Theosophical University Press Agency

Noodlot of vrije wil?

David Pratt

Gerard Croiset was een opmerkelijke Nederlandse paragnost. Hij ontwierp een experiment, bekend als de ‘stoelproef’, waarbij hij probeerde van tevoren de persoon te beschrijven die op een willekeurig gekozen stoel zou gaan zitten tijdens een toekomstige openbare bijeenkomst, zonder de aard of de plaats van die gebeurtenis te kennen. Bij één zo’n proef zei Croiset dat de persoon die op de uitgekozen stoel zou zitten een man zou zijn, 1,75 m lang, die zijn zwarte haar recht naar achteren borstelde, een gouden tand in zijn onderkaak had, een litteken op zijn grote teen, die zowel in de wetenschap als in de industrie werkte en die een laboratoriumjas droeg waarop soms vlekken zaten van een groenachtige chemische stof. Twee weken later vond de bijeenkomst plaats (in Denver, Colorado) en de persoon die op de betrokken stoel zat was een man die in elk opzicht paste bij de beschrijving van Croiset op één na – in plaats van 1,75 m was hij 1,77 m.1 Croiset nam de stoelproef 25 jaar lang met opvallend succes. Een dergelijk experiment roept de vraag op hoe vrij we eigenlijk zijn.

Er zijn drie hoofdstandpunten die we ten aanzien van de vrije wil kunnen innemen: of we hebben een volstrekt vrije wil, of we hebben helemaal geen vrije wil, of we hebben een zekere mate van vrije wil. Het idee dat we volstrekt vrij zijn is vergezocht, want er zijn bepaalde voor de hand liggende beperkingen aan onze vrijheid: we zijn niet vrij iets te doen waar we lichamelijk niet toe in staat zijn. We kunnen bijvoorbeeld niet het verleden veranderen, onder water ademen, of vliegen als een vogel. Naast deze fysieke beperkingen zijn er ook psychologische beperkingen aan onze vrijheid: onze mentale gesteldheid en onze talrijke gewoonten en instincten spelen een belangrijke rol bij het bepalen van ons handelen. Sommige mensen zeggen misschien dat al die restricties zo sterk zijn dat we er totaal geen controle over hebben en helemaal geen vrije wil hebben. Dit extreme standpunt staat bekend als fatalisme, voorbeschikking, of ‘sterk’ determinisme. Volgens het fatalisme kunnen we niet iets anders kiezen dan de keuze die we feitelijk maken; alles wat we doen is voorbestemd, en ons gevoel vrij te zijn is een illusie. Het is niet mogelijk fatalisme te bewijzen, maar het is ook niet mogelijk het te weerleggen, omdat een fatalist zou zeggen dat wat we ook doen of zeggen om te proberen het fatalisme te weerleggen, zelf door het lot is bepaald!

We kunnen onmogelijk ontkennen dat we soms onze zelfbeheersing verliezen en voor een onweerstaanbare drang bezwijken; soms worden we door onbewuste motieven en verlangens gedreven waarvan we zelfs niet weten dat we ze hebben. Maar de meesten van ons hebben het gevoel dat we ten minste een deel van de tijd zelf vrijelijk bepalen wat we doen en dat we ten minste sommige impulsen kunnen weerstaan als we daar echt onze zinnen op zetten. De opvatting dat ons handelen deels wordt bepaald door krachten buiten onze macht en deels door onze eigen vrije wil noemt men soms ‘zwak’ determinisme.

Een vrije wil betekent dat ons zelfbewuste denkvermogen onze hersenen en onze gedragingen kan beïnvloeden en beheersen. Experimenten hebben aangetoond dat bepaalde gebieden van de hersenen worden geactiveerd vlak voor we uit eigen wil een handeling verrichten. Maar waar komt dat activeren vandaan? Volgens de orthodoxe wetenschappelijke theorie over het denken zijn mentale toestanden gelijk aan hersentoestanden – d.w.z. het denkvermogen is het brein. Dit zou betekenen dat of één deel van onze hersenen een ander deel activeert, dat dan weer een ander deel activeert, enz., of dat een bepaald hersengebied spontaan wordt geactiveerd, zonder enige oorzaak; het is moeilijk in te zien dat een van deze mogelijkheden een grondslag voor een bewust zelf of vrije wil kan verschaffen.

De orthodoxe theorie over het denken heeft echter ook tegenstanders. Een van hen is de eminente neuroloog en Nobelprijswinnaar Sir John Eccles, die het officiële standpunt afdoet als ‘een bijgeloof dat wordt gehuldigd door dogmatische materialisten’. Hij noemt zijn alternatieve benadering dualistisch interactionisme: hij zegt dat we een niet-materieel denkvermogen of zelf hebben dat inwerkt op onze stoffelijke hersenen en onze handelingen bepaalt door geselecteerde hersencellen te activeren.2 De bioloog Rupert Sheldrake gaat een stap verder: hij herkent verscheidene niet-materiële (of liever niet-fysieke) niveaus van onze constitutie. Hij zegt dat de structuur van ons fysieke lichaam wordt bepaald door morfogenetische velden, onze gewoonten door morfische gedragsvelden, en onze gedachten en ideeën door mentale morfische velden; hij oppert dat ons bewuste zelf misschien een nog hoger niveau is dat in wisselwerking staat met de lagere velden en via deze met het stoffelijke brein en het lichaam.3

De opvatting dat we op vele niveaus bestaande wezens zijn vinden we terug in de mystieke en religieuze tradities van de wereld. Het christendom bijvoorbeeld spreekt over lichaam, ziel en geest. De Vedanta van de hindoes spreekt over vijf kosa’s of bewustzijnslagen; en theosofie spreekt over zeven ‘beginselen’. Hoeveel niveaus we precies willen onderscheiden is van ondergeschikt belang. Waar het om gaat is dat we niet ons fysieke lichaam zijn; we hebben een fysiek lichaam, dat het voertuig of instrument is door middel waarvan ons werkelijke zelf ervaring in de stoffelijke wereld vergaart.

We hebben twee vormen van wil: een passieve of automatische wil, die verband houdt met onze gewoonten en instincten, en een actieve of vrije wil. De meeste lichaamsfuncties – zoals onze ademhaling, het kloppen van het hart, de spijsvertering en groei – worden gewoonlijk onbewust bestuurd door ons autonome zenuwstelsel, met andere woorden door onze passieve wil. Onze passieve wil speelt ook een belangrijke rol bij het bepalen van ons handelen, vooral wanneer we instinctmatig handelen, zonder na te denken. Onze vrije wil daarentegen stelt ons in staat om weloverwogen, doelgerichte handelingen te verrichten; het is een vorm van zelfbewuste zelfbeschikking, en brengt morele verantwoordelijkheid met zich mee.

Het is duidelijk dat onze keuzen en beslissingen sterk worden beïnvloed door de patronen van gedachten, gevoelens en gedragingen die uit ons verleden komen. Vanaf het ogenblik dat we worden geboren, beginnen we bepaalde kenmerkende karaktertrekken te vertonen, die vervolgens in de loop van ons leven worden ontwikkeld of gewijzigd wanneer we op omstandigheden reageren en in wisselwerking staan met de mensen om ons heen – deels passief en instinctief en deels actief en zelfbewust. Maar waar komt ons grondkarakter vandaan? Er zijn drie denkbare antwoorden op die vraag.

Materialisten zouden zeggen dat ons grondkarakter wordt bepaald door de genen die we van onze ouders erven, en door de vraag welke van die genen in ons lichaam worden geactiveerd. Vraagt men hun waarom we de ouders hebben die we hebben en wat bepaalt welke genen actief en welke recessief zijn, dan zouden ze kortweg antwoorden: toeval. Maar zich op toeval beroepen verklaart niets; in feite houdt het in dat er geen verklaring is: de dingen zijn nu eenmaal zoals ze zijn. Pogingen om de wonderen van het leven en het denken te herleiden tot willekeurige fysisch-chemische wisselwerkingen zijn volkomen ontoereikend en onbevredigend.

Een tweede mogelijkheid is dat er een God is, een goddelijk wezen dat een nieuwe mensenziel schept voor ieder kind dat geboren wordt. Als God ons ons karakter geeft en de omstandigheden van onze geboorte bepaalt, zou hij ook grote verantwoordelijkheid dragen voor alle daaropvolgende gebeurtenissen in ons leven. Dat zou betekenen dat mensen lijden omdat het Gods wil is dat ze moeten lijden. Een wezen dat tot zo’n wreedheid en onrechtvaardigheid in staat is zou meer een harteloze demon dan een ‘god’ zijn. Een extreem voorbeeld van dit standpunt is te vinden in de presbyteriaanse geloofsbelijdenis van Westminster [van de Britse hervormde kerk] (3.6.016), die zegt: ‘Bij beschikking van God en voor de openbaring van zijn glorie zijn sommige mensen en engelen voorbestemd tot eeuwigdurend leven en anderen voorbeschikt tot eeuwigdurende dood.’ Een weinig inspirerende leer!

Een derde mogelijkheid, de meest redelijke, is reïncarnatie. Volgens deze zienswijze wordt onze ziel steeds opnieuw op aarde herboren, en in elk leven oogsten we wat we in vorige levens hebben gezaaid, en zaaien we wat we in toekomstige levens zullen oogsten. Er bestaat geen toeval maar een web van oorzaak en gevolg, of karma, waarbij de gevolgen van al onze gedachten en daden uiteindelijk op onszelf terugslaan, in dit of in een toekomstig leven. Wanneer een ziel weer incarneert wordt ze naar de ouders getrokken die haar een lichaam en de omgeving kunnen bieden die het meest passen bij de neigingen die ze al bezit. In plaats van onze karaktertrekken dus van onze ouders te erven, erven we in werkelijkheid via onze ouders van onszelf – van ons eigen verleden.

De talloze oorzaken die we in vorige levens in gang hebben gezet, stuwen ons onverbiddelijk naar de toekomst en beperken onze huidige vrijheid. Dit verklaart waarom veel van wat we doen tamelijk voorspelbaar is en waarom het soms mogelijk is flitsen van de toekomst op te vangen, zoals bij de stoelproef. Men schat dat tussen 10 en 15% van de bevolking één of meer paranormale ervaringen heeft gehad. Ongeveer 60% daarvan komt voor in dromen, 30% neemt de vorm aan van een ingeving of voorgevoel en de rest zijn hallucinaties of (spook)verschijningen. Meer dan de helft van alle paranormale ervaringen betreft voorkennis – ze brengen informatie over een gebeurtenis die nog niet heeft plaatsgevonden. In één onderzoek naar ervaringen met voorkennis stelde men vast dat er in ongeveer tweederde van de gevallen niet was geprobeerd de gebeurtenis te voorkomen, hetzij omdat de ervaring was vergeten, of omdat de betrokken persoon bang was belachelijk te worden gemaakt als het voorgevoel onjuist zou blijken, of om andere reden. In 69% van de gevallen waarin een poging werd gedaan om te vermijden wat was voorzien, bleek het ingrijpen ten minste gedeeltelijk succes te hebben; in de andere gevallen bleef ze zonder succes, gewoonlijk omdat de in de ervaring overgebrachte informatie niet voldoende was om passende maatregelen te kunnen nemen. In enkele gevallen hadden mensen die probeerden in te grijpen het gevoel dat hun pogingen om te verhinderen dat iets zou plaatshebben misschien in feite tot de gebeurtenis hadden bijgedragen.4

Het volgende verhaal – waarschijnlijk onwaar – wordt over de Griekse tragedieschrijver Aeschylus verteld. Nadat hij uit zijn sterren te weten was gekomen dat hij op een bepaald moment zou sterven door een voorwerp dat op zijn hoofd zou vallen, vluchtte Aeschylus naar de woestijn met de bedoeling dat hij daar zou blijven tot het noodlottige moment voorbij was. Na op een ruime open plek te zijn gaan zitten, met niets dan de blauwe hemel boven zich, voelde Aeschylus zich redelijk veilig. Maar een grote arend, die een schildpad in zijn bek droeg, vloog over en omdat die het kale hoofd van de dichter aanzag voor een rots, liet hij de schildpad erop vallen om het schild te breken, waardoor Aeschylus werd gedood en de voorspelling dat hij zou sterven door een op zijn hoofd vallend voorwerp in vervulling ging!

Een ander tragisch – maar waar – verhaal gaat over de Franse actrice Irene Muza, die eens deelnam aan een experiment waarbij ze onder hypnose werd gebracht en haar werd gevraagd of ze haar toekomst kon zien. Ze antwoordde: ‘Mijn carrière zal maar kort duren; ik durf niet te zeggen wat mijn einde zal zijn – het zal vreselijk zijn’. De proefnemers waren nogal van hun stuk gebracht en besloten Muza niet te vertellen wat had plaatsgevonden. In plaats daarvan gaven ze haar een posthypnotische suggestie om alles te vergeten wat ze had gezegd. Een paar maanden later morste haar kapper per ongeluk wat spiritus op een brandende kachel, met als gevolg dat het haar en de kleding van Muza vlamvatten. Binnen een paar seconden was ze in vlammen gehuld en enkele uren later stierf ze in het ziekenhuis.5 Ten slotte zijn er 19 gedocumenteerde gevallen van mensen die een voorgevoel kregen van het zinken van de Titanic tijdens haar eerste reis in 1912. Tot die 19 mensen behoorden verscheidene passagiers, van wie sommigen aandacht schonken aan hun voorgevoelens en in leven bleven, terwijl anderen deze negeerden en verdronken.

Het is vanzelfsprekend dat het verleden van ieder mens bepaalde soorten toekomst waarschijnlijker maakt dan andere. Wijlen de natuurkundige David Bohm gaf als commentaar:

Wanneer mensen over ongevallen dromen en op basis daarvan niet het vliegtuig of het schip nemen, hebben ze niet de werkelijke toekomst gezien. Het was alleen iets in het heden dat impliciet is en bezig is om die toekomst te maken. De toekomst die zij zagen verschilde in feite van de werkelijke toekomst omdat ze die veranderden. Daarom denk ik . . . dat, als die verschijnselen bestaan, er een vooruitlopen op de toekomst is in de impliciete orde in het heden. Zoals men vroeger vaak zei, komende gebeurtenissen werpen hun schaduw in het heden. De schaduwen ervan worden diep in de impliciete orde geworpen.
geciteerd in The Holographic Universe, blz. 212

Met ‘impliciete orde’ bedoelt Bohm een dieper, niet-gemanifesteerd werkelijkheidsniveau; in sommige opzichten komt het overeen met wat in de theosofische traditie bekendstaat als het astrale gebied of astrale licht, dat bestaat uit een ijlere graad van energie-substantie die door de hele ruimte is verspreid. In het astrale licht wordt een optekening van alle gebeurtenissen uit het verleden bewaard en werpen toekomstige gebeurtenissen hun schaduwen vooruit. H.P. Blavatsky zei dat de geboorte en het lot van ieder kind ‘al in het astrale licht is geschetst – niet als noodlot, maar alleen omdat de toekomst, evenals het VERLEDEN, altijd leeft in het HEDEN’.6 We kunnen de toekomst opvatten als iets vloeibaars, maar bezig zich te kristalliseren, en hoe meer ze nabijkomt, des te meer ze een vaste vorm krijgt. Voor ingrijpende wereldgebeurtenissen vindt de kristallisatie waarschijnlijk lang tevoren plaats, en zo ook bij de belangrijkste gebeurtenissen in ons eigen leven, zoals een huwelijk, ernstige ongevallen en de dood.

Wanneer we sterven, zien we een panoramisch visioen waarin alle gebeurtenissen uit ons afgelopen leven vóór ons de revue passeren; we zien onszelf zoals we werkelijk zijn, ‘niet geflatteerd, en vrij van eigenwaan’, en begrijpen de volmaakte rechtvaardigheid van alles wat ons is overkomen. Wanneer de periode van rust na de dood voorbij is en het tijd is naar het leven op aarde terug te keren, ziet de reïncarnerende ziel een ander visioen, ditmaal van het leven dat haar te wachten staat en de oorzaken die ertoe hebben geleid; maar we zien alleen de grote trekken en zijn vrij de bijzonderheden zelf in te vullen.

Al de ontelbare kleine keuzen die we hebben gedaan, leven na leven, werken samen om een specifieke karmische stroom voort te brengen die ons in een bepaalde richting voert. Dit is onze bestemming, maar het is een door onszelf gemaakte bestemming, door onszelf voortgebracht, gevormd door onze verlangens en gesmeed door onze wil. Er bestaat niet zoiets als noodlot in de zin dat ons leven wordt bestuurd door krachten van buitenaf waarbij wijzelf geen enkele rol hebben gespeeld om ze tot stand te brengen. Iedere keer dat we denken, spreken of handelen, brengen we voor onszelf oorzaken voort voor toekomstig geluk of leed. Iedere laaghartige en zelfzuchtige gedachte of daad vertraagt onze evolutie en iedere edele gedachte of onzelfzuchtige daad brengt die vooruit. Als we toegeven aan alle impulsen of verlangens – hoe minderwaardig ook – die in ons hoofd opkomen, geven we geen blijk van vrijheid, maar van slaafsheid. Het kan een nuttige oefening zijn als het ware een stapje terug te doen en gade te slaan hoe we in verschillende situaties reageren, en ons dan eerlijk af te vragen welk deel van ons echt de leiding had. De gewoontegroeven gaan diep en kunnen niet van de ene op de andere dag worden uitgewist; het veranderen van ons gedrag is daarom een geleidelijk proces. Maar de keus is aan ons of we proberen onze lagere natuur te beheersen en om te vormen tot iets hogers, of dat we toelaten erdoor te worden beheerst.

Zelfbewustzijn betekent letterlijk bewustzijn van ons eigen zelf, in tegenstelling tot het niet-zelf – de wereld om ons heen, inclusief andere zelven. In ons huidige ontwikkelingsstadium leidt dit vaak tot de indruk dat we volledig afgescheiden en verschillend van anderen zijn. Afgescheidenheid is de oorzaak van zelfzucht, en het misbruiken van onze vrije wil uit zelfzucht en onwetendheid is de hoofdoorzaak van de meeste problemen in de wereld. Maar afgescheidenheid is een illusie: we zijn in feite meer zoiets als wervelingen of draaikolken in een rivier – ieder van ons is uniek, maar onscheidbaar van de allesomvattende stroming van de natuur. Zoals stoffelijke atomen voortdurend van het ene naar het andere lichaam gaan, zo trekken onze gedachten en ideeën van het ene naar het andere denkvermogen en verweven ons allemaal tot één onderling afhankelijk geheel. We zijn in wezen één mensheid en één wereld en daaruit volgt dat we zouden moeten proberen onze vrijheid te gebruiken om ons leven te leiden in harmonie met de natuur, op een manier waar anderen voordeel van hebben. En hoe meer we onze spirituele wil en onze edeler, altruïstische eigenschappen ontwikkelen, hoe meer we onze bestemming zullen beheersen.

Noten

  1. Michael Talbot, The Holographic Universe, HarperPerennial, 1991, blz. 207.
  2. Zie ‘John Eccles over het denkvermogen en de hersenen’, Sunrise, nov/ dec 1995.
  3. Zie ‘Rupert Sheldrake: Een theosofische evaluatie’, delen 1 & 2, Sunrise, nov/dec 1992 & jan/feb 1993.
  4. Richard S. Broughton, Parapsychology: The Controversial Science, Ballantine Books, 1991, blz. 18-21.
  5. The Holographic Universe, blz. 210.
  6. De geheime leer, 1:136.

Karma, vrije wil, lot

Artikelen van David Pratt


Uit het tijdschrift Sunrise jan/feb 1999

© 1999 Theosophical University Press Agency