Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud deel 1 pagina vooruit

5. Over de verborgen godheid en haar symbolen

De logos of scheppende godheid, het ‘vleesgeworden’ woord, van elke religie moet tot haar eerste bron en essentie worden teruggevolgd. In India is ze een proteus met 1008 goddelijke namen en aspecten in elk van haar persoonlijke vormveranderingen, van Brahma-purusha via de zeven goddelijke rishi’s en de tien halfgoddelijke prajapati’s (ook rishi’s) tot de goddelijk-menselijke avatara’s. Hetzelfde raadselachtige vraagstuk van ‘één in velen’ en velen in één, vindt men in andere pantheons, in het Egyptische, het Griekse en het Chaldeeuws-Joodse, waarbij laatstgenoemde de verwarring nog veel groter heeft gemaakt door zijn goden voor te stellen als mensen, in de vorm van aartsvaders. Laatstgenoemden worden nu aanvaard en als levende en historische personen voorgesteld door diegenen die Romulus als een mythe verwerpen. Verbum satis sapienti.1

In de Zohar is ain sof ook het ene, en het oneindige één-zijn. Dit was bekend aan die enkele geleerde kerkvaders die zich ervan bewust waren dat Jehovah slechts een macht van de derde rang was en geen ‘hoogste’ God. Maar hoewel Irenaeus zich bitter over de gnostici beklaagt en zegt: ‘onze ketters beweren . . . dat propator alleen bekend is aan de eniggeboren zoon2 [die o.a. Brahma is], dat wil zeggen aan het denken’ (nous),3 heeft hij nooit gezegd dat de joden in hun werkelijk geheime boeken hetzelfde deden. Valentinus, ‘de geleerdste kenner van de gnosis’, beweerde dat ‘er een volmaakte aion was die eerder bestond, Bythos [de eerste vader van de onpeilbare natuur, die de tweede logos is], en die propator wordt genoemd’.4 Aion ontspringt dus als een straal aan ain sof (die niet schept), en het is aion die schept, of beter gezegd door hem wordt alles geschapen of ontwikkeld. Want, zoals de volgelingen van Basilides onderwezen,

er was een hoogste god, Abraxas, door wie het denkvermogen werd geschapen [mahat in het Sanskriet, nous in het Grieks]. Uit het denkvermogen kwam logos, het woord, voort, uit het woord de voorzienigheid [of beter gezegd: het goddelijk licht], en daaruit vervolgens deugd en wijsheid, waaruit vorsten, machten, engelen . . . Door deze engelen werden de 365 aeonen geschapen. Hij [Basilides] plaatst de god van de joden als laatste, en onder diegenen die deze wereld maakten, en hij beweert [heel terecht] dat deze niet God is maar een van de engelen.5

Hier treffen we dus hetzelfde stelsel aan als in de Purana’s, waar het onbegrijpelijke een zaadje laat vallen, dat het gouden ei wordt, waaruit Brahma wordt voortgebracht. Brahma brengt mahat voort, enz. De ware esoterische filosofie spreekt echter niet over ‘schepping’ of over ‘evolutie’ in de zin waarin exoterische religies dat doen. Al deze verpersoonlijkte krachten zijn niet uit elkaar geëvolueerd, maar het zijn evenzoveel aspecten van de ene en enige manifestatie van het absolute Al. Hetzelfde stelsel als dat van de gnostici doet zich voor in de sefiroth-aspecten van ain sof, maar omdat deze aspecten in ruimte en tijd bestaan, wordt er een bepaalde orde aangehouden in hun opeenvolgende verschijningen. Zo wordt het onmogelijk de grote veranderingen die de Zohar als gevolg van de bewerking door generaties van christen-mystici heeft ondergaan, niet op te merken. Want zelfs in de metafysica van de talmud kon het ‘lagere gezicht’ (of het ‘kleinere gelaat’), het microprosopus, in feite nooit op hetzelfde niveau van abstracte idealen worden geplaatst als het hogere of ‘grotere gelaat’, macroprosopus. Laatstgenoemde is in de Chaldeeuwse kabbala een zuivere abstractie; het woord of de logos, of dabar (in het Hebreeuws). Hoewel dit woord feitelijk een meervoud wordt, of ‘woorden’ – d(e)b(a)rim – wanneer dit het aspect aanneemt van een menigte (engelen of sefiroth, ‘getallen’), of zich daarin weerspiegelt, is het toch collectief één, en op het ideële gebied een nul, 0, een ‘niet-iets’. Het is zonder vorm of wezen, ‘zonder enige gelijkenis met iets anders’.6 En zelfs Philo noemt de schepper, de logos die het dichtst bij God staat, ‘de tweede god’, en ‘de tweede God die zijn wijsheid is’, d.w.z. de wijsheid van de hoogste God.7 Godheid is niet God. Het is niets en duisternis. Het is naamloos, en wordt daarom ain sof genoemd – ‘het woord ajin betekent niets’.8 De ‘hoogste God’ (de ongemanifesteerde logos) is de zoon ervan.9

De meeste gnostische stelsels, die verminkt door de kerkvaders tot ons zijn gekomen, zijn ook niet meer dan de verwrongen omhulsels van de oorspronkelijke opvattingen. Ze waren voor het publiek of de lezer ook nooit openbaar; want zou hun verborgen betekenis of esoterie zijn onthuld, dan zou het geen esoterische leer meer zijn, en dat zou nooit mogen gebeuren. Alleen Marcus (het hoofd van de marcosianen, 2de eeuw), die verkondigde dat de godheid onder het symbool van de vier lettergrepen moest worden beschouwd, maakte meer van de esoterische waarheden bekend dan enige andere gnosticus. Maar zelfs hij werd nooit goed begrepen. Want alleen oppervlakkig gezien of volgens de letter van zijn Openbaring schijnt God een viertal te zijn, namelijk: ‘de onuitsprekelijke, de stilte, de vader, en de waarheid’; in werkelijkheid is dat volstrekt onjuist, en onthult het alleen een volgend esoterisch raadsel. Deze leer van Marcus was die van de eerste kabbalisten en ook de onze. Want hij maakt van de godheid het getal 30 in 4 lettergrepen, wat esoterisch vertaald een triade of driehoek betekent, en een viertal of een vierkant, samen zeven, die op het lagere gebied de zeven goddelijke of geheime letters vormden waaruit de naam van de godheid is samengesteld. Dit vereist toelichting. In zijn Openbaring vertelt Marcus, als hij spreekt over goddelijke mysteriën die door middel van letters en getallen worden uitgedrukt, hoe het ‘hoogste Viertal tot mij [hem] kwam uit het gebied dat niet kan worden gezien en genoemd, in een vrouwelijke vorm, omdat de wereld het niet had kunnen verdragen als ze in een mannelijke vorm was verschenen’, en hem ‘het ontstaan van het heelal’ onthulde, ‘dat niet eerder was meegedeeld aan goden en mensen’.10

Deze eerste zin heeft al een dubbele betekenis. Waarom zou de wereld een vrouwelijke figuur gemakkelijker verdragen of aanhoren dan een mannelijke? Op het eerste gezicht lijkt dit onzinnig. Maar voor iemand die bekend is met de mysterietaal is het heel eenvoudig en duidelijk. De esoterische filosofie, of de geheime wijsheid, werd gesymboliseerd door een vrouwelijke vorm, terwijl een mannelijke figuur het ontsluierde mysterie voorstelde. Daarom kon de wereld, die niet gereed was de mannelijke vorm te ontvangen, deze niet verdragen, en moest de openbaring van Marcus allegorisch worden meegedeeld. Hij schrijft dan:

Toen het onvoorstelbare, het geen wezen zijnde, en geslachtloze [de kabbalistische ain sof] eerst in barensnood kwam [d.w.z. toen het uur waarop het zich moest manifesteren, had geslagen], en wenste dat zijn onuitsprekelijke zou worden geboren [de eerste logos, aeon, of aion], en dat zijn onzichtbare met vorm zou worden bekleed, opende het zijn mond en sprak het woord dat aan dit onvoorstelbare gelijk is. Dit woord [logos] manifesteerde zich in de vorm van de onzichtbare. Het uiten van de [onuitsprekelijke] naam [door middel van het woord] gebeurde op deze manier. Hij [de hoogste logos] sprak het eerste woord van zijn naam uit, dat een lettergreep van vier letters is. Toen werd de tweede lettergreep toegevoegd, ook van vier letters. Toen de derde, bestaande uit tien letters; en na deze de vierde, die twaalf letters bevat. De hele naam bestaat dus uit dertig letters en vier lettergrepen. Elke letter heeft haar eigen accent en schrijfwijze, maar begrijpt noch aanschouwt de vorm van de hele naam – nee; zelfs niet het vermogen van de letter die er het dichtst bij staat [bij het zijnloze en het onvoorstelbare].11 . . . Al deze klanken verenigd vormen de collectieve geen wezen zijnde, niet voortgebrachte aeon, en deze zijn de engelen die eeuwig het aangezicht van de vader12 aanschouwen [de logos, de ‘tweede god’, die staat naast God, ‘de onvoorstelbare’, volgens Philo].13

Dit is zo duidelijk als de oude esoterische geheimhouding het kon maken. Het is even kabbalistisch als, maar minder versluierd dan, de Zohar, waarin de mystieke namen of eigenschappen ook woorden zijn met 4, 12, 42, en zelfs 72 lettergrepen! Het Viertal toont aan Marcus de waarheid in de gedaante van een naakte vrouw, en geeft alle ledematen van die figuur letters; het noemt haar hoofd ΑΩ, haar hals ΒΨ, schouders en handen Γ en Χ, enz.14 Hierin kan men gemakkelijk de Sefira herkennen, waarbij de kroon (kether) of het hoofd nummer 1 krijgt; het brein of chokhmah 2; het hart of de intelligentie (binah) 3; en waarbij de zeven andere sefiroth de ledematen van het lichaam voorstellen. De sefiroth-boom is het heelal, en dit wordt in het Westen door Adam-Kadmon voorgesteld, zoals Brahma dat in India doet.

De tien sefiroth worden overal weergegeven als ingedeeld in de drie hogere, of de spirituele triade, en het lagere zevental. De ware esoterische betekenis van het heilige getal zeven wordt in de Zohar handig versluierd, maar werd toch verraden door de dubbele schrijfwijze van ‘in het begin’ of bereshith, en beraishath; laatstgenoemde betekent de ‘hogere of hoogste wijsheid’. Zoals wordt aangetoond door MacGregor Mathers in zijn The Kabbalah Unveiled (blz. 46-7), en in Qabbalah van I. Myer (blz. 233) – en deze beide kabbalisten worden gesteund door de beste autoriteiten op het gebied van de oudheid – hebben deze woorden een tweevoudige en verborgen betekenis. B’raisheeth bara elohim betekent dat de zes, waarboven de zevende sefira staat, tot de lagere stoffelijke klasse behoren, of, zoals de schrijver zegt: ‘Zeven . . . worden toegepast op de lagere schepping, en drie op de spirituele mens, de hemelse prototypische of eerste Adam.’15

Wanneer de theosofen en occultisten zeggen dat God geen wezen is, want Het is niets, niet-iets, tonen ze voor de godheid meer ontzag en religieuze eerbied dan degenen die God een hij noemen en hem zo tot een reusachtig mannelijk wezen maken.

Wie de kabbala bestudeert, zal al snel hetzelfde denkbeeld vinden in de diepste gedachten van de schrijvers daarvan, de eerste en grote Hebreeuwse ingewijden, die deze geheime wijsheid in Babylonië van de Chaldeeuwse hiërofanten kregen, terwijl Mozes de zijne in Egypte ontving. Men kan de Zohar niet goed beoordelen naar de latere vertalingen in het Latijn en andere talen, omdat al die denkbeelden natuurlijk werden afgezwakt en aangepast aan de opvattingen en doelstellingen van de christelijke bewerkers ervan; maar die denkbeelden zijn in feite dezelfde als die van alle andere religieuze stelsels. Uit de verschillende kosmogonieën blijkt dat de archaïsche universele ziel door elk volk werd beschouwd als het ‘denkvermogen’ van de demiurgische schepper, en dat deze de ‘moeder’ werd genoemd, door de gnostici sophia (of de vrouwelijke wijsheid), door de joden de sefira, en door de hindoes Sarasvati of Vach, terwijl de heilige geest een vrouwelijk beginsel is.

