraar werd verkondigd, dezelfde ‘onuitputtelijke, geheime, eeuwige leer’ die Krishña eonen geleden aan Vivasvat (de zon) gaf en die van eeuw tot eeuw werd overgedragen (Bhagavad Gita, 4:1-3).

De meest uitgebreide moderne weergave van de ‘theosophia perennis’, die de verspreiding ervan over de hele wereld en in alle tijden aantoont, kan worden gevonden in de geschriften van H.P. Blavatsky, in het bijzonder De geheime leer, die als ondertitel heeft ‘De synthese van wetenschap, religie en filosofie’. Zij was zelf door meer gevorderde onderzoekers onderricht, en schreef dat

de leringen, hoe fragmentarisch en onvolledig ook, noch uitsluitend behoren tot de hindoe-, de zoroastrische, de Chaldeeuwse of de Egyptische religie, noch ook tot het boeddhisme, de islam, de joodse leer of het christendom. De geheime leer is de kern van alle. De verschillende religieuze stelsels zijn aanvankelijk daaruit voortgekomen en worden nu opnieuw verenigd met hun oorspronkelijke kern, waaruit ieder mysterie en dogma is gegroeid, zich heeft ontwikkeld, en vorm heeft gekregen. 1:viii

Behalve dat zij de basisleringen uitwerkt en hun analogie in de natuur aantoont, verklaart Blavatsky hoe de geheime ‘wijsheid van goddelijke dingen’ aan de mensheid is ‘onthuld’ en periodiek in de loop van de geschiedenis werd hernieuwd. Ze verwijst naar een historische gebeurtenis die allegorisch wordt weergegeven in het verhaal van de Hof van Eden, in de mythe van het vuur van Prometheus, en ook in het hindoe-verhaal van de neerdaling van manasaputra’s (‘zonen van het denkvermogen’), en beschrijft dat ongeveer 18 miljoen jaar geleden goddelijke wezens, ‘volmaakt’ geworden mensen uit vroegere cyclussen, die thuishoren in hogere, onzichtbare regionen van het kosmische leven, een deel van hun bewustzijn verenigden met de wordende mensheid, en de mens met bewuste intelligentie bezielden. Door deze daad van opoffering en evolutionaire noodzaak drukten ze de belangrijke waarheden van het leven onuitwisbaar af op de ‘plastische geest-substantie’ van de mensheid, zodat ze nooit volledig verloren zouden gaan. Hier ligt ook de basis van Plato’s denkbeeld dat leren in feite een proces is van ‘zich herinneren’ – of ‘herontdekken’ van oorspronkelijke kennis die in het onsterfelijke deel van de ziel verankerd is.

Sindsdien zijn er in alle delen van de aardbol regelmatig pogingen gedaan om de wijsheid-traditie te herstellen, in hoofdzaak om twee redenen: ten eerste, omdat de krachten van erosie op den duur elke weergave misvormen – de oorspronkelijke leringen die gewoonlijk mondeling werden overgedragen, worden namelijk vergeten of onvolledig herinnerd, teksten gaan verloren, kopieën en vertalingen worden bewerkt, de betekenis van woorden verandert en men ziet vaak essentiële punten over het hoofd of geeft daaraan een verkeerde uitleg.

De tweede en meer dwingende reden is dat de mensheid en ook haar behoeften een ontwikkeling doormaken; en als de roep van het menselijk hart, in collectieve zin, luid genoeg is, volgt een antwoord uit de juiste hoek dat aan de behoeften van de dan beginnende cyclus voldoet. Het is algemeen bekend dat de messiassen, avatara’s, boeddha’s, profeten en ‘door god onderwezenen’ van alle volkeren verschenen als hervormers en overbrengers, niet als scheppers van iets nieuws, behalve dan van het ‘aardse kleed’ van wat zij brachten, dat uit het beschikbare materiaal werd samengesteld. Maar ook moet worden opgemerkt dat de boodschappers zelden aan hun tijdgenoten bekend waren, en dat ook de betekenis van hun boodschap niet volledig werd begrepen. Elke vernieuwing wekt weerstand; de graal wordt omringd door machtige draken.

Onze tijd kent, evenals elke andere periode, vele ‘valse profeten’; en hun vaak boeiende vermenging van waarheid en dwaling heeft velen op onvruchtbare, zelfs gevaarlijke, zijwegen gebracht. Hoe, vragen we ons af, kunnen we wat werkelijk tot de geest behoort, scheiden van het kaf? We kunnen de toets van eeuwigheid en universaliteit toepassen, al vereist dat aanhoudende studie en oefening van het onderscheidingsvermogen: wordt de leer uitdrukkelijk verkondigd of gesuggereerd door alle grote spirituele wereldleraren? En, wat even belangrijk is, draagt zij het stempel van de geest: doet zij een beroep op de onzelfzuchtige, altruïstische kant van onze natuur?

Het heelal, fysisch en metafysisch, is één werkelijkheid; en logisch geredeneerd kan er maar één waarheid zijn, hoe beperkt, verscheiden en schijnbaar uiteenlopend haar uitdrukkingen in menselijke taal misschien ook zijn. De verdeeldheid zaaiende invloed van dogmatische theologieën, van de pogingen zich de waarheid toe te eigenen onder welke vlag dan ook, waaronder die van wetenschap en filosofie, kan het menselijk welzijn alleen in negatieve zin beïnvloeden.

Het beste is misschien te bedenken dat de meesten van ons, evenals de liefde, zich slechts ‘halverwege’ tussen onwetendheid en wijsheid bevinden. Als we vermoeden dat er een goddelijke werkelijkheid bestaat waarover we meer willen weten, of als we slechts ernaar streven in de wereld een actieve kracht ten goede te zijn maar een filosofie nodig hebben die ons helpt de stormen en de windstilten van het leven te doorstaan, dan kunnen we er zeker van zijn dat er kennis bestaat die zowel hoofd als hart bevredigt. De mensheid is niet verstoken van de meedogende zorg van de goden en was dat ook nooit. Zij hebben, evenals hun aardse vertegenwoordigers, altijd gewezen op het kompas van liefhebbende wijsheid als de veiligste gids naar onze bestemming. Als we de route volgen die door deze gevorderde reizigers is uitgestippeld, zullen we niet alleen ontdekken wat in het leven waar en onwaar is, maar maken we ons ook tot een geschikt instrument om aan de tijdloze kwaliteiten van de geest uitdrukking te geven.


Een verkenning van de theosofie, blz. 63-8

© 2023 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag