Theosophical University Press Agency

Onze voorstelling van Eden: Heilige appels of verboden vruchten?*

Nancy Coker

*Bewerkt naar een lezing op 5 april 1991 in het Theosophical Library Center, Altadena, Californië.


Zoals een boom in de loop van een jaar vele schaduwen werpt, en zoals de zon zowel klei doet verharden als was zachter maakt, zo neemt een verhaal vele vormen aan in de harten en gedachten van de toehoorders. Eén zo’n verhaal is dat van Adam en Eva. Men vindt het in Genesis, het eerste boek van de heilige geschriften voor miljoenen christenen en joden. Hun verhaal moet licht werpen op de schepping en ontwikkeling van de mensheid. Of de overlevering ervan helderheid brengt of duistere verwarring, is niet met zekerheid te zeggen.

Honderden auteurs hebben geprobeerd de mysteries ervan uit te leggen, en ik ben het eens met de mensen die beweren dat het verhaal meer een beroep doet op de verbeelding en intuïtie dan op de logica. Fundamentalisten zeggen dat dit verhaal beschrijft hoe door het misbruik van de vrije wil het lijden en de dood in de wereld kwamen. Ze beweren dat we allemaal verbannen zondaars zijn en dat zowel vrouwen als kennis gevaarlijk zijn – sommige joden leren zelfs een gebed aan mannen waarin ze God danken ‘mij niet tot vrouw te hebben gemaakt’. Dit soort denken schept in mijn geest een beeld van de personen in Eden als zijnde bevroren in een houding van boze veroordeling, waarbij ieder een ander als schuldige aanwijst – God beschuldigt Adam in toorn, Adam wijst verwijtend naar Eva, en Eva naar de slang.

Geeft dit harde beeld weer wat de vroegere kerkvaders dachten? Als we naar de bron gaan, ontdekken we, niet tot onze verbazing, dat er toen niet meer eensgezindheid was dan nu. Terwijl velen naar de morele lessen zochten door het paradijselijke paar letterlijk als historische figuren te beschouwen, zochten anderen geestelijke verlichting door allegorische interpretaties. Clemens geloofde dat het verhaal aantoont dat God het huwelijk zegent, terwijl Hiëronymus geloofde dat maagdelijkheid de meer gezegende staat is. Philo, een joods filosoof uit de eerste eeuw, opperde dat Adam het symbool zou kunnen zijn voor het hogere denken (nous), en Eva voor het lichaam. Misschien door het in verband te brengen met het beeld van Sophia, draaiden sommige denkers het symbool om: ‘de meeste van de bekende gnostische teksten schetsen Adam (niet Eva) af als degene die de psyche vertegenwoordigt, terwijl Eva het hogere beginsel vertegenwoordigt, het spirituele zelf.’* Augustinus suggereerde op een bepaald punt dat Adam Christus was en Eva de kerk. Hoe kon hij dan later tot de conclusie komen dat Eva verkeerde keuzes maakte? Zijn tijdgenoot Julius predikte dat zowel de pijn van de bevalling als van de dood zelf een deel van de natuurlijke gang van zaken waren, en niet een unieke straf, terwijl orthodoxe gelovigen onderwezen dat God door blijft gaan de mensheid te selecteren en te straffen.

*Elaine Pagels, Adam, Eva en de slang, blz. 117.

Er bestond toen net zomin een eensgezinde visie als nu. Tegenwoordig interpreteren sommige mensen het verhaal zo, dat Adam de morele vrijheid had te kiezen en dat wij die ook hebben. Anderen beweren dat seksuele begeerte een straf is die zich ondanks onze vrije wil ontwikkelt, en dat dit het bewijs is dat God nooit de bedoeling had dat we vrij zouden zijn. Weer anderen suggereren dat we een onbepaalde hoeveelheid morele vrijheid hebben. Terwijl sommige mensen de goedheid van de schepping verklaren, leggen velen de nadruk op de slechtheid ervan – maar zeer weinig mensen proberen in te gaan op de volledigheid ervan.

We worden uitgedaagd om open te staan voor vele niveaus van waarheid om er zoveel mogelijk betekenis in te ontdekken zonder enig denkbeeld buiten beschouwing te laten. We hoeven ten slotte niet te kiezen tussen het ene of het andere standpunt – het was niet de boom van kennis van goed of kwaad (waarbij de goede appels aan de ene kant groeiden en de kwade appels aan de andere kant).

Wat was de oorsprong van Genesis – wat zouden de schrijvers van Genesis in gedachten hebben gehad toen ze het boek schreven? Historici hebben de omzwervingen van joodse stammen onderzocht, die daarbij vele culturen hebben beïnvloed (en erdoor beïnvloed zijn). Door het aaneenvoegen van verhalen uit Sumerische, Assyrische en Babylonische bronnen, hebben ze legendes ontdekt over de schepping, de vloed, de toren van Babel en andere die erop wijzen dat de verhalen in Genesis slechts een klein gedeelte zijn van de totale literatuur van de volken die in die tijd hebben geleefd. Afhankelijk van iemands specialisme, kan de zaak vanuit vele hoeken benaderd worden.

De kabbalisten benaderen de symboliek van Eden getalsmatig en beweren bijvoorbeeld dat de getalswaarde van de naam Jehovah gelijk is aan de diameter van een cirkel, het symbool voor heelheid. Taalkundigen zeggen dat het woord Jehovah afgeleid is van vier lettergrepen (Yod ‘vader’, He ‘moeder’, Vau ‘zoon’, en He ‘geboorte, opwekking’), een benadering die op zich een hele filosofie omvat. Enkele wiskundig ingestelde onderzoekers hebben aangetoond hoe de Grote Piramide architectonisch het geheel van Genesis bevat, uitgedrukt in lengtematen van duimen en ellen. Anderen lichten astronomisch toe hoe de ouden spraken van een val of ondergang voorafgaand aan die van ons oorspronkelijke paar, die van twee constellaties van elk zeven sterren – de Grote Beer en de Kleine Beer.

Misschien begint het pad naar Eden met het verhaal van God die hemel en aarde in zes dagen schept, en de zevende dag heiligt en rust. De westerling van de twintigste eeuw komt dit als een uniek en bijzonder verhaal voor; hij realiseert zich niet dat het lijkt op andere scheppingsmythen, waarin zeven scheppende godheden een bijdrage leveren aan de wording. De Egyptenaren vertelden van de zeven Khnumu, de Nazareeërs van zeven geesten en de hindoes van zeven Prajapati’s. De oude Iraniërs geloofden dat zeven godheden (Yazata’s of Amesha Spenta’s) de wereld vormden in zeven gebieden in zeven stadia, wat erg lijkt op de opvattingen van de Hopi-indianen met hun zeven werelden en zeven universums. De hermetica vertelt ons hoe het lichaam van de mens werd voortgebracht door de Natuur en gaven ontving van zeven spirituele bouwers, die iets van zichzelf schonken. Dit geeft een nieuwe betekenis aan de versregel ‘Laten wij de mens naar ons beeld en gelijkenis scheppen’ (Genesis 1:26). Wie is ‘wij’ en wat zegt het over de godheid als de beeltenis en gelijkenis ervan verstandeloos is?

Zelfs het mysterie van de vrouw die uit de man werd gemaakt, wordt in andere tradities en heilige teksten herhaald, zoals Het Egyptisch dodenboek en het verhaal van Brahma en Vach [spr. Vaatsj], dat verhaalt van een androgyne godheid die eenslachtig werd als metafoor voor het nieuwe vermogen tot het voortbrengen op dit gebied.* Aldus kan Eva de scheppende en vruchtbare aspecten van zowel de godheid als de mensheid vertegenwoordigen – terwijl ze vervolgens het kanaal voor de mensheid wordt om het leven op aarde binnen te gaan. Als zodanig kan ze het symbool zijn voor evolutie, het eeuwige proces van worden.

*Zie ‘Evolutie en de seksen’.

Zich Eva eerder voor te stellen als iemand die het proces van transformatie bevorderde dan het tegenwerkte, komt overeen met oude verhalen die gaan over het ontwaken van het verstand, verhalen waarin ook slangen voorkomen. De slang van Eva is ten onrechte beschuldigd van het invoeren van het kwaad in de hof – vermoedelijk was het reeds aanwezig in de boom van kennis van goed en kwaad (geschapen door God, moeten we aannemen, die alles schiep en ‘zag dat het goed was’). Historisch worden slangen met de draak in verband gebracht, die door oude volken als een symbool voor wijsheid werd gebruikt – en de slang van Eden zou niets te betekenen hebben als hij niet wijs was. Het afwerpen van de huid is een krachtige analogie voor de beweging van het leven door tijdelijke vormen. Als illustratie van het voortdurend groeien van het nieuwe uit het oude, brengt hij het idee van voortplanting en vruchtbaarheid naar voren, en wordt afgebeeld als de ouroboros, het symbool voor oneindigheid. H.P. Blavatsky wees erop dat Adam en Eva zich niet alleen verstandelijke kennis verwierven toen ze van de appel aten, maar ook kennis van het scheppen en voortbrengen. (Als de mensheid de scheppende goden niet meer nodig had, was dat misschien een reden waarom Jehovah zo boos was en waarom zij daarop de behoefte aan vijgenbladeren voelden.)

Het is interessant in overweging te nemen dat beiden de waarheid spraken – God, die zei dat zij zouden sterven als ze van de boom van kennis aten; en de slang die zei: ‘Gij zult de dood niet sterven, maar God weet dat, ten dage als gij daarvan eet, zo zullen uw ogen geopend worden, en gij zult als goden (hier weer in het meervoud) wezen, kennende het goed en het kwaad’ (Genesis 3:4-5). Beiden spreken de waarheid als we bedenken dat het lichaam net als de slangenhuid sterft, maar net als de slang, gaat het leven door. Er is iets dat de dualiteiten overleeft: net als de slang in zijn nieuwe vorm overleeft, is er een innerlijke essentie die de overhand heeft en goed en kwaad oplost.

God en de slang waren die dag niet de enige verschaffers van kennis in het Hof van Eden. De boom, ook een oud symbool, werd vaak afgeschilderd als de bewaarder van heilige of geheime kennis, en werd vaak door draken van wijsheid bewaakt. Denk aan de Noorse wereldboom, Yggdrasil, de heilige banyan van de hindoes, de kabbalistische levensboom, en de bodhi-boom waaronder Boeddha zat. De mensheid zelf werd soms voorgesteld als een boom, en het houten kruis kan een uitbreiding zijn van hetzelfde begrip. Joseph Campbell wees erop dat tuinen en bomen inderdaad de wereld van de slang uitmaken, ze horen bij elkaar.

Ieder van de hoofdpersonen in deze gebeurtenis verschaft een ruime mogelijkheid tot verschillende betekenissen, maar wat kan er gezegd worden over het paradijs? Eden was een plek van onschuld, tenminste voor sommige van haar bewoners – God en de slang lijken niet zo naïef. Het waren Adam en Eva van wie de ogen gesloten waren, ofwel, ze wisten niet dat ze in het paradijs waren. Hoe konden ze weten wat het betekende te zondigen, zonder goed van kwaad te kunnen onderscheiden? Net als kinderen waren ze niet ontwaakt, leefden in een soort droomtijd op een plaats van ouroborische eenheid, vergelijkbaar met de baarmoeder. Betekent hun vermeende val dat zij (en wij die volgen) waren ‘geschapen’ om altijd in de baarmoeder te blijven?

Misschien zou het een grotere overtreding zijn geweest om niet in de appel te bijten. Wat als Eva nee zou hebben gezegd? Zou dat niet het begaan van een zonde zijn geweest – de zonde om niet naar morgen te gaan, om in een oneindig gisteren te willen blijven? Als we weigeren vooruit te gaan, sluiten we onszelf op in de gevangenis van Eden. Het paradijs kan daar zijn waar we nog onwetend, nog slapend, zijn. Wakker worden is Eden verlaten, gewaarworden, bewust, herboren. En dan kunnen we nooit meer teruggaan naar de vroegere staat van onschuld, van onwetendheid. Als er zoiets als zonde bestaat, heeft het misschien te maken met te slapen wanneer het tijd is om wakker te zijn. Misschien is de zonde om niet met de tijd mee te gaan – te veel of te weinig kennis op het verkeerde moment kan schadelijk zijn, zoals buskruit in de handen van een kind. We zijn zelf vaak niet bij de tijd; als tiener hebben we een volwassen lichaam en onvolwassen emoties, of als volwassene laten we kansen aan ons voorbijgaan. We worden niet volledig ontwaakt geboren en moeten vele (goede en slechte) keuzen maken om wakker te worden.