Daarom was de daaruit geboren kurios of logos bij de Grieken ‘de god, het denkvermogen’ (nous). ‘Koros (kurios) betekent de zuivere en onvermengde natuur van verstand-wijsheid’, zegt Plato in Cratylus; en kurios is Mercurius, de goddelijke wijsheid, en ‘mercurius is de Sol’ (zon)16, van wie Thoth-Hermes deze goddelijke wijsheid ontving. Terwijl de logoi van alle landen en religies (in hun geslachtelijke aspect) in verband staan met de vrouwelijke wereldziel of de ‘grote diepte’, is de godheid aan wie deze twee in één hun bestaan danken, altijd verborgen en wordt de ‘verborgene’ genoemd. Deze staat alleen indirect met de schepping17 in verband, omdat ze slechts kan werken door middel van de tweevoudige kracht die uit de eeuwige essentie emaneert. Zelfs Asklepios, die de ‘verlosser van allen’ wordt genoemd, is volgens de oude klassieken identiek met Ptah, het Egyptische scheppende verstand (of goddelijke wijsheid), en met Apollo, Baäl, Adonis en Hercules.18 En Ptah is in een van zijn aspecten de ‘anima mundi’, de universele ziel van Plato, de ‘goddelijke geest’ van de Egyptenaren, de ‘heilige geest’ van de eerste christenen en gnostici, en het akasa van de hindoes, en in zijn laagste aspect zelfs het astrale licht. Want Ptah was oorspronkelijk de ‘god van de doden’ – deze werden in zijn schoot opgenomen – en dus in de limbus van de Griekse christenen, of het astrale licht. Ptah werd pas veel later tot de zonnegoden gerekend, zijn naam betekent ‘hij die opent’, omdat hij wordt voorgesteld als de eerste die het gezicht van de dode mummie ontsluiert, om de ziel in zijn schoot tot leven te roepen.19

Kneph, de eeuwige ongeopenbaarde, wordt weergegeven door het symbool van de slang van de eeuwigheid, die zich om een waterurn kronkelt, terwijl haar kop boven de ‘wateren’ hangt die ze met haar adem bevrucht – een andere vorm van een en hetzelfde denkbeeld van ‘duisternis’, waarvan de straal zich boven de wateren beweegt, enz. Als ‘logos-ziel’ wordt deze omzetting Ptah genoemd; als logos-schepper wordt hij Imhotep, zijn zoon, ‘de god met het mooie gezicht’. Volgens hun oorspronkelijke aard waren deze twee de eerste kosmische duade, Nut, ‘ruimte of hemel’, en Nun, ‘de oerwateren’, de androgyne eenheid, waarboven de verborgen adem van Kneph was. En al deze hadden hun heilige waterdieren en -planten, de ibis, de zwaan, de gans, de krokodil, en de lotus.

Laten we terugkeren tot de kabbalistische godheid. Deze verborgen eenheid is אין סוף = τὸ πᾶν = τὸ ἄπειρον, het eindeloze, het grenzeloze, het niet-bestaande, סוף zolang het absolute in olam20 is, de grenzeloze en onbeperkte tijd; als zodanig kan ain sof niet de schepper of zelfs de vormgever van het heelal zijn, en ook niet or (licht). Daarom is ain sof ook duisternis. Het onveranderlijke oneindige en absolute grenzeloze kan niet willen, denken of handelen. Om dit te doen moet het eindig worden, en dat doet het doordat zijn straal het wereld-ei – de oneindige ruimte – binnendringt en daaruit tevoorschijn komt als een eindige god. Dit alles wordt overgelaten aan de straal die latent is in het ene. Wanneer de tijd daarvoor aanbreekt, laat de absolute wil de kracht binnenin zich op natuurlijke manier groeien, overeenkomstig de wet waarvan hij de innerlijke en diepste essentie is. De Hebreeën namen het symbool van het ei niet over, maar vervingen het door de ‘dubbele hemelen’, want als men de zin ‘God schiep de hemelen en de aarde’ juist vertaalt, luidt deze: ‘In en uit zijn eigen essentie als moederschoot [het wereld-ei] schiep God de twee hemelen.’21 Maar de christenen hebben als symbool van hun heilige geest de duif gekozen.

‘Ieder die zich op de hoogte stelt van הן22, de merkabah en de lachash (geheime spraak of toverspreuk), zal het geheim van de geheimen leren.’ Lachash komt in betekenis nagenoeg overeen met vach, de verborgen kracht van mantra’s.

Wanneer het tijdperk van activiteit is aangebroken, komt sefira, de actieve kracht – het oorspronkelijke punt, en de kroon, kether, genoemd – uit de eeuwige essentie van ain sof tevoorschijn. Alleen door sefira kan de ‘onbegrensde wijsheid’ een concrete vorm geven aan het abstracte denken. Twee zijden van de bovenste driehoek, waardoor de onuitsprekelijke essentie en het heelal – het gemanifesteerde lichaam ervan – worden gesymboliseerd, namelijk de rechterzijde en de basis, bestaan uit ononderbroken lijnen; de derde, de linkerzijde, is een stippellijn. Door laatstgenoemde komt sefira tevoorschijn. Terwijl ze zich in alle richtingen verspreidt, omvat ze ten slotte de hele driehoek. In deze emanatie wordt de drievoudige triade gevormd. Uit de onzichtbare dauw die neervalt uit de hogere uni-triade, het ‘hoofd’ (zodat er slechts 7 sefiroth overblijven), schept sefira de oorspronkelijke wateren, d.w.z. de chaos neemt vorm aan. Het is het eerste stadium van het verdichten van geest, die door middel van verschillende veranderingen aarde zal voortbrengen. ‘Aarde en water zijn nodig om een levende ziel te maken’, zegt Mozes. Men heeft het beeld van een watervogel nodig om deze met water te verbinden, het vrouwelijke element van voortplanting met het ei en de vogel die het bevrucht.

Wanneer sefira als een actieve kracht uit de latente godheid tevoorschijn komt, is ze vrouwelijk; als ze de functie van schepper aanneemt, wordt ze mannelijk; ze is dus androgyn. Ze is de ‘vader en moeder aditi’ van de hindoekosmogonie van de geheime leer. Indien de oudste Hebreeuwse schriftrollen bewaard waren gebleven, zou de hedendaagse Jehovah-vereerder hebben ontdekt dat er van de scheppende god veel ongepaste symbolen bestonden. De kikker in de maan, typerend voor zijn voortbrengende aard, kwam het meest voor. Alle vogels en andere dieren die nu in de Bijbel als ‘onrein’ worden beschouwd, zijn in vroeger tijden symbolen van de godheid geweest. Omdat ze te heilig waren, werd er een mantel van onreinheid over ze heen geworpen om ze voor vernietiging te behoeden. De koperen slang was geen zier dichterlijker dan de gans of zwaan, als men de symbolen letterlijk moet nemen.

In de woorden van de Zohar:

Het ondeelbare punt, dat geen grens heeft en als gevolg van zijn zuiverheid en glans niet kan worden begrepen, zette zich naar buiten toe uit, en vormde een schittering die het ondeelbare punt tot sluier diende: [maar ook deze laatste] was niet te zien als gevolg van zijn onmetelijke licht. Ook deze zette zich naar buiten toe uit, en deze uitzetting was zijn kleed. Zo kwam door een voortdurende afdalende [beweging] de wereld ten slotte tot bestaan.23

De spirituele substantie die door het oneindige licht wordt uitgezonden, is de eerste sefira of shekhinah: exoterisch omvat Sefira alle andere negen sefiroth. Esoterisch omvat ze er maar twee, chokhmah of wijsheid, ‘een mannelijk, actief vermogen, waarvan de goddelijke naam jah (יה) is’,24 en binah, een vrouwelijk, passief vermogen, intelligentie, weergegeven door de goddelijke naam Jehovah (יהוה); deze twee vermogens vormen, met sefira als derde, de joodse drie-eenheid of de kroon, kether. Deze twee sefiroth, vader, abba, en moeder, amona, genoemd, zijn de duade of de tweeslachtige logos waaruit de andere zeven sefiroth voortkwamen. (Zie de Zohar.) Deze eerste joodse triade (sefira, chokhmah, en binah) is de trimurti van de hindoes.25 Hoezeer deze ook is versluierd, zelfs in de Zohar en nog meer in het exoterische pantheon van India, toch is elk detail dat met de ene samenhangt, terug te zien in de andere. De prajapati’s zijn de sefiroth. Samen met Brahma zijn het er tien, en als de trimurti en de kabbalistische triade worden gescheiden van de rest, slinken ze tot zeven. De zeven bouwers (scheppers) worden de zeven prajapati’s, of de zeven rishi’s, in dezelfde volgorde als de sefiroth de scheppers worden; dan de aartsvaders, enz. In beide geheime stelsels is de ene universele essentie onbegrijpelijk en niet actief in haar absoluutheid, en kan alleen op indirecte manier in verband worden gebracht met de bouw van het heelal. In beide gevallen stellen het oorspronkelijke mannelijk-vrouwelijke of androgyne beginsel, en hun tien en zeven emanaties (aan de ene kant Brahma-Viraj en Aditi-Vach, en aan de andere kant de Elohim-Jehovah, of Adam-Adami – Adam-Kadmon – en sefira-Eva), met hun prajapati’s en sefiroth, in hun geheel in de eerste plaats de archetypische mens voor, de protologos; en pas in hun tweede aspect worden ze kosmische krachten en sterrenkundige of sterrenlichamen. Aditi is de moeder van de goden, deva-matri, en Eva is de moeder van al wat leeft; ze zijn de sakti of voortbrengende kracht in hun vrouwelijke aspect van de ‘hemelse mens’, en ze zijn allen samengestelde scheppers. In een sutra van de guptavidya staat:

In het begin werd een straal die voortkwam uit paramarthika [het ene en enige ware bestaan] gemanifesteerd in vyavaharika [conventioneel bestaan], dat als een vahana werd gebruikt om af te dalen in de universele moeder, en haar te laten uitzetten [opzwellen, brih].

En in de Zohar wordt gezegd:

Het oneindige ene, vormloos en zonder evenbeeld, gebruikte de vorm van de hemelse mens, nadat deze was geschapen. Het onbekende licht26 [duisternis] gebruikte de hemelse vorm (אדם עילאה) als strijdwagen (מרכבה) om daarmee af te dalen, en het wenste naar deze vorm te worden genoemd, die de heilige naam Jehovah is.27

Zoals de Zohar zegt:

In het begin was de wil van de koning, vóór elk ander bestaan. . . . Deze [de wil] schetste de vormen van alle dingen die verborgen waren geweest, maar nu zichtbaar werden. En uit het hoofd van ain sof kwam als een verzegeld geheim een nevelige vonk van stof voort, zonder gedaante of vorm. . . . Het leven ontspringt beneden, en de bron vernieuwt zich van boven, de zee is altijd vol en verspreidt haar water overal.28

Zo wordt de godheid vergeleken met een oeverloze zee, en met water dat ‘de bron van leven’ is.29 ‘Het zevende paleis, de bron van leven, is het eerste in de volgorde van bovenaf.’30 Vandaar de kabbalistische lering uit de mond van de heel kabbalistische Salomo, die zegt: ‘Wijsheid heeft haar huis gebouwd; ze heeft de zeven zuilen ervan gehouwen.’31

Waar komen al deze overeenkomstige denkbeelden dan vandaan, als er geen oorspronkelijke universele openbaring was? De genoemde voorbeelden zijn als een paar halmen in een hooiberg, vergeleken met dat wat nog zal worden aangetoond naarmate het boek vordert. Als we naar de minst duidelijke van alle kosmogonieën kijken – de Chinese – vinden we zelfs daar hetzelfde denkbeeld. Tsi-tsai (de op zichzelf bestaande) is de onbekende duisternis, de wortel van wu-liang-shu (grenzeloze tijd); Amitabha en t’ien (hemel) komen later. Het ‘grote uiterste’ van Confucius geeft hetzelfde denkbeeld weer, ondanks zijn ‘strohalmen’. Laatstgenoemde zijn een bron van groot vermaak voor de zendelingen. Deze lachen om elke ‘heidense’ religie, verachten en haten die van hun medechristenen van andere kerkgenootschappen, en vatten toch allemaal hun eigen Genesis letterlijk op. Als we kijken naar Chaldea, vinden we daar Anu, de verborgen godheid, de ene, van wie de naam bovendien aantoont dat haar oorsprong in het Sanskriet ligt. Anu – dit betekent in het Sanskriet ‘atoom’, aniyamsam aniyasam (het kleinste van het kleine) – is in de Vedanta-filosofie een naam voor parabrahman; want parabrahman wordt beschreven als kleiner dan het kleinste atoom, en groter dan de grootste bol of het grootste heelal: ‘anor aniyan’ en ‘mahato mahiyan’. George Smith geeft het volgende als de eerste verzen van de Akkadische Genesis, zoals deze worden gevonden in de spijkerschriftteksten op de ‘Lateres Coctiles’. Ook daar vinden we Anu, de passieve godheid of ain sof, Bel, de schepper, de geest van god (sefira) die zich beweegt boven de wateren, dus het water zelf, en Hea, de universele ziel of wijsheid van de combinatie van de drie.
De eerste acht verzen luiden als volgt:

