Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud deel 1 pagina vooruit

Enkele vroegere theosofische misvattingen over planeten, ronden, en de mens

Onder de elf weggelaten1 stanza’s is er een die een volledige beschrijving geeft van de vorming van de opeenvolgende planeetketens, nadat de eerste kosmische en atomaire differentiatie was begonnen in de oorspronkelijke akosmische toestand. Het is zinloos te spreken over ‘wetten die ontstaan wanneer de godheid zich voorbereidt om te scheppen’, want (a) wetten zijn, of beter de wet is, eeuwig en ongeschapen; en (b) de godheid is wet, en omgekeerd. Bovendien ontvouwt de ene eeuwige wet alles in de (toekomstige) gemanifesteerde natuur volgens een zevenvoudig beginsel; daartoe behoren ook de talloze cirkelvormige ketens van werelden, die bestaan uit zeven bollen, trapsgewijs gerangschikt op de vier lagere gebieden van de wereld van vorming (de drie andere behoren tot het heelal van de archetypen). Van deze zeven valt er maar één, de laagste en meest stoffelijke van die bollen, binnen ons gebied van waarneming; de zes andere liggen daarbuiten en zijn daarom voor het aardse oog onzichtbaar. Elk van die ketens van werelden is de nakomeling en schepping van een andere, lagere en dode keten – haar reïncarnatie zogezegd. Ter verduidelijking: er wordt ons meegedeeld dat elk van de planeten – waarvan er maar zeven als heilig worden beschouwd, omdat ze worden bestuurd door de hoogste heersers of goden, en beslist niet omdat de Ouden niets wisten van de andere2 – of deze bekend is of niet, zevenvoudig is, evenals de keten waartoe de aarde behoort (zie Esoteric Buddhism). Zo zijn alle planeten, bijvoorbeeld Mercurius, Venus, Mars, Jupiter, Saturnus, enz., of onze aarde, voor ons even zichtbaar als onze bol dat waarschijnlijk is voor de bewoners van de andere planeten, als die er zijn, omdat ze alle op hetzelfde gebied liggen, terwijl de hogere vergezellende bollen van deze planeten zich op andere gebieden bevinden, geheel buiten dat van onze aardse zintuigen. Omdat hun plaats ten opzichte van elkaar verderop wordt gegeven, en ook in het diagram3 dat bij de toelichtingen op sloka 6 van stanza 6 hoort, is nu enige uitleg nodig. Deze onzichtbare metgezellen komen opvallend overeen met dat wat we ‘de beginselen van de mens’ noemen. De zeven bollen bevinden zich op drie stoffelijke gebieden en één spiritueel gebied, die overeenkomen met de drie upadhi’s (stoffelijke bases) en één spiritueel voertuig (vahana) van onze zeven beginselen in de mens. Wanneer we, om een duidelijker beeld te krijgen, ons de beginselen van de mens voorstellen, gerangschikt zoals in het volgende schema, dan leidt dit tot het hier opgenomen diagram van analogieën:

Diagram 1

Diagram 1

1 Omdat we hier van het algemene naar het bijzondere afdalen, in plaats van de inductieve methode van Aristoteles te gebruiken, staan de nummers in omgekeerde volgorde. De geest heeft nummer 1 in plaats van – zoals gebruikelijk is, maar eigenlijk niet zo goed – nummer 7.
2 Of, zoals ze gewoonlijk worden genoemd, op dezelfde manier als in Esoteric Buddhism en andere boeken: 1. atman; 2. buddhi (of spirituele ziel); 3. manas (menselijke ziel); 4. kamarupa (voertuig van verlangens en begeerten); 5. lingasarira; 6. prana; 7. sthulasarira.

De donkere horizontale lijnen van de lagere gebieden zijn in het ene geval de upadhi’s, en in het geval van de planeetketen de gebieden. Het diagram plaatst de beginselen van de mens natuurlijk niet helemaal in de goede volgorde, maar het geeft wel de overeenkomst en de analogie aan waarop nu de aandacht wordt gevestigd. Zoals de lezer zal zien, gaat het voor beide entiteiten om een afdaling in de stof, om de aanpassing – zowel in mystieke als in fysieke zin – van die twee, en om hun vermenging met elkaar voor de grote ‘strijd om het bestaan’ die hun wacht. Men vindt ‘entiteit’ misschien een vreemde term voor een bol, maar de oude filosofen, die in de aarde een reusachtig ‘levend wezen’ (Latijn: animal) zagen, waren in hun tijd wijzer dan onze geologen nu. Plinius, die de aarde onze goede voedster en moeder noemde, het enige element dat de mens niet vijandig is, sprak meer naar waarheid dan Watts, die haar als Gods voetenbankje zag. Want de aarde is alleen maar het voetenbankje van de mens bij zijn opgang naar hogere gebieden, het voorportaal

. . . naar glorierijke verblijven,
waardoorheen zich een aanhoudende stroom wezens verdringt.4

Maar dit toont slechts aan hoe bewonderenswaardig de occulte filosofie past bij alles in de natuur, en hoeveel logischer haar leringen zijn dan de levenloze hypothetische speculaties van de natuurwetenschap.

Als hij zover is gekomen, zal de mysticus beter zijn voorbereid om de occulte leer te begrijpen, hoewel iedere student van de huidige wetenschap deze als belachelijke onzin kan, en waarschijnlijk zal, beschouwen. Maar de onderzoeker van het occultisme staat op het standpunt dat de nu besproken theorie veel filosofischer en aannemelijker is dan alle andere. Deze is in ieder geval veel logischer dan de onlangs naar voren gebrachte theorie dat de maan een deel van onze aarde zou zijn dat werd weggeslingerd toen laatstgenoemde nog een vloeibare en kneedbare bol of massa was.5

Men zegt dat de planeetketens hun ‘dagen’ en hun ‘nachten’ hebben, d.w.z. tijdperken van activiteit of leven, en van niet-activiteit of dood – en dat ze zich in de hemel gedragen zoals de mensen op aarde; ze brengen hun gelijken voort, worden oud, en sterven als persoonlijkheid, terwijl alleen hun spirituele beginselen voortleven in hun nageslacht waarin ze zelf voortbestaan.

Zonder nog de heel moeilijke taak te willen vervullen om het volledige proces in alle kosmische details bekend te maken, kunnen we genoeg zeggen om er enig idee van te geven. Wanneer een planeetketen in haar laatste ronde is, zendt haar bol 1 of A, voordat deze ten slotte afsterft, al zijn energie en ‘beginselen’ naar een neutraal centrum van latente kracht, een ‘laya-centrum’, en bezielt daardoor een nieuwe kern van ongedifferentieerde substantie of stof, d.w.z. wekt deze op tot activiteit of schenkt haar leven. Stel dat zo’n proces in de ‘planeet’keten van de maan heeft plaatsgevonden; stel verder ter wille van het betoog (hoewel de hieronder geciteerde theorie van Darwin onlangs is ondermijnd, al is dit feit nog niet door een wiskundige berekening geverifieerd) dat de maan veel ouder is dan de aarde. Stel u de zes vergezellende bollen van de maan voor – eonen vóór de eerste van onze zeven bollen werd ontwikkeld – op precies dezelfde plaats ten opzichte van elkaar als de vergezellende bollen van onze keten nu innemen ten opzichte van onze aarde.6 Dan zal men zich nu gemakkelijk kunnen voorstellen dat bol A van de maanketen, bol A van de aardketen bezielt, en sterft; dat daarna bol B van eerstgenoemde zijn energie naar bol B van de nieuwe keten overbrengt; dat dan bol C van de maanketen als nakomeling bol C van de aardketen schept; dat vervolgens de maan (onze satelliet7) al haar leven, energie en vermogens laat overgaan naar de laagste bol van onze planeetketen – bol D, onze aarde – en dat ze, nadat ze deze naar een nieuw centrum heeft overgebracht, in feite een dode planeet wordt, waarvan de aswenteling vanaf de geboorte van onze bol bijna is opgehouden. De maan is nu het koude overblijfsel, de schaduw die wordt meegesleept door het nieuwe lichaam waarin haar levenskrachten en ‘beginselen’ zijn overgegaan. Ze is gedoemd om tijdperken lang de aarde te blijven volgen, om door haar nakomelinge te worden aangetrokken en deze aan te trekken. Terwijl ze voortdurend door haar kind wordt gevampiriseerd, wreekt ze zich door dit geheel te doordrenken met de verderfelijke, onzichtbare, en giftige invloed die emaneert uit de occulte kant van haar wezen. Want ze is een dood maar toch een levend lichaam. De deeltjes van haar ontbindende lijk zijn vol actief en destructief leven, hoewel het lichaam dat ze hadden gevormd zielloos en levenloos is. Haar emanaties zijn daarom tegelijk weldadig en schadelijk – op aarde is een analoge situatie te vinden in het feit dat gras en planten nergens sappiger en weliger zijn dan op graven, terwijl tegelijkertijd de uitwasemingen van het kerkhof en van lijken dodelijk zijn. En evenals alle lijkenetende boze geesten of vampiers is de maan de vriendin van de tovenaars en de vijand van mensen die niet goed oppassen. In de oeroude tijdperken, in latere tijden bij de heksen van Thessalië, en ook nu bij sommige Bengaalse tantrika’s waren haar aard en eigenschappen bekend aan iedere occultist, maar voor natuurkundigen zijn ze een gesloten boek gebleven.

Zo is de maan, vanuit sterrenkundig, geologisch, en natuurkundig standpunt beschouwd. Haar metafysische en psychische natuur moeten in dit boek een occult geheim blijven, evenals het geval was in Esoteric Buddhism, ondanks de daarin gemaakte tamelijk optimistische bewering dat ‘er in het raadsel van de achtste sfeer nu niet veel mysteries meer besloten liggen’. Dit zijn onderwerpen ‘waarover de adepten bij hun mededelingen aan niet-ingewijde leerlingen heel terughoudend zijn’;8 en omdat ze bovendien nooit hebben goedgekeurd of toegestaan dat hierover enige speculaties worden bekendgemaakt, is het het beste er zo weinig mogelijk over te zeggen.

Zonder echter het verboden gebied van de ‘achtste sfeer’ te betreden, kan het nuttig zijn enige aanvullende feiten te geven over de voormalige monaden van de maanketen – de ‘maanvoorouders’ – omdat ze een belangrijke rol spelen bij het latere ‘ontstaan van de mens’. Dit brengt ons rechtstreeks tot de zevenvoudige samenstelling van de mens; en omdat er onlangs enige discussie is ontstaan over de classificatie die voor de indeling van de microkosmische entiteit het beste kan worden gevolgd, worden nu ook twee andere stelsels bekeken, waardoor vergelijking eenvoudiger wordt. Het hiernavolgende korte artikel is van T. Subba Row, een Vedanta-geleerde. Hij geeft de voorkeur aan de brahmaanse indeling van de rajayoga, en vanuit een metafysisch standpunt heeft hij volkomen gelijk. Maar omdat het eenvoudig een keuze betreft, en wat het meest geschikte is, houden we ons in dit boek aan de ‘aloude’ classificatie van de ‘esoterische school van de arhats’ van de andere kant van de Himalaya. De volgende tabel met verklarende tekst is ontleend aan The Theosophist van Madras, en ze komt ook voor in Five Years of Theosophy:

Zevenvoudige indeling volgens verschillende Indiase stelsels

‘We geven hieronder in tabelvorm de classificaties van de beginselen van de mens die worden gevolgd door de leraren van het boeddhisme en van de Vedanta:

1 ‘Leven’.
2 Het astrale lichaam of lingasarira.
3 Buddhi.
4 Kosa (kosha) is letterlijk ‘schede’, het omhulsel van elk beginsel.
5 Sthula-upadhi, of basis van het beginsel.

Uit de voorafgaande tabel zal men zien dat het derde beginsel in de boeddhistische classificatie niet afzonderlijk wordt genoemd in de indeling volgens de Vedanta, omdat het alleen maar het voertuig van prana is. Verder blijkt het vierde beginsel te behoren tot de derde kosa [schede], omdat dit beginsel slechts het voertuig van de wilskracht vormt, die alleen maar een energie is van het denkvermogen. Ook moet worden opgemerkt dat de vijñanamaya-kosa als iets anders wordt beschouwd dan de manomaya-kosa, omdat er na de dood – als het ware – een scheiding wordt gemaakt tussen het lagere deel van het denkvermogen, dat nauwer verwant is met het vierde beginsel dan met het zesde, en anderzijds het hogere deel, dat zich aan het zesde hecht, en dat in feite de basis van de hogere spirituele individualiteit van de mens is.

We kunnen onze lezers erop wijzen dat de in de laatste kolom gegeven classificatie de beste en de eenvoudigste is voor alle praktische doeleinden die in verband staan met rajayoga. Hoewel er zeven beginselen in de mens zijn, zijn er maar drie verschillende upadhi’s [bases], in elk waarvan zijn atman onafhankelijk van de rest kan werken. Deze drie upadhi’s kunnen door een adept worden gescheiden, zonder dat hij zichzelf doodt. Hij kan niet de zeven beginselen van elkaar scheiden zonder zijn gestel te vernietigen.’9

De lezer kan nu beter inzien dat er tussen de drie upadhi’s van de rajayoga met de atman ervan, en onze drie upadhi’s, atman en de drie verdere onderverdelingen, in werkelijkheid maar heel weinig verschil bestaat. Omdat bovendien iedere adept aan deze kant van de Himalaya of in India aan de andere kant, of hij nu behoort tot de Patañjali-, de Aryasanga- of de mahayana-school, een rajayogi moet worden, moet hij dus in beginsel en in theorie de taraka-raja-classificatie aanvaarden, ongeacht tot welke classificatie hij voor praktische en occulte doeleinden zijn toevlucht neemt. Het doet er dus erg weinig toe of men spreekt van de drie upadhi’s met hun drie aspecten en atman, de eeuwige en onsterfelijke synthese, of dat men ze de ‘zeven beginselen’ noemt.

Voor wie de leer over de zevenvoudige ketens van werelden in de zonnekosmos niet uit de theosofische geschriften kent, of er wel over heeft gelezen maar deze niet goed heeft begrepen, geven we nu een korte samenvatting ervan.

1. Alles is zevenvoudig, zowel in het metafysische als in het fysieke heelal. Daarom worden aan elk hemellichaam, elke planeet, zichtbaar of onzichtbaar, zes vergezellende bollen toegekend.10 De evolutie van het leven vindt plaats op deze zeven bollen of lichamen, van de eerste tot de zevende, in zeven ronden of zeven cyclussen.

2. Deze bollen worden gevormd door middel van een proces dat de occultisten de ‘wedergeboorte van de planeetketens (of ringen)’ noemen. Wanneer de zevende en laatste ronde van een van die ringen is begonnen, begint de hoogste of eerste bol, ‘A’, gevolgd door alle andere tot de laatste toe, af te sterven, in plaats van een zekere rusttijd of ‘verduistering’ in te gaan, zoals in de voorafgaande ronden. De ‘planetaire’ ontbinding (pralaya) is nabij, en haar uur heeft geslagen; elke bol moet zijn leven en energie overdragen aan een andere planeet.11

3. Onze aarde moet als de zichtbare vertegenwoordigster van haar onzichtbare hogere vergezellende bollen, haar ‘heren’ of ‘beginselen’,12 evenals de andere bollen zeven ronden doormaken. Tijdens de eerste drie vormt en verdicht ze zich; tijdens de vierde wordt ze vaster en harder; tijdens de laatste drie keert ze geleidelijk terug tot haar oorspronkelijke etherische vorm: ze wordt zogezegd vergeestelijkt.

4. Haar mensheid ontwikkelt zich pas volledig in de vierde – onze tegenwoordige – ronde. Tot aan deze vierde levenscyclus wordt ze slechts bij gebrek aan een meer toepasselijke term als ‘mensheid’ aangeduid. Evenals de rups die een pop en een vlinder wordt, gaat de mens, of beter gezegd dat wat mens zal worden, tijdens de eerste ronde door alle vormen en natuurrijken en neemt in de twee volgende ronden alle menselijke gedaanten aan. Wanneer de mens bij het begin van de vierde van de huidige reeks levenscyclussen en rassen op onze aarde aankomt, is hij de eerste vorm die erop verschijnt, alleen voorafgegaan door het mineralen- en het plantenrijk – en zelfs het laatstgenoemde moet zijn evolutie door middel van de mens voortzetten. Dit zal in deel 2 worden uitgelegd. Tijdens de drie komende ronden zal de mensheid, evenals de bol waarop ze leeft, steeds ernaar streven weer haar oorspronkelijke vorm aan te nemen, die van een menigte dhyani-chohans. De mens streeft ernaar een god te worden en dan – God, evenals elk ander atoom in het heelal.

‘Al bij de tweede ronde begint de evolutie volgens een heel ander plan te verlopen. Alleen tijdens de eerste ronde wordt de (hemelse) mens op bol A een menselijk wezen, en op bol B, C, enz., (opnieuw) een mineraal, een plant, een dier. Vanaf de tweede ronde verloopt het proces heel anders; maar u heeft geleerd voorzichtig te zijn . . . en ik raad u aan niets te zeggen vóór het tijd is om het te zeggen . . .’ (Fragment uit de brieven van de leraar over verschillende onderwerpen.)13

5. Elke levenscyclus op bol D (onze aarde)14 bestaat uit zeven wortelrassen. Ze beginnen met het etherische en eindigen met het spirituele, volgens de dubbele lijn van fysieke en morele evolutie – van het begin van de aardronde tot het einde daarvan. (De ene is een ‘planeetronde’ van bol A tot bol G, de zevende; de andere is de ‘bol-’ of aardronde.)

Dit is heel goed beschreven in Esoteric Buddhism en heeft voorlopig geen verdere toelichting nodig.

6. Het eerste wortelras, d.w.z. de eerste ‘mensen’ op aarde (ongeacht hun vorm), was het nageslacht van de ‘hemelse mensen’, die in de filosofie van India terecht de ‘maanvoorouders’ of pitri’s worden genoemd, waarvan er zeven klassen of hiërarchieën zijn. Omdat dit alles in de volgende hoofdstukken en in deel 2 voldoende zal worden toegelicht, hoeft er hier niet méér over te worden gezegd.

Maar aan de twee eerdergenoemde boeken, die elk onderwerpen uit de occulte leer behandelen, moet specifieke aandacht worden besteed. Esoteric Buddhism is in theosofische kringen, en zelfs in de buitenwereld, te goed bekend dan dat het nodig zou zijn uitvoerig op zijn verdiensten in te gaan. Het is een voortreffelijk boek, en heeft nog voortreffelijker werk gedaan. Maar dit neemt niet weg dat het enkele onjuiste denkbeelden bevat, en dat het veel theosofen en leken ertoe heeft gebracht zich een onjuist beeld van de oosterse geheime leringen te vormen. Bovendien is het misschien een beetje te materialistisch.

Man15, dat later verscheen, was een poging om de oude leer vanuit een meer ideëel standpunt naar voren te brengen, om enkele visioenen in en uit het astrale licht te interpreteren, en om enkele leringen weer te geven die gedeeltelijk waren ontleend aan de gedachten van een meester, maar die helaas verkeerd waren begrepen. Dit boek behandelt ook de evolutie van de eerste mensenrassen op aarde, en bevat enkele voortreffelijke bladzijden van filosofische aard. Maar verder is het slechts een interessant mystiek fantasierijk verhaal. Het beantwoordde niet aan zijn doel, omdat aan de voorwaarden voor een juiste interpretatie van deze visioenen niet was voldaan. De lezer moet zich dus niet verbazen als onze boeken deze eerdere beschrijvingen op verschillende punten tegenspreken.

De esoterische ‘kosmogonie’ in het algemeen en de evolutie van de menselijke monade in het bijzonder verschillen in deze twee boeken en in andere theosofische boeken die onafhankelijk daarvan door beginners zijn geschreven, zozeer dat het onmogelijk is met ons boek verder te gaan zonder deze twee eerder verschenen werken te vermelden, want beide – met name Esoteric Buddhism – hebben een aantal bewonderaars. De tijd is gekomen om enkele zaken in verband hiermee toe te lichten. Mogelijke fouten moeten nu worden getoetst aan de oorspronkelijke leringen en worden verbeterd. Terwijl het ene boek te veel neigt naar de materialistische wetenschap, is het andere beslist te idealistisch, en soms fantastisch.

De eerste verwarringen en misvattingen ontstonden uit de – voor westerlingen tamelijk onbegrijpelijke – leer over de periodieke ‘verduisteringen’ en de opeenvolgende ‘ronden’ van de bollen langs hun cirkelvormige ketens. Een daarvan heeft betrekking op de ‘vijfde’- en zelfs de ‘zesde’-ronders. Degenen die wisten dat een ronde werd voorafgegaan en gevolgd door een langdurige pralaya, een rustpauze die een onoverbrugbare kloof teweegbracht tussen twee ronden, tot de tijd aanbrak voor een hernieuwde levenscyclus, begrepen niets van de ‘denkfout’ om te spreken van ‘vijfde- en zesde-ronders’ in onze vierde ronde. Gautama Boeddha, zo zei men, was een zesde-ronder, Plato en enkele andere grote filosofen en denkers, ‘vijfde-ronders’. Hoe kon dit? Een van de meesters onderwees en bevestigde dat er zelfs nu op aarde zulke ‘vijfde-ronders’ waren; en hoewel men had begrepen dat hij zei dat de mensheid nog ‘in de vierde ronde’ was, scheen hij op een andere plaats te zeggen dat we in de vijfde waren. Hierop gaf een andere leraar het ‘apocalyptische’ antwoord: ‘Een paar regendruppels maken nog geen moesson, al zijn ze een voorbode ervan. . . . Nee, we zijn niet in de vijfde ronde, maar al een paar duizend jaar verschijnen er mensen van de vijfde ronde onder ons.’16 Dit was nog erger