Het is goed dat er geen eensluidende uitleg of visie op het verhaal van Adam en Eva is. Op deze manier kunnen we iedere mogelijke interpretatie in overweging nemen – en ogenschijnlijke tegenstellingen wekken ons op vragen te stellen, onszelf te verwonderen en te twijfelen. Als instellingen het stellen van vragen ontmoedigen door te verklaren dat er maar één antwoord, één God en één weg is, ontmoedigen ze ons onderzoek. Door te zeggen dat we geen vragen behoren te stellen, herhalen ze steeds het tafereel waarin God Adam vertelt dat hij niet van de boom van kennis moet eten. Wanneer iemand blijft bij slechts één interpretatie (en vooral wanneer die interpretatie zowel de mens als de godheid kleineert en degradeert), worden in die zin de instituties en hun verhalen tot giftige vruchten. Een beet in een vergiftigde appel laat Sneeuwwitje in slaap vallen; heeft eenzelfde soort beet ons eeuwenlang nachtmerries bezorgd? Vanzelfsprekend kan God doen wat hij wil, en we worden er vaak aan herinnerd dat zijn wegen ondoorgrondelijk zijn, maar die verklaring is uiteindelijk onbevredigend. Dus laten we onszelf toestaan opnieuw de vragen te stellen die we terzijde hadden geschoven.

‘Veel gnostici lazen het verhaal van Adam en Eva . . . als een beschrijving van wat zich afspeelt in iemand die zich in het proces van spirituele zelfontdekking bevindt’ (Pagels, blz. 116). Het is wellicht van meer dan alleen poëtische waarde als we ons realiseren dat ieder symbool binnenin onszelf leeft. Ieder van ons is zowel een boom als een deel van de wereldboom, ieder is zowel een vurige schepper als een vonk van het goddelijke. Adam, Eva en de slang leven zowel in ons als buiten ons. De zonde, datgene wat wellicht verboden is, zou kunnen zijn zich te veel met een van de symbolen te vereenzelvigen en zodoende de andere te ontkennen. Zuivere goedheid, zuivere slechtheid, zuivere symbolen bestaan niet – ze zijn allemaal met elkaar verbonden en verwant. Onze taak is misschien eerder alle symbolen levend te houden dan welke dan ook te verwerpen. Misschien is onze open acceptatie het enige wat nodig is om het tafereel waar de imago’s van God, Adam en Eva boos en beschuldigend naar elkaar wijzen, te transformeren in één waarin ieder naar de ander uitreikt.

Bibliografie

  • Blavatsky, Helena P., De geheime leer, Theosophical University Press Agency, Den Haag, 1988.
  • Campbell, Joseph, & Bill Moyers: Mythen en bewustzijn: de kracht van de mythologische verbeelding, De Haan, Houten, 1992 (The Power of Myth, Doubleday, New York, 1988).
  • Forrester-Brown, James A., The Two Creation Stories in Genesis, John M. Watkins, Londen, 1920.
  • Halevi, Z’ev ben Shimon, Adam and the Kabbalistic Tree, Samuel Weiser, New York, 1974.
  • Hanson, Richard S., The Serpent Was Wiser, Augsburg Publishing House, Minneapolis, 1972.
  • Marsella, Elena Maria, The Quest for Eden, Philosophical Library, New York, 1966.
  • Pagels, Elaine, Adam, Eva en de slang, Servire, Katwijk, 1989 (Adam, Eve, and the Serpent, Random House, New York, 1988).
  • Smith, George, The Chaldean Account of Genesis, Wizards Bookshelf, Minneapolis, 1977.
  • Speiser, E.A., vert., The Anchor Bible, deel 1 ‘Genesis’, Doubleday, Garden City, 1964.

Religie: christendom

Artikelen van Nancy Coker


Uit het tijdschrift Sunrise sep/okt 1995

© 1995 Theosophical University Press Agency