1. Toen de hemelen boven nog niet waren verrezen,
2. En beneden op aarde geen plant was gegroeid,
3. Had de afgrond zijn grenzen niet verbroken.
4. De chaos (of water) Tiamat (de zee) was de voortbrengende moeder van al deze. [Dit is de kosmische aditi en sefira.]
5. Die wateren werden in het begin ingesteld, maar
6. Geen boom was gegroeid, geen bloem had zich geopend.
7. Toen de goden nog niet tevoorschijn waren gekomen, geen van hen,
8. Was er geen plant gegroeid, en bestond er geen orde.32

Dit was de chaotische of aan het ontstaan voorafgaande periode – de dubbele zwaan en de donkere zwaan, die wit wordt wanneer het licht wordt geschapen.33

Het symbool dat voor het verheven ideaal van het universele beginsel is gekozen, lijkt er weinig op berekend om het heilige karakter ervan goed weer te geven. Een gans of zelfs een zwaan zal ongetwijfeld ongeschikt schijnen om de grootsheid van de geest uit te beelden. Niettemin moet deze een diepe occulte betekenis hebben gehad, omdat deze niet alleen in elke kosmogonie en wereldreligie voorkomt, maar zelfs door de middeleeuwse christenen, de kruisvaarders, werd gekozen als voertuig van de heilige geest, die werd verondersteld het leger naar Palestina te leiden om het graf van de verlosser aan de Saracenen te ontrukken. Als we de mededeling van prof. Draper in zijn History of the Intellectual Development of Europe mogen geloven, werden de kruisvaarders, onder aanvoering van Peter de Kluizenaar, aan het hoofd van het leger voorafgegaan door de heilige geest in de vorm van een witte gans in gezelschap van een geit. De Egyptische god van de tijd, Geb, draagt een gans op zijn hoofd. Jupiter en ook Brahma nemen de gedaante van een zwaan aan, omdat de wortel van dit alles dat mysterie der mysteriën is – het wereld-ei. (Zie het volgende hoofdstuk.) Men moet de bestaansreden van een symbool leren kennen voordat men het kleineert. Het tweevoudige element ‘lucht en water’ is dat van de ibis, de zwaan, de gans en de pelikaan, van de krokodillen en kikkers, lotusbloemen en waterlelies, enz.; en het gevolg is dat zowel de hedendaagse als de oude mystici de meest onbetamelijke symbolen kozen. Pan, de grote god van de natuur, werd gewoonlijk afgebeeld in gezelschap van watervogels, vooral ganzen, en dat geldt ook voor andere goden. Als later, bij de geleidelijke ontaarding van de religie, de goden aan wie de ganzen gewijd waren, priapische godheden werden, wil dat nog niet zeggen dat watervogels aan Pan en andere fallische godheden werden gewijd, zoals sommige spotters, zelfs in de oudheid, beweerden;34 maar dat de abstracte en goddelijke kracht van de voortbrengende natuur op grove manier was vermenselijkt. Ook blijkt de zwaan van Leda geen ‘priapische handelingen te verrichten en daarin genoegen te scheppen’,35 zoals Hargrave Jennings het kuis uitdrukt; want de mythe is slechts een andere versie van hetzelfde filosofische denkbeeld van de kosmogonie. Zwanen worden vaak met Apollo in verband gebracht, omdat ze de symbolen van water en vuur (ook van zonlicht) zijn, vóór de scheiding van de elementen.

Onze hedendaagse kenners van de symboliek zouden hun voordeel kunnen doen met enkele opmerkingen van een bekende schrijfster, Lydia Maria Child:

Sinds onheuglijke tijd werd in Hindoestan een symbool vereerd van de schepping, of de oorsprong van het leven. . . . Siva [of de Mahadeva] is niet alleen de voortbrenger van menselijke vormen, maar ook het bevruchtende beginsel, de voortbrengende kracht die het heelal doordringt. . . . Het moedersymbool is eveneens een religieus zinnebeeld. . . . Deze eerbied voor het voortbrengen van leven leidde tot de invoering van seksuele symbolen in de eredienst van Osiris. . . . Is het vreemd dat ze het grote mysterie van de menselijke geboorte met eerbied beschouwden? Waren zij immoreel door het zo op te vatten? Of zijn wij immoreel door het niet zo op te vatten? . . . Maar geen oprecht en nadenkend mens zou ze zo kunnen beschouwen. . . . We hebben een lange afstand afgelegd, en zijn over onzuivere paden gereisd, sinds die oude kluizenaars in de plechtige diepten van hun eerste heiligdommen voor het eerst spraken over god en de ziel. Laten we niet glimlachen over de manier waarop ze de oneindige en onbegrijpelijke oorzaak door alle mysteriën van de natuur heen volgden, opdat we daardoor niet de schaduw van onze eigen grofheid op hun aartsvaderlijke eenvoud werpen.36

Noten

  1. Vertaling: Voor een wijze is één woord voldoende.
  2. Evenals mulaprakriti alleen bekend is aan Isvara, de logos, zoals hij door T. Subba Row uit Madras wordt genoemd. (Zie zijn lezingen over de Bhagavad Gita.)
  3. Tegen ketterijen, 1:2:1.
  4. Op.cit., 1:1:1.
  5. Tertullianus, Adversus omnes haereses, hfst. 1.
  6. A. Franck, La kabbale, 1843, blz. 177.
  7. Philo Judaeus, Quaestiones et solutiones in Genesim, 2:62.
  8. Franck, Op.cit., blz. 110vn.
  9. Zie hfst. 12, ‘De theogonie van de scheppende goden’, blz. 465ev.
  10. Hippolytus, Philosophumena, 6:43; Irenaeus, Tegen ketterijen, 1:16:1.
  11. Isvara, of de logos, kan parabrahman niet zien, maar alleen mulaprakriti, zegt de spreker in de vier lezingen over de Bhagavad Gita (zie The Theosophist, februari 1887).
  12. Bij de christenen de ‘zeven engelen voor Gods aangezicht’.
  13. Hippolytus, Philosophumena, 6:43; Irenaeus, Tegen ketterijen, 1:16:1.
  14. Hippolytus, Philosophumena, 6:45; Irenaeus, Tegen ketterijen, 1:16:3.
  15. I. Myer, Qabbalah, 1888, blz. 303.
  16. Arnobius, Adversus gentes, 6:12.
  17. We gebruiken dit woord omdat het algemeen wordt aanvaard en door het gebruik is toegestaan, en daarom voor de lezer begrijpelijker is.
  18. Dunlap, Sod, The Mysteries of Adoni, 1861, blz. 93vn.
  19. Maspero, Guide du visiteur au Musée de Boulaq, blz. 165; nr. 1884, saqqarah.
  20. Het woord olam betekende, zoals Le Clerc aantoont, bij de oude joden alleen een tijd waarvan begin en einde niet bekend zijn. Het woord ‘eeuwigheid’, zoals in de ­betekenis die de aanhangers van de Vedanta aan parabrahman hechten, bestond in de Hebreeuwse taal eigenlijk niet.
  21. Skinner, The Source of Measures, 1875, blz. 180.
  22. De beginletters van chockmah nistharah, geheime wijsheid.
  23. Zohar, 1:20a.
  24. Mackenzie, Royal Masonic Cyclopaedia, 1877, blz. 404.
  25. In het Indiase pantheon is de tweeslachtige logos Brahma, de schepper; zijn zeven ‘uit het denkvermogen geboren’ zonen zijn de oorspronkelijke rishi’s – de ‘bouwers’.
  26. Rabbi Shimon zegt: ‘O, vrienden, vrienden, de mens als emanatie was zowel man als vrouw, van vaderskant en ook van moederskant. En dit is de betekenis van de woorden: ‘En de elohim spraken: Laat er licht zijn, en er was licht’ . . . en dit is de tweevoudige mens.’ (Auszüge aus dem Buche Sohar, blz. 14-15.) In Genesis betekende licht dus de androgyne straal of ‘hemelse mens’.
  27. Zohar, 2:42b-43a. Vgl. I. Myer, Op.cit., blz. 278.
  28. Zohar, 1:15a.
  29. Zohar, 3:290.
  30. Op.cit., 2:261.
  31. Spreuken 9:1.
  32. George Smith, The Chaldean Account of Genesis, 1876, blz. 62-3.
  33. De zeven zwanen waarvan men gelooft dat ze uit de hemel neerdalen op het Manasarovarmeer, zijn in de volksverbeelding de zeven rishi’s van de Grote Beer, die deze vorm aannemen om de plaats te bezoeken waar de Veda’s werden geschreven.
  34. Titus Petronius, Satyricon, 136.
  35. Hargrave Jennings, Phallicism: Celestial and Terrestrial, 1884, blz. 100.
  36. The Progress of Religious Ideas, Through Successive Ages, 1855, deel 1, blz. 16-17, 151, 157-8.

De geheime leer, 1:381-92
isbn 9789491433238, gebonden, 4de herziene druk 2019, bestel boek

© 2019 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag