Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud deel 2 pagina vooruit

24. Het kruis en het pythagorische tiental

De eerste gnostici beweerden dat hun wetenschap, de gnosis, berustte op een vierkant, waarvan de hoeken respectievelijk sige (stilte), bythos (diepte), nous (spirituele ziel of denkvermogen), en aletheia (waarheid) voorstelden.

Ze waren de eersten die aan de wereld dat bekendmaakten en onthulden wat eeuwenlang verborgen was gebleven, namelijk de tau in de vorm van een procrustesbed, en christos als incarnerend in chrestos, hij die zich met het oog op bepaalde doeleinden vrijwillig beschikbaar stelde voor een reeks mentale en fysieke martelingen.

Voor hen bestond het hele metafysische en stoffelijke heelal in, en kon het worden uitgedrukt en beschreven door, de cijfers van het getal 10, het pythagorische tiental.

Dit tiental, dat het heelal en zijn evolutie uit de stilte en de onbekende diepten van de spirituele ziel, of anima mundi, voorstelde, bood de onderzoeker twee kanten of aspecten. Het werd in het begin gebruikt voor en toegepast op de macrokosmos, waarna het afdaalde tot de microkosmos, of de mens. Zowel de puur verstandelijke en metafysische, of de ‘innerlijke wetenschap’ als de even puur materialistische of ‘oppervlakte-wetenschap’, konden worden verklaard en omvat door het tiental. Kortom, het kon worden bestudeerd op basis van de algemene begrippen van Plato, en volgens de inductieve methode van Aristoteles. Eerstgenoemde ging uit van een veelomvattende goddelijke idee, waarbij de veelheid uit de eenheid voortkwam, of de cijfers van het tiental verschenen, maar alleen om ten slotte weer te worden opgenomen en te verdwijnen in de oneindige cirkel. Laatstgenoemde steunde uitsluitend op zintuiglijke waarneming, waarbij het tiental kon worden opgevat als de eenheid die zich vermenigvuldigt, of als de stof die zich differentieert, en de studie ervan bleef beperkt tot het platte vlak, tot het kruis, of de zeven die voortkomt uit de tien, het volmaakte getal, zowel op aarde als in de hemel.

Dit tweevoudige stelsel werd samen met het tiental door Pythagoras uit India meegebracht. Dat dit het stelsel van de brahmanen en Iraniërs was, zoals ze door de oude Griekse filosofen worden genoemd, wordt bevestigd door de hele Sanskrietliteratuur, zoals de Purana’s en de Wetten van Manu. In deze Wetten of Verordeningen van Manu staat dat Brahma eerst ‘de tien heren van het zijn’ schept, de tien prajapati’s of scheppende krachten; deze tien brengen ‘zeven’ andere manu’s voort, of, beter gezegd, zoals in sommige manuscripten staat, munin (in plaats van manun), ‘toegewijden’, of heilige wezens,1 die in de westerse religie de zeven engelen van de tegenwoordigheid worden genoemd. Dit mysterieuze getal zeven, geboren uit de bovenste , die zelf is geboren uit de top daarvan, of de stille diepten van de onbekende universele ziel (sige en bythos), is de zevenvoudige saptaparna-plant, geboren en gemanifesteerd aan de oppervlakte van de grond van het mysterie, uit de drievoudige wortel die diep begraven ligt in die ondoordringbare grond. Deze gedachte wordt volledig uitgewerkt in het hoofdstuk ‘Oorspronkelijke substantie en het goddelijk denken’ (deel 1, blz. 355ev), dat de lezer zorgvuldig moet bestuderen als hij het metafysische denkbeeld wil begrijpen dat in bovengenoemd symbool besloten ligt. Volgens de esoterische filosofie van deze kant van de Himalaya (dat is die van de kosmogonie van de oorspronkelijke manu) is de zevenvoudige samenstelling van zowel de mens als de natuur het plan van de Natuur zelf. Alleen het zevende beginsel (purusha) is strikt genomen het goddelijk zelf; want, zoals in Manu wordt gezegd, ‘nadat hij [Brahma] de subtiele delen van die buitengewoon schitterende zes had doordrongen’,2 schiep hij ze of wekte ze tot ‘zelf’-bewustzijn of het bewustzijn van dat Ene zelf. Van deze zes worden vijf elementen (of beginselen, of tattva’s, zoals Medhatithi, de commentator, denkt) ‘de atomaire vernietigbare elementen genoemd’;3 ze worden in bovengenoemd hoofdstuk beschreven.

We moeten nu spreken over de mysterietaal, de taal van de prehistorische volkeren. Deze is niet fonetisch maar een zuivere beeld- en symbolentaal. Ze is tegenwoordig aan heel weinigen volledig bekend, omdat ze bij het volk al ruim 5000 jaar een volstrekt dode taal is. Toch kenden en gebruikten de meeste geleerde gnostici, Grieken en joden haar, hoewel op een heel verschillende manier. We zullen enkele voorbeelden ervan geven.

Op het hogere gebied is het getal geen getal, maar een nul – een cirkel. Op het lagere gebied wordt het één – een oneven getal. Elke letter van de oude alfabetten had haar filosofische betekenis en bestaansreden; het getal 1 betekende bij de ingewijden van Alexandrië een rechtopstaand lichaam, een levende rechtopstaande mens, omdat hij het enige dier is dat dit voorrecht heeft. En door aan de 1 een hoofd toe te voegen, werd deze omgevormd tot een P, een symbool van vaderschap, van het scheppende vermogen; terwijl de R een ‘zich bewegende mens’ betekende, iemand die op weg is.4 Pater Zeus had dus niets seksueels of fallisch in zijn klank of in de vorm van zijn letters; ook πατήρ Δεύς had dat niet. Als we nu kijken naar het Hebreeuwse alfabet, zullen we zien dat, terwijl 1 of aleph, א, een stier of os tot symbool heeft, het volmaakte getal 10, of de één in de kabbala, een jod, י (y, i, of j), is, en als de eerste letter van Jehovah het mannelijk voortplantingsorgaan betekent, enz.

De oneven getallen zijn goddelijk, de even getallen zijn aards, duivels, en brengen ongeluk. De pythagoreeërs haatten het tweevoudige. Voor hen was het de oorsprong van differentiatie, en dus van tegenstellingen, onenigheid, of stof, het begin van het kwaad. In de theogonie van Valentinus zijn bythos en sige (diepte, chaos, in stilte geboren stof) het oorspronkelijke tweetal. Maar bij de eerste pythagoreeërs was de duade die onvolmaakte toestand waarin het eerste gemanifesteerde wezen kwam toen het van de monade werd losgemaakt. Ze was het punt waarop de twee wegen – de goede en de kwade – zich scheidden. Alles wat onoprecht of onwaar was, noemden ze ‘tweevoudig’. Alleen één was goed, en harmonie, omdat er uit één alleen geen disharmonie kan voortkomen. Vandaar het Latijnse woord solus in verband met de ene en enige God, de Onbekende van Paulus. Solus werd echter al snel sol – de zon.

Het drietal is dus het eerste van de oneven getallen, zoals de driehoek het eerste van de meetkundige figuren is.5 Dit getal is echt het mysteriegetal bij uitstek. Om het exoterisch te bestuderen moet men de Cours philosophique et interprétatif des initiations van Ragon lezen, en esoterisch de hindoesymboliek van de getallen; want de combinaties die erop werden toegepast, zijn talloos. Ragon baseerde zijn studie op de occulte eigenschappen van de drie gelijke lijnen of zijden van de driehoek, en hij stichtte op deze grondslag de beroemde vrijmetselaarsvereniging van de trinosofen (zij die drie wetenschappen bestuderen; een stap verder dan de drie gewone graden van de vrijmetselarij die werden gegeven aan hen die op de bijeenkomsten van hun loges niets bestuderen behalve eten en drinken). Zoals Ragon schrijft:

De eerste lijn van de driehoek die de leerling ter bestudering wordt aangeboden is het mineralenrijk, gesymboliseerd door Tubalk ∴ [Tubal-Kaïn]. De tweede zijde waarover de ‘gezel’ moet nadenken, is het plantenrijk, gesymboliseerd door Shibb ∴ [Shibboleth]. In dit rijk begint het voortplanten [génération] van de lichamen. Daarom wordt de letter G stralend voor de ogen van de adept [?!] geplaatst. De derde zijde is bestemd voor de meestervrijmetselaar, die zijn opleiding moet voltooien door de studie van het dierenrijk. Het wordt gesymboliseerd door Mac-benah ∴ (zoon van het verval).6

De eerste driedimensionale figuur is het viertal, het symbool van de onsterfelijkheid. Het is de piramide: want de piramide staat op een driehoekig, vierkant of veelhoekig grondvlak en eindigt met een punt aan de top; zo brengt ze het drietal en het viertal voort, of de 3 en de 4. De pythagoreeërs onderwezen het verband en de betrekking tussen de goden en de getallen in een wetenschap die aritmomantie wordt genoemd. De ziel is een getal, zeiden ze, en beweegt uit zichzelf en bevat het getal 4; en de spirituele en fysieke mens is het getal 3, omdat het drietal voor hen niet alleen het oppervlak, maar ook het beginsel van de vorming van het fysieke lichaam voorstelde. Zo waren de dieren slechts drietallen, alleen de mens was een zevental, als hij deugdzaam was; een vijftal wanneer hij slecht was, want:

Het getal 5 was samengesteld uit een tweetal en een drietal, en dat tweetal bracht alles met een volmaakte vorm in wanorde en verwarring. De volmaakte mens, zeiden ze, was een viertal en een drietal, of vier stoffelijke en drie onstoffelijke elementen; deze drie geesten of elementen treffen we ook in de 5 aan, als deze de microkosmos voorstelt. Laatstgenoemde is een samenstelling van een tweevoud dat rechtstreeks in verband staat met de grove stof, en van drie geesten. Ragon zegt:

Dit slim bedachte cijfer is de vereniging van twee Griekse accenten ‘, geplaatst boven klinkers die al of niet moeten worden geaspireerd. Het eerste teken ‘ wordt de ‘sterke geest’ of hogere geest genoemd, de geest van god, geaspireerd (spiratus) en geademd door de mens. Het tweede teken ’ [het lagere] is de zwakke geest, die de secundaire geest voorstelt, de zuiver menselijke geest; het derde omvat de hele mens. Het is de universele kwintessens, het levensfluïdum of het leven.7

De meer mystieke betekenis van 5 wordt uiteengezet in een uitstekend artikel door Subba Row in Five Years of Theosophy,8 waarin hij enkele regels geeft die de onderzoeker kunnen helpen ‘de diepe betekenis van Sanskrietbenamingen in de oude Indiase mythen en allegorieën’ op te sporen. Laten we intussen nagaan wat er tot dusver in theosofische publicaties werd gezegd over het sterrenbeeld Steenbok, en wat er in het algemeen over bekend is. Iedereen weet dat ♑︎ het tiende teken van de dierenriem is, waarin de zon binnengaat bij het wintersolstitium, omstreeks 21 december. Maar heel weinigen – zelfs in India, tenzij ze zijn ingewijd – kennen het werkelijke mystieke verband dat, zoals men ons zegt, schijnt te bestaan tussen de namen makara en kumara. Het eerste woord betekent een soort amfibie die spottend ‘krokodil’ wordt genoemd, zoals sommige oriëntalisten denken, en het tweede is de titel van de grote beschermheren van yogi’s (zie het Saiva-Purana), de zonen van, en zelfs één met Rudra (Siva) – zelf een kumara. Door hun verband met de mens zijn de kumara’s eveneens verbonden met de dierenriem. Laten we proberen te ontdekken wat het woord makara betekent.

De schrijver van ‘The twelve signs of the zodiac’ zegt:

Het woord makara bevat in zichzelf de sleutel tot zijn juiste interpretatie. De letter ma is gelijk aan het getal 5, en kara betekent hand. In het Sanskriet betekent tribhuja een driehoek, want onder bhuja of kara (synoniemen) wordt een zijde verstaan. Dus betekent makara of pañchakara een vijfhoek.9

De vijfpuntige ster of vijfhoek stelt de vijf ledematen van de mens voor.10 In het oude stelsel, zo zegt men ons, was makara het achtste in plaats van het tiende teken.11

Het genoemde teken dient om de zijden van het heelal voor te stellen, en geeft aan dat het heelal wordt begrensd door vijfhoeken.12

De Sanskrietschrijvers ‘spreken ook over ashtadisas, of acht zijden, die de ruimte begrenzen’, waarbij wordt verwezen naar de lokapala’s, de acht streken van het kompas (vier hoofdstreken en vier tussenliggende streken).

Vanuit een objectief standpunt wordt de microkosmos voorgesteld door het menselijk lichaam. Makara kan worden opgevat als een voorstelling van de microkosmos en tegelijkertijd van de macrokosmos, gezien als uiterlijke objecten van waarneming.13

Maar de ware esoterische betekenis van het woord ‘makara’ is in feite helemaal niet ‘krokodil’, zelfs niet wanneer het wordt vergeleken met het dier dat op de dierenriem van de hindoes is afgebeeld. Het heeft namelijk de kop en de voorpoten van een antilope en het lichaam en de staart van een vis. Daarom vatte men het tiende teken van de dierenriem de ene keer op als een haai, de andere keer als een dolfijn, enz.; want het is het vahana van Varuna, de oceaangod, en wordt daarom vaak jalarupa of ‘watervorm’ genoemd. De dolfijn was bij de Grieken het voertuig van Poseidon-Neptunus, en esoterisch één met hem; en deze ‘dolfijn’ is evenzeer de ‘zeedraak’, als de krokodil van de heilige Nijl het voertuig van Horus, en Horus zelf, is. ‘Ik ben de vis en de zetel van de grote Horus van Kem-our’, zegt de mummievormige god met de krokodillenkop.14 Bij de Peratae gnostici zet Chozzar (Neptunus) de twaalfhoekige piramide om in een bol, ‘en beschildert de poort ervan met veel kleuren’.15 Hij heeft vijf androgyne dienaren – hij is Makara, de Leviathan.

Omdat de opgaande zon werd beschouwd als de ziel van de goden, gezonden om zich elke dag aan de mens te openbaren, en omdat de krokodil bij de eerste zonnestralen uit het water kwam, werd dat dier in India de verpersoonlijking van een zonnevuur-aanbidder, zoals het ook bij de Egyptenaren dat vuur, of de hoogste ziel, verpersoonlijkte.

In de Purana’s verandert het aantal kumara’s overeenkomstig de eisen van de allegorie. Voor occulte doeleinden wordt hun aantal nu eens gegeven als zeven, dan als vier, dan weer als vijf. In het Kurma-Purana (1:7) wordt over hen gezegd: ‘Deze vijf [kumara’s], o brahmaan, waren yogi’s die volledige bevrijding van begeerte verworven.’ Alleen al hun naam toont hun verband met het genoemde sterrenbeeld, de Makara, en met enkele andere personen uit de Purana’s die met de tekens van de dierenriem samenhangen. Dit is gedaan om wat vroeger een van de meest betekenisvolle symbolen van de eerste tempels was, te versluieren. Ze worden in sterrenkundig, fysiologisch, en mystiek opzicht veelal met opzet verward met sommige personen en gebeurtenissen uit de Purana’s. Terwijl ze in het Vishnu-Purana nauwelijks worden genoemd, treden ze op in verschillende drama’s en gebeurtenissen in alle andere Purana’s en heilige literatuur. De oriëntalisten die de verbindingsdraden op allerlei plaatsen moesten oppakken, hebben daarom uiteindelijk verklaard dat de kumara’s ‘voornamelijk zijn toe te schrijven aan de fantasie van de schrijvers van de Purana’s’. Maar:

Ma – zegt de schrijver van ‘Twelve signs of the zodiac’ – is vijf; kara, een hand met haar vijf vingers, en ook een teken met vijf zijden of een vijfhoek. De esoterie noemt vijf kumara’s (in dit geval een anagram voor occulte doeleinden) als yogi’s, omdat de laatste twee namen altijd zijn geheimgehouden. Ze vormen de vijfde rang van de brahmadeva’s, en de vijfvoudige chohans, die de ziel van de vijf elementen in zich hebben, voornamelijk water en ether, en daarom waren hun symbolen zowel aan water als aan vuur gerelateerd. ‘Wijsheid ligt verborgen onder de zetel van hem die rust op de gouden lotus (padma) die op het water drijft.’ In India is het Vishnu (een van zijn avatara’s was Boeddha, zoals men in vroeger tijden beweerde). De prachetasas, de vereerders van Narayana (die zich evenals Poseidon boven, niet onder, het water bewoog of er woonde), stortten zich in hun devotie in de diepten van de oceaan en bleven daar 10.000 jaar; en exoterisch zijn er tien prachetasas, maar esoterisch vijf. ‘Prachetas’ is in het Sanskriet de naam van Varuna, de watergod, Nereus, een aspect van Neptunus; de prachetasas komen dus overeen met de ‘vijf dienaren’ van ΧΩΖΖΑΡ (Poseidon) van de Peratae gnostici. Deze heten respectievelijk ΑΟΥ, ΑΟΑΙ, ΟΥΩ, ΟΥΩΑΒ,16 terwijl de vijfde, een drievoudige naam (wat zeven maakt), verloren is gegaan17 – d.w.z. wordt geheimgehouden. Tot zover het watersymbool; met het vuursymbool zijn ze in spirituele zin verbonden. Laten we om de overeenstemming vast te stellen bedenken dat, zoals Savarna, de dochter van de oceaan, de moeder van de prachetasas was, Amphitrite de moeder van de mystieke ‘dienaren’ van Neptunus was.

We herinneren de lezer eraan dat deze ‘vijf dienaren’ zowel in de dolfijn, die de onwil van de kuise Amphitrite om Poseidon te huwen had overwonnen, als in Triton, hun zoon, worden gesymboliseerd. Laatstgenoemde, van wie het lichaam boven het middel dat van een man is en eronder dat van een dolfijn, een vis, staat op een heel mysterieuze manier in verband met Oannes, de Babylonische Dag, en verder ook met Matsya, de (vis)-avatara van Vishnu, die beiden aan de stervelingen wijsheid onderwijzen. Zoals elke mytholoog weet, plaatste Poseidon de dolfijn voor zijn bewezen dienst onder de sterrenbeelden, en werd hij bij de Grieken Aigokeros (Capricornus), de steenbok, van wie de achterste helft die van een dolfijn is. Deze blijkt dus identiek te zijn met Makara, die ook de kop van een antilope heeft en het lichaam en de staart van een vis. Daarom stond het teken Makara op het vaandel van Kamadeva, de hindoegod van de liefde, die in de Atharva-Veda wordt vereenzelvigd met Agni (de vuurgod), de zoon van Lakshmi, zoals het Harivamsa terecht stelt. Lakshmi en Venus zijn één en dezelfde, en Amphitrite is de vroegere vorm van Venus. Kama (de Makaraketu) is ‘aja’ (de ongeborene) en ‘atmabhu’ (de uit zichzelf bestaande), en aja is de logos in de Rig-Veda, omdat hij daarin naar voren komt als de eerste manifestatie van het ene: ‘Begeerte ontstond het eerst in het, dat de eerste kiem van het denkvermogen was’, dat ‘wat entiteit met niet-entiteit verbindt’18 (of manas, het vijfde, met atman, het zevende, esoterisch gezien), zeggen de wijzen. Dit is het eerste stadium. In het tweede, op het volgende gebied van manifestatie, laat Brahma (die we kiezen als vertegenwoordiger van alle andere eerste goden van de volkeren) uit zijn lichaam zijn ‘uit het denkvermogen geboren’ zonen, ‘Sanandana en anderen’ voortkomen, die in de vijfde ‘schepping’, en opnieuw in de negende (voor versluieringsdoeleinden), de kumara’s worden.

Laten we tot slot de lezer eraan herinneren dat er aan de zeekust geiten werden geofferd aan Amphitrite en de Nereïden, zoals er tot op heden geiten worden geofferd aan Durga Kali, die slechts de zwarte kant van Lakshmi (Venus), de witte kant van Sakti, is. En laten we aanduiden welk verband deze dieren hebben met de Steenbok, waarin 28 sterren staan in de vorm van een bok; deze bok werd door de Grieken veranderd in Amalthea – de pleegmoeder van Jupiter. Pan, de god van de natuur, had bokkenpoten en veranderde zich in een bok toen Typhon op hem afkwam. Maar op dit mysterie durft de schrijfster nu niet uitvoerig in te gaan, omdat ze er niet zeker van is dat ze zal worden begrepen. De mystieke kant van de interpretatie moet dus aan de intuïtie van de onderzoeker worden overgelaten. We maken nog één opmerking in verband met het mysterieuze getal vijf. Het symboliseert tegelijkertijd de geest van het eeuwige leven en de geest van het aardse leven en de aardse liefde, in de samengestelde mens; en het omvat goddelijke en helse magie, en de universele en de individuele kwintessens van het zijn. Zo zijn de vijf mystieke woorden of klinkers (zie hieronder) die door Brahma bij de ‘schepping’ werden geuit, en die onmiddellijk de Pañchadasa (bepaalde vedische hymnen, toegeschreven aan die god) werden, in hun scheppende en magische vermogen de witte kant van de zwarte tantrische vijf ‘makara’s’, of de vijf m’s. ‘Makara’, het sterrenbeeld, is een schijnbaar zinloze en absurde naam. Toch heeft – zelfs afgezien van de anagrammatische betekenis in samenhang met het woord ‘kumara’ – de numerieke waarde van zijn eerste lettergreep en zijn esoterische omzetting in vijf, een heel grote en occulte betekenis in de mysteries van de natuur.

Het is voldoende om te zeggen dat, zoals het teken Makara verband houdt met de geboorte van de spirituele ‘microkosmos’, en de dood of ontbinding van het fysieke heelal (zijn overgang naar het rijk van het spirituele),19 ook de dhyani-chohans, die in India kumara’s worden genoemd, met beide verband houden. Bovendien zijn ze in de exoterische religies de synoniemen van de engelen van de duisternis geworden. Mara is de god van de duisternis, de gevallene, en de dood;20 en toch is het een van de namen van Kama, de eerste god in de Veda’s, de logos uit wie de kumara’s zijn voortgekomen, en dit verbindt hen nog meer met onze ‘fabelachtige’ Indiase Makara en de Egyptische god met de krokodillenkop.21 Er zijn vijf krokodillen in de hemelse Nijl, en de god Atum, de oergodheid die de hemellichamen en de levende wezens schept, roept deze krokodillen in zijn vijfde schepping tot bestaan. Wanneer Osiris, ‘de gestorven zon’, wordt begraven en Amenti binnengaat, storten de heilige krokodillen zich in de afgrond van de oerwateren – ‘het grote groene’. Wanneer de zon van het leven opkomt, komen ze weer uit de heilige rivier naar boven. Dit alles is heel symbolisch, en toont aan hoe oorspronkelijke esoterische waarheden tot uitdrukking kwamen in overeenkomstige symbolen. Maar, zoals T. Subba Row terecht opmerkt: ‘De sluier die door de oude filosofen handig is geworpen over bepaalde gedeelten van het mysterie dat verband houdt met de tekens [van de dierenriem], zal nooit volledig worden opgelicht om het niet-ingewijde publiek alleen maar te informeren of te vermaken.’22

Bij de Grieken was het getal vijf niet minder heilig. De vijf woorden van Brahma zijn bij de gnostici de ‘vijf woorden’ geworden die stonden geschreven op het akasische (stralende) kleed van Jezus bij zijn verheerlijking: de woorden ΖΑΜΑ ΖΑΜΑ ΩΖΖΑ ΡΑΧΑΜΑ ΩΖΑΙ, door de oriëntalisten vertaald met ‘de mantel, de glorieuze mantel van mijn kracht’.23 Deze woorden waren op hun beurt de anagrammatische sluier van de vijf mystieke krachten die zijn afgebeeld op de mantel van de ‘herrezen’ ingewijde na zijn laatste beproeving van een driedaagse trance; de vijf werden pas zeven na zijn dood, wanneer de adept een volkomen christos, een volkomen krishna-vishnu werd, d.w.z. opging in nirvana. De E Delphicum, een heilig symbool, was eveneens het getal vijf; en hoe heilig het was, blijkt uit het feit dat de Corinthiërs (volgens Plutarchus24) het houten cijfer in de tempel van Delphi vervingen door een bronzen; en dit werd door Livia Augusta veranderd in een kopie van goud.25

Het is gemakkelijk om in de twee ‘geesten’ – de Griekse accenten of tekens (‘,) waarover Ragon spreekt (zie eerder) – atman en buddhi, of ‘de goddelijke geest en zijn voertuig’ (spirituele ziel), te herkennen.

De zes of het ‘zestal’ wordt later besproken, terwijl het zevental verderop in dit deel volledig zal worden behandeld.26

Het achttal of de 8 symboliseert de eeuwige en spiraalvormige beweging van de cyclussen, de 8, ∞, en wordt op zijn beurt gesymboliseerd door de caduceus. Het geeft de regelmatige ademhaling van de kosmos aan, bestuurd door de acht grote goden – de zeven uit de oorspronkelijke moeder, de ene en de triade.

Dan komt het getal negen of het drievoudige drietal. Het is het getal dat zichzelf onder alle vormen en cijfers bij elke vermenigvuldiging onophoudelijk voortbrengt. Het is het teken van elke omtrek, omdat zijn waarde in graden gelijk is aan 9, nl. 3 + 6 + 0. Het is onder bepaalde omstandigheden een slecht getal, en brengt ongeluk. Terwijl het getal 6 het symbool was van onze bol, gereed om door een goddelijke geest te worden bezield, symboliseerde de 9 onze aarde, bezield door een slechte of boze geest.27

Tien, of de decade, brengt al deze getallen terug tot de eenheid, en daarmee eindigt de tabel van Pythagoras. Daarom was deze figuur de eenheid binnen de nul – het symbool van de godheid, van het heelal en van de mens. Dit is de verborgen betekenis van ‘de sterke greep van de leeuwenklauw, van de stam van Juda’ tussen twee handen (de ‘meestergreep van de vrijmetselaars’), waarvan het gezamenlijke aantal vingers tien is.

Als we nu aandacht schenken aan het Egyptische kruis, of de tau, kunnen we ontdekken dat deze letter, die door de Egyptenaren, Grieken, en joden zo hoog werd vereerd, in een mysterieus verband staat met de decade. De tau is de alfa en omega van de geheime goddelijke wijsheid, die wordt gesymboliseerd door de eerste en de laatste letter van Thoth (Hermes). Thoth was de uitvinder van het Egyptische alfabet, en de letter tau stond aan het einde van de alfabetten van de joden en de Samaritanen, die dit letterteken het ‘einde’ of de ‘volmaking’, ‘culminatie’ en ‘veiligheid’ noemden. Vandaar – deelt Ragon ons mee – dat de woorden terminus (einde) en tectum (dak) symbolen zijn van beschutting en veiligheid, wat een nogal prozaïsche omschrijving is.28 Maar dat is het gebruikelijke lot van denkbeelden en dingen in deze wereld van spiritueel verval, zij het van fysieke vooruitgang. Pan was eens de absolute natuur, het ene en grote al; maar wanneer de geschiedenis een eerste glimp van hem opvangt, is Pan al vervallen tot een godje van de velden, een god van het platteland; en de geschiedenis wil hem niet erkennen, terwijl de theologie hem tot duivel maakt. Toch wijst zijn fluit met zeven pijpjes – het symbool van de zeven natuurkrachten, van de zeven planeten, de zeven tonen in de muziek, kortom van alle zevenvoudige harmonie – duidelijk op zijn oorspronkelijke aard. Dat geldt ook voor het kruis. Veel eerder dan de joden hun gouden tempelkandelaar, met drie houders aan de ene en vier aan de andere kant, hadden ontworpen, en van het getal 7 een vrouwelijk voortplantingsgetal29 hadden gemaakt, en zo het fallische element in de religie brachten, hadden de meer spiritueel aangelegde volkeren het kruis (als 3 + 4 = 7) tot hun heiligste goddelijke symbool gemaakt. In feite zijn de cirkel, het kruis, en de zeven – laatstgenoemde tot grondslag van cirkelmaten gemaakt – de eerste oersymbolen.

Pythagoras, die zijn wijsheid uit India had meegebracht, heeft aan het nageslacht een glimp van deze waarheid nagelaten. Zijn school beschouwde het getal 7 als een samenstelling van de getallen 3 en 4, die ze op een tweevoudige manier verklaarden. Op het gebied van de noumenale wereld was de driehoek als beeld de eerste voorstelling van de gemanifesteerde godheid: ‘vader-moeder-zoon’; en het viertal, het volmaakte getal, was de noumenale, ideële oorsprong van alle getallen en dingen op het fysieke gebied. Enkele onderzoekers hebben, gezien de heiligheid van de tetraktis en het tetragrammaton, een onjuiste opvatting over de mystieke betekenis van het viertal. Laatstgenoemde was bij de Ouden als het ware slechts een secundaire ‘vervolmaking’, omdat het alleen verband hield met de gemanifesteerde gebieden. Daarentegen was de driehoek, de Griekse delta, Δ, het ‘voertuig van de onbekende godheid’. Een goed bewijs hiervoor vormt de naam van de godheid, die begint met een delta. Zeus werd door de Beotiërs geschreven als Δεύς, vandaar de deus van de Latijnen.30 Dit hield verband met de metafysische opvatting met betrekking tot de betekenis van het zevenvoud in de wereld van verschijnselen, maar voor doeleinden van wereldse of exoterische interpretatie veranderde de symboliek.

Drie werd het ideogram van de drie stoffelijke elementen – lucht, water, aarde; en vier werd het beginsel van alles wat noch lichamelijk noch waarneembaar is. Maar dit is door de echte pythagoreeërs nooit aanvaard. Opgevat als een samenstelling van 6 en 1, het zestal en de eenheid, was het getal zeven het onzichtbare middelpunt, de geest van alles (zie verder de toelichting op de 6), want er bestaat geen enkel lichaam waarvan de vorm door zes lijnen wordt bepaald zonder dat men daarin als middelpunt een zevende kan vinden (zie de kristallen en de sneeuwvlokken in de zogenaamd onbezielde natuur). Bovendien, zeiden ze, heeft het getal zeven alle volmaaktheid van de eenheid – het getal der getallen. Want, evenals de absolute eenheid ongeschapen en onverdeeld (dus getalloos) is en geen getal haar kan voortbrengen, zo is dat ook met de zeven het geval: geen enkel geheel getal onder de tien kan haar voortbrengen. En de 4 levert een rekenkundige scheiding op tussen de één en de zeven, want de 4 overtreft eerstgenoemde met hetzelfde getal (drie) als het zelf door de zeven wordt overtroffen, omdat vier evenveel groter is dan één, als zeven groter is dan vier.31

‘Bij de Egyptenaren was het getal 7 het symbool van het eeuwige leven’, zegt Ragon, en hij voegt eraan toe dat de Griekse letter Ζ, die slechts een dubbele 7 is, daarom de beginletter is van zao, ‘ik leef’, en van Zeus, ‘de vader van al het leven’.32

Bovendien was het cijfer 6 het symbool van de aarde tijdens de ‘slaapmaanden’ van de herfst en de winter, en het cijfer 7 was het symbool van de aarde tijdens de lente en de zomer, omdat de geest van het leven – de zevende of centrale bezielende kracht – haar dan bezielde. We vinden hetzelfde in de Egyptische mythe en het symbool van Osiris en Isis, die in metafysische zin vuur en water, en fysiek de zon en de Nijl, verpersoonlijken. Het getal van het zonnejaar, 365 in dagen uitgedrukt, is de getalswaarde van het woord Neilos (Nijl). Dit, samen met de stier, met de halve maan en het ansatakruis tussen haar horens, en de aarde, weergegeven door haar sterrenkundige symbool ♁, zijn de meest fallische symbolen van de latere oudheid.

De Nijl was de rivier van de tijd met het getal van een jaar, of een jaar en een dag (364 + 1 = 365). Hij stelde het vruchtwater van Isis, of moeder aarde, voor, de maan, de vrouw, en de koe, en ook de werkplaats van Osiris, die de jesod olam van de Hebreeën vertegenwoordigde. De oude naam van deze rivier was Eridanus, of de Hebreeuwse Iardan, met het Koptische of Oudgriekse achtervoegsel. Dit was de deur van het Hebreeuwse woord jared33, of ‘bron’, of ‘herkomst’ . . . van de rivier de Jordaan, die bij de Hebreeën op dezelfde mystieke manier werd gebruikt als de Nijl bij de Egyptenaren; ze was de bron van herkomst, en bevatte de wateren van het leven.34

Het was welbeschouwd het symbool van de verpersoonlijkte aarde, of Isis, beschouwd als de schoot van die aarde. Dit blijkt duidelijk genoeg; en de Jordaan – de rivier die nu voor de christenen zo heilig is – bezat niet meer verheven of dichterlijke betekenis dan het vruchtwater van de maan (Isis, of Jehovah in zijn vrouwelijke aspect). Osiris was, zoals dezelfde geleerde aantoont, de zon, en de rivier de Nijl, en het tropische jaar van 365 dagen, terwijl Isis de maan, de bedding van die rivier, of moeder aarde was, ‘voor de barensenergieën van wie water een noodzaak was’, en ook het maanjaar van 354 dagen, ‘de tijdsbepaler van de zwangerschapsperioden’. Dit alles is seksueel en fallisch, en onze huidige wetenschappers schijnen in deze symbolen niets dan een fysiologische of fallische betekenis te zien. Men hoeft echter de drie cijfers 365, of het aantal dagen in een zonnejaar, slechts te lezen met behulp van de pythagorische sleutel, om daarin een diep filosofische en ethische betekenis aan te treffen. Eén voorbeeld is voldoende. Het kan als volgt worden gelezen:35

de aarde – bezield door – de geest van het leven
3 6 5

Eenvoudig omdat 3 overeenkomt met de Griekse gamma, of Γ, de letter die het symbool is van gaia (de aarde); terwijl het cijfer 6 het symbool is van het bezielende of levenschenkende beginsel, en de 5 de universele kwintessens is, die zich in elke richting verspreidt en alle stof vormt.

De paar gevallen en voorbeelden die zijn geciteerd onthullen slechts enkele methoden die worden gebruikt om de symbolische ideogrammen en getallen van de oudheid te lezen. Omdat het stelsel erg ingewikkeld was, konden maar heel weinigen, zelfs van de ingewijden, alle zeven sleutels leren toepassen. Geen wonder dus dat de metafysische natuur geleidelijk verschrompelde tot de fysieke; dat de zon, die eens het symbool van de godheid was, naarmate eeuwigheden voorbijgingen, slechts het symbool van zijn scheppende vuur werd; en dat hij daarna tot een teken met een fallische betekenis verviel. Maar zij die (zoals Plato) de methode volgden om van het algemene tot bijzonderheden af te dalen, konden nooit degenen zijn geweest die hun religies door seksuele symbolen begonnen te symboliseren! Het is volkomen waar, ook al is het naar voren gebracht door die geïncarneerde paradox Éliphas Lévi, dat ‘de mens God op aarde is, en God de mens in de hemel is’.36 Dit kon niet, en was ook nooit, van toepassing op de ene Godheid, maar alleen op de menigten van haar geïncarneerde stralen, die wij dhyani-chohans noemen, en die door de Ouden goden worden genoemd; en die nu door de kerk zijn omgezet in duivels op het linker-, en in de Verlosser op het rechterpad!

Maar al zulke dogma’s groeiden uit de ene wortel, de wortel van wijsheid, die voorspoedig groeit op Indiase bodem. Er is geen aartsengel die niet tot zijn oervorm in het heilige land Aryavarta kan worden herleid. Al deze ‘oervormen’ staan in verband met de kumara’s, die op het toneel van handeling verschijnen door te weigeren – zoals Sanatkumara en Sananda – ‘nakomelingen te scheppen’. Toch worden ze de ‘scheppers’ van de (denkende) mens genoemd. Meer dan eens worden ze in verband gebracht met Narada, nog zo’n vat vol schijnbare tegenstrijdigheden die toch een schat aan filosofische leringen bevatten. Narada is de leider van de gandharva’s, de hemelse zangers en musici; esoterisch ligt de reden hiervoor in het feit dat de gandharva’s ‘de leermeesters van de mens in de geheime wetenschap’ zijn. Ze ‘beminden de vrouwen van de aarde’, en onthulden hun de mysteries van de schepping; of, zoals in de Veda staat, de ‘hemelse gandharva’ is een godheid die de geheimen van de hemel en goddelijke waarheden in het algemeen kende en openbaarde. Als we ons herinneren wat er in Henoch en de Bijbel over deze klasse van engelen wordt gezegd, dan is de allegorie duidelijk: hun leider, Narada, weigert zich voort te planten, en brengt de mensen ertoe goden te worden. Bovendien zijn ze allemaal, zoals in de Veda’s wordt gezegd, chhandaja (uit wil geboren) of (in verschillende manvantara’s) door hun eigen wil geïncarneerd; en in de exoterische literatuur staat dat ze eeuw na eeuw bestaan; sommigen zijn ‘gedoemd te worden wedergeboren’, anderen incarneren uit plicht. Ten slotte zijn ze als sanakadika’s – de zeven kumara’s die Vishnu gingen bezoeken op het ‘Witte Eiland’ (Svetadvipa), het eiland dat wordt bewoond door de mahayogi’s – verbonden met Sakadvipa en de Lemuriërs en Atlantiërs van het derde en het vierde ras.

In de esoterische filosofie zijn de rudra’s (kumara’s, aditya’s, asura’s, gandharva’s, enz.) de hoogste dhyani-chohans of deva’s, wat verstandelijke ontwikkeling betreft. Ze zijn degenen die, als gevolg van het feit dat ze door zelfontwikkeling de vijfvoudige natuur hebben verkregen – vandaar de heiligheid van het getal vijf – onafhankelijk van de zuivere arupa deva’s zijn geworden. Het is heel moeilijk om dit mysterie goed te doorgronden en te begrijpen. We zien namelijk dat degenen die ‘de wet gehoorzaamden’, evengoed als de opstandelingen, gedoemd waren om in elk tijdperk opnieuw te worden geboren. Narada, de rishi, wordt door Brahma veroordeeld om onophoudelijk op aarde rond te zwerven, d.w.z. voortdurend te worden wedergeboren. Hij rebelleert tegen Brahma, en toch is hij niet slechter af dan de jaya’s – de twaalf grote scheppende goden die door Brahma zijn voortgebracht als zijn helpers bij het scheppingswerk. Laatstgenoemden, die waren verzonken in meditatie, vergaten slechts te scheppen; en hiervoor worden ze door Brahma eveneens veroordeeld om in elk manvantara opnieuw te worden geboren. En toch worden ze – samen met de opstandelingen – chhandaja’s genoemd, of zij die uit eigen wil in menselijke vorm worden geboren!

Dit alles is heel raadselachtig voor iemand die de Purana’s alleen letterlijk kan lezen en begrijpen.37 Daarom zien we dat de oriëntalisten weigeren te erkennen voor raadsels te staan, en dat ze de gordiaanse knoop van hun verbijstering doorhakken door te verklaren dat het hele stelsel ‘verzinsels van de brahmaanse fantasie en neiging tot overdrijving’ zijn. Maar voor de onderzoeker van het occultisme heeft het geheel een diep filosofische betekenis. We laten de schil graag aan de westerse sanskritist over, maar eisen de kern van de vrucht voor onszelf op. We gaan nog verder: we geven toe dat in zekere zin veel in deze zogenaamde ‘fabels’ betrekking heeft op sterrenkundige allegorieën over sterrenbeelden, gesternten, sterren, en planeten. Maar terwijl de gandharva uit de Rig-Veda daar kan worden opgevat als personificatie van het vuur van de zon, zijn de gandharva deva’s entiteiten van zowel fysieke als psychische aard; terwijl de apsarasas (met andere rudra’s) zowel kwaliteiten als kwantiteiten zijn. Kortom, de theogonie van de vedische goden zal, als deze ooit wordt ontward, onpeilbare mysteries van schepping en van zijn onthullen. Parasara zegt terecht: ‘Deze 33 groepen godheden . . . bestaan eeuw na eeuw, en [hun verschijnen en verdwijnen vindt] op dezelfde manier plaats als het ondergaan en weer opkomen van de zon.’38

Er was een tijd waarin het oosterse symbool van het kruis en de cirkel, de swastika, algemeen werd aangenomen. Voor de esoterische (en wat dit betreft ook de exoterische) boeddhist, de Chinees en de Mongool betekent het ‘de 10.000 waarheden’. Deze waarheden, zeggen ze, behoren tot de mysteries van het onzichtbare heelal en de oorspronkelijke kosmogonie en theogonie. ‘Sinds fohat de cirkel als twee vlammende lijnen (horizontaal en verticaal) heeft gekruist, hebben de menigten van de gezegenden nooit verzuimd hun vertegenwoordigers te zenden naar de planeten waarover ze vanaf het begin moesten waken.’ Daarom wordt de swastika altijd – evenals het ansatakruis in Egypte – op de borst van de overleden mystici gelegd. Men treft deze aan op het hart van de afbeeldingen en standbeelden van Boeddha in Tibet en Mongolië. Ze is het zegel dat ook wordt gelegd op het hart van de levende ingewijden, bij sommigen voor eeuwig in het vlees gebrand. Dit is omdat ze die waarheden onaangetast en ongeschonden in eeuwige stilte en geheimhouding moeten bewaren tot de dag dat deze worden waargenomen en gelezen door hun uitverkoren opvolgers – nieuwe ingewijden – ‘waardig om de tienduizend volmaaktheden te worden toevertrouwd’. Nu is het symbool echter zo verlaagd dat het vaak wordt geplaatst op de hoofdtooi van de ‘goden’, de afschuwelijke afgodsbeelden van de heiligschennende böns, de dugpa’s (tovenaars) van de Tibetaanse grensgebieden; totdat het door een gelugpa wordt ontdekt en samen met het hoofd van de ‘god’ wordt afgerukt; hoewel het beter zou zijn als het hoofd van de aanbidder van zijn zondige lichaam werd gescheiden. Toch kan het nooit zijn mysterieuze eigenschappen verliezen. Werp een blik op het verleden, en zie dat het zowel door ingewijden en zieners als door de priesters van Troje (gevonden door Schliemann op de plaats van die oude stad)39 werd gebruikt. Men vindt het bij de oude Peruanen, de Assyriërs, de Chaldeeën, en ook op de muren van de cyclopische bouwwerken van de Oude Wereld; in de catacomben van de Nieuwe Wereld, en in die van de Oude (?) in Rome, waar het, omdat de eerste christenen worden verondersteld zichzelf en hun religie daar te hebben verborgen, crux dissimulata wordt genoemd.

Volgens De Rossi was de swastika al in een vroege periode een veel toegepaste vorm van het kruis dat in een occulte betekenis werd gebruikt, waaruit blijkt dat het geheim niet dat van het christelijke kruis was. Bij één swastikakruis in de catacomben staat een inscriptie die luidt ‘ΖΩΤΙΚΩ ΖΩΤΙΚΗ, vitalis vitalia’, of leven van het leven.40

Maar het beste bewijs voor de ouderdom van het kruis wordt door de schrijver van Natural Genesis naar voren gebracht:

De waarde van het kruis als christelijk symbool dateert zoals men veronderstelt uit de tijd toen Jezus Christus werd gekruisigd. En toch komt er in de ‘christelijke’ iconografie van de catacomben tijdens de eerste zes of zeven eeuwen geen menselijke figuur aan het kruis voor. Alle vormen van het kruis zijn daar aanwezig behalve deze – het veronderstelde uitgangspunt van de nieuwe religie – die niet de eerste maar de eindvorm van het crucifix was.41 Tijdens de eerste zes eeuwen van de christelijke jaartelling is er in de christelijke kunst geen spoor te vinden van een gekruisigde verlosser als basis van de christelijke religie! De oudst bekende vorm van de menselijke figuur aan het kruis is het crucifix dat door paus Gregorius de Grote werd geschonken aan koningin Theodelinde van Lombardije, en dat zich nu in de kerk van St. Johannes in Monza bevindt, terwijl er geen beeld van de gekruisigde in de catacomben van Rome wordt aangetroffen dat ouder is dan dat van San Giulio, en dat behoort tot de zevende of achtste eeuw. . . . Er is geen Christus en geen gekruisigde; het kruis is de christus zoals het stauroskruis een beeld en een naam van Horus, de gnostische christus, was. Het kruis, niet de gekruisigde, is de essentie die in de kunst wordt afgebeeld, en in de religie wordt vereerd. De kiem van alle groei en ontwikkeling kan tot het kruis worden teruggevoerd. En dat kruis is voorchristelijk en heidens, en komt in een half dozijn verschillende vormen voor. De cultus begon met het kruis, en Julianus had gelijk toen hij zei dat hij ‘oorlog met het X’ voerde, dat, zoals hij blijkbaar geloofde, door de agnostici en mythologen was overgenomen om er een onmogelijke betekenis aan te geven.42 Eeuwenlang stelde het kruis de Christus voor, en werd het aangeroepen alsof het een levend wezen was. Het werd eerst goddelijk gemaakt, en ten slotte vermenselijkt.43

Op de wereld hebben weinig symbolen meer echte occulte betekenis dan de swastika. Ze wordt gesymboliseerd door het cijfer 6; want ze wijst evenals dat cijfer in haar concrete uitbeelding, als het ideogram van dat getal, naar het zenit en het nadir, naar het noorden, zuiden, westen, en oosten; men vindt de eenheid overal, en die eenheid wordt weerspiegeld in alle eenheden en elke eenheid. Het is het symbool van de activiteit van fohat, van de voortdurende omwenteling van de ‘wielen’, en van de vier elementen, de ‘heilige vier’, in hun mystieke, en niet alleen in hun kosmische, betekenis; verder zijn de vier rechthoekig omgebogen armen, zoals elders is aangetoond, nauw verbonden met de pythagorische en hermetische talstelsels. Wie is ingewijd in de mysteries van de betekenis van de swastika, zeggen de Toelichtingen, ‘kan daarop met wiskundige nauwkeurigheid de evolutie van de kosmos en de hele periode van de samdhya volgen’, evenals ‘de relatie van het zichtbare tot het onzichtbare’, en ‘de eerste voortplanting van mens en soort’.

Voor de oosterse occultist wordt de boom van kennis in het paradijs van het eigen hart van de mens de boom van het eeuwige leven, en heeft deze niets te maken met de dierlijke begeerten van de mens. Het is een absoluut mysterie dat zich slechts openbaart als het gekerkerde manas en het ego zich inspannen om zich te bevrijden uit de slavernij van zintuiglijke waarneming, en de dingen gaan zien in het licht van de ene eeuwige tegenwoordige werkelijkheid. Voor een westerse kabbalist, en zeker voor een oppervlakkige kenner van de symboliek die is opgevoed in de dodelijke atmosfeer van de materialistische wetenschap, is er maar één wezenlijke verklaring van de mysteries van het kruis: het seksuele aspect ervan. Zelfs een commentator die voor deze tijd best wel spiritueel is, ziet dit kenmerk in het kruis en de swastika vóór alle andere.

Het kruis werd in Egypte gebruikt als beschermende talisman en als symbool van reddende kracht. Daar treft men Typhon, of Satan, aan, vastgeketend of gebonden aan het kruis. In het Dodenboek roept de Osirisvereerder: ‘De Apophis is verslagen, hun koorden binden het zuiden, noorden, oosten, en westen, hun koorden zijn op hem. Har-ru-bah heeft hem vastgeknoopt.’44 Dit waren de koorden van de vier hemelstreken, of het kruis. Van Thor wordt gezegd dat hij de kop van de slang verbrijzelde met zijn hamer, of fylfot, een vorm van de swastika of het vierarmige kruis. . . . De oude grafkamers van Egypte hadden de vorm van een kruis.45 De pagode van Mathura . . . de geboorteplaats van Krishna, was gebouwd in de vorm van een kruis.46

Dit is volkomen duidelijk, en niemand kan hierin de ‘seksuele verering’ zien waarmee de oriëntalisten het heidendom zo graag zouden vernietigen. Maar hoe staat het met de joden, en de exoterische religies van sommige hindoesekten, vooral de rituelen van de volgelingen van Vallabhacharya? Zoals gezegd staan het linga en de yoni van de Siva-verering filosofisch te hoog, ondanks de tegenwoordige degeneratie ervan, om zonder meer fallische eredienst te worden genoemd. Maar de boom- of kruisverering47 van de joden, zoals die door hun eigen profeten werd veroordeeld, kan nauwelijks aan die beschuldiging ontkomen. De ‘zonen van de tovenaars’, ‘het nageslacht van de overspelige’, zoals Jesaja hen noemt, lieten nooit een gelegenheid voorbijgaan om ‘onder elke groene boom door middel van afgodsbeelden in wellust te ontbranden’,48 wat niet duidt op een metafysisch tijdverdrijf. Aan deze monotheïstische joden hebben de christelijke volkeren hun religie, hun ‘God van de goden, de ene levende God’ ontleend, terwijl ze de verering van de godheid van de oude filosofen verachtten en bespotten. Laat hen dan maar in de fysieke vorm van het kruis geloven en deze vereren.

Maar voor de aanhanger van de ware oosterse oude wijsheid, voor hem die in de geest niets vereert buiten de absolute eenheid, dat altijd kloppende grote hart dat overal en in elk atoom van de natuur klopt, bevat elk zo’n atoom de kiem waaruit hij de boom van kennis kan laten groeien, waarvan de vruchten het eeuwige leven schenken en niet alleen het fysieke leven. Voor hem zijn het kruis en de cirkel, de boom of de tau, nadat de symbolen die hiermee in verband staan een voor een zijn nagegaan, wat hun oude betekenis betreft nog steeds een diepzinnig mysterie, en alleen op die oude betekenis richt hij vol verlangen zijn blik. Hij geeft er weinig om of het het zaad is waaruit de stamboom van het Zijn, heelal genoemd, groeit. Hij is ook niet geïnteresseerd in de drie in één, het drievoudige aspect van het zaad – zijn vorm, kleur en substantie – maar eerder in de eeuwig mysterieuze en eeuwig onbekende kracht die de groei ervan bestuurt. Want deze levenskracht, die het zaad laat ontkiemen, openbarsten en uitlopen, dan de stam en de takken laat vormen, die op hun beurt omlaagbuigen zoals de takken van de asvattha, de heilige bodhiboom, en die ze zaad laat uitwerpen, wortel schieten en andere bomen voortbrengen – dit is de enige kracht die voor hem werkelijkheid heeft, omdat die de nooit-stervende levensadem is.

De heidense filosoof zocht naar de oorzaak, de hedendaagse is tevreden met alleen de gevolgen en zoekt eerstgenoemde in laatstgenoemde. Wat erachter ligt, weet hij niet, en dat kan de hedendaagse agnosticus ook niet schelen; en zo verwerpt hij de enige kennis waarop hij zijn wetenschap met volledige zekerheid kan baseren. Toch heeft deze gemanifesteerde kracht een antwoord voor wie haar probeert te doorgronden. Wie in het kruis, de cirkel met het kruis van Plato, de heiden, niet de tegenhanger van de besnijdenis ziet, zoals de christelijke Augustinus49, wordt door de kerk onmiddellijk als een heiden beschouwd, en door de wetenschap als een krankzinnige. En wel omdat hij, terwijl hij weigert de god van de fysieke voortplanting te vereren, erkent dat hij niets kan weten over de oorzaak die de basis is van de zogenaamde eerste oorzaak, de oorzaakloze oorzaak van deze levensoorzaak. Terwijl de wijze stilzwijgend de alomtegenwoordigheid van de grenzeloze cirkel erkent, en daarvan de universele grondstelling maakt waarop het hele gemanifesteerde heelal berust, bewaart hij een eerbiedige stilte over dat waarover geen sterfelijk mens zou mogen speculeren. ‘De logos van God is de openbaarder van de mens, en de logos [het woord] van de mens is de openbaarder van God’,50 zegt Éliphas Lévi in een van zijn paradoxen. Hierop zou de oosterse occultist antwoorden: ‘Op deze voorwaarde echter, dat de mens zich niet uitlaat over de oorzaak die zowel God als zijn logos voortbracht. Anders wordt hij steevast de lasteraar, niet de ‘openbaarder’, van de onkenbare godheid.’

We zullen nu aandacht schenken aan een mysterie – het zevental in de natuur. Mogelijk zal alles wat we zeggen worden toegeschreven aan toeval. Men zal ons misschien zeggen dat dit getal in de natuur heel natuurlijk is (dat zeggen wij ook), en dat het niet méér betekenis heeft dan de illusie van beweging, die de zogenaamde ‘stroboscopische cirkels’ vormt. Toen prof. Sylvanus Thompson op de vergadering van de British Association in 1877 deze ‘uitzonderlijke illusies’ liet zien, werd er niet veel waarde aan gehecht. Toch zouden we graag de wetenschappelijke verklaring willen horen waarom in deze illusie, teweeggebracht door een draaiend schoteltje of een ander stuk servies, het getal zeven altijd naar voren komt: zes concentrische cirkels rondom een zevende, en zeven ringen binnen elkaar rondom een centraal punt, enz. We geven de door de wetenschap geweigerde oplossing in het volgende hoofdstuk.

Noten

  1. Wetten van Manu, 1:34, 36; Burnell, Ordinances of Manu, blz. 6&vn.
  2. Op.cit., 1:16; blz. 3.
  3. Op.cit., 1:27; blz. 5.
  4. Vgl. J.-M. Ragon, Orthodoxie maçonnique, 1853, blz. 426vn.
  5. De reden hiervoor is eenvoudig, en werd gegeven in Isis ontsluierd. In de meetkunde kan één lijn geen volmaakt lichaam of een figuur weergeven; evenmin kunnen twee lijnen een volmaakte figuur vormen. De driehoek is pas de eerste volmaakte figuur.
  6. Ragon, Orthodoxie maçonnique, blz. 428vn.
  7. Ragon, Op.cit., blz. 431.
  8. ‘The twelve signs of the zodiac’, blz. 103-18; The Theosophist, nov. 1881, blz. 41-4.
  9. T. Subba Row, Five Years of Theosophy, 1885, blz. 113.
  10. Wat is de betekenis en de bedoeling van deze figuur? Dat manas het vijfde beginsel is, en dat de vijfhoek het symbool van de mens is – niet alleen van de mens met vijf ledematen, maar vooral van de denkende, bewuste mens.
  11. De reden daarvoor wordt duidelijk wanneer men de Egyptische symboliek bestudeert. Zie verderop.
  12. Op.cit., blz. 114.
  13. Op.cit., blz. 114-5.
  14. Dodenboek, 88:2.
  15. C.W. King, The Gnostics and Their Remains, 1887, blz. 309.
  16. C.W. King, The Gnostics and Their Remains, blz. 309.
  17. Zo zegt men dat het vijfde hoofd van Brahma verloren is gegaan, tot as verbrand door het ‘centrale oog’ van Siva; terwijl Siva ook pañchanana, ‘met vijf gezichten’, is. Zo wordt het getal bewaard, en de geheimhouding over de ware esoterische betekenis gehandhaafd.
  18. Rig-Veda, 10:129.
  19. ‘Wanneer de zon achter de 30ste graad van Makara verdwijnt en het teken Mina (Vissen) niet meer zal bereiken, dan is de nacht van Brahma gekomen.’
  20. In feite de dood van elk fysiek wezen; maar Mara is ook de onbewuste drijvende kracht voor de geboorte van het spirituele.
  21. Osiris wordt in het Dodenboek (142:B17) ‘Osiris, de dubbele krokodil’ genoemd. ‘Hij is het goede en het slechte beginsel; de dag- en de nachtzon, de god en de sterfelijke mens.’ In zoverre dus de macrokosmos en de microkosmos.
  22. T. Subba Row, ‘The twelve signs of the zodiac’, Five Years of Theosophy, 1885, blz. 117.
  23. C.W. King, The Gnostics and Their Remains, 1887, blz. 308-9.
  24. Plutarchus, De E apud Delphos, 3.
  25. Vgl. King, Op.cit., blz. 297.
  26. Zie hoofdstuk 25, ‘De mysteries van het zevental’, blz. 672ev.
  27. Vgl. Albert G. Mackey, Encyclopaedia of Freemasonry, 1874, blz. 530-1.
  28. Vgl. J.-M. Ragon, Orthodoxie maçonnique, 1853, blz. 432-3vn.
  29. De schrijver van The Source of Measures merkt in zijn beschouwing over het kruis op dat deze kandelaar in de tempel ‘zo was samengesteld dat van elke kant af geteld, er vier kaarshouders waren; maar omdat er aan de top voor beide kanten één gemeenschappelijk was, konden er in feite drie worden geteld aan de ene kant en vier aan de andere, zodat er in totaal 7 waren, volgens hetzelfde denkbeeld als bij de weergave van het kruis als opengevouwen kubus. Neem een strook van één eenheid breed en drie eenheden lang, en plaats die in een schuine stand; neem een andere strook van vier eenheden lang, en steun die tegen de eerste aan, met een tegenovergestelde helling, zodat de top van de langste strook de hoek of top van een driehoek wordt. Dit is de weergave van de kandelaar. Neem nu de strook van de drie eenheden lengte weg en plaats die dwars over die van vier eenheden, dan ontstaat de kruisvorm. Hetzelfde denkbeeld vindt men in de zes dagen van de week in Genesis, met als kroon de zevende, die op zichzelf als basis van een cirkelmaat werd gebruikt’ (blz. 51).
  30. Zie Liddell en Scott, A Greek-English Lexicon, 1852, blz. 600.
  31. Uit een manuscript dat van Saint-Germain zou zijn, geciteerd door Ragon in Orthodoxie maçonnique, blz. 434-5.
  32. Ragon, Op.cit., blz. 435vn.
  33. Oorspronkelijk had dit woord niet deze betekenis; ook niet tijdens de eerdere dynastieën.
  34. J. Ralston Skinner, ongepubliceerd manuscript.
  35. Uit een manuscript van Saint-Germain; Ragon, Orthodoxie maçonnique, blz. 434vn.
  36. Éliphas Lévi, La clef des grands mystères, 1861, blz. 329.
  37. Toch zal deze betekenis, zodra men die heeft begrepen, het veilige kistje blijken te zijn dat de sleutels tot de geheime wijsheid bevat. Het is waar dat het kistje zo overdadig met ornamenten versierd is dat de springveer waarmee het wordt geopend er volledig door is verborgen, zodat iemand zonder intuïtie in de waan wordt gebracht dat het geen opening heeft, of kan hebben. Toch zijn de sleutels er, diep begraven, maar altijd aanwezig voor wie ze zoekt.
  38. Vishnu-Purana, 1:15; Wilson, deel 2, blz. 29.
  39. H. Schliemann, Ilios, blz. 602, en de platen achterin.
  40. Geciteerd in Gerald Massey, The Natural Genesis, 1883, deel 1, blz. 427.
  41. Dit is ontegenzeglijk zo bij de christenen. In de voorchristelijke symboliek was het, zoals gezegd, het bed of de martelbank tijdens het inwijdingsmysterie, waarbij het ‘crucifix’ horizontaal op de grond werd geplaatst, en niet rechtop, zoals in de tijd toen het de Romeinse galg werd.
  42. Zo was het, en het kon niet anders zijn. Julianus (de keizer) was een ingewijde, en als zodanig kende hij heel goed de ‘mysteriebetekenis’, zowel de metafysische als de fysieke.
  43. Op.cit., blz. 433.
  44. Egyptisch Dodenboek, 39. Apophis of Apep is de slang van het kwaad, symbool van menselijke begeerten. De zon (Osiris-Horus) vernietigt hem, wanneer Apep is neergeworpen, gebonden en geketend. De god Aker, ‘de poortwachter van de afgrond’, van Aker, het rijk van de zon (15:39), bindt hem vast. Apophis is de vijand van Ra (licht), maar de ‘grote Apep is verslagen!’ roept de overledene uit. ‘De schorpioen heeft uw mond verwond’, zegt hij tegen de verslagen vijand (39:7). De schorpioen is de ‘worm die nooit sterft’ van de christenen. Apophis wordt op de tau of tat gebonden, ‘het symbool van stabiliteit’. (Zie de oprichting van tat (djed) in Tattu (Busiris), Dodenboek, 18.)
  45. Dat geldt ook voor de crypten in de gebieden aan deze kant van de Himalaya, waar ingewijden wonen, en waar hun as zeven maanjaren wordt bewaard.
  46. The Natural Genesis, deel 1, blz. 432.
  47. Het kruis en de boom zijn in de symboliek identiek en synoniem.
  48. Jesaja 57:3, 5.
  49. De 160ste preek.
  50. Éliphas Lévi, La clef des grands mystères, 1861, blz. 17.

De geheime leer, 2:652-71
isbn 9789491433238, gebonden, 4de herziene druk 2019, bestel boek

© 2019 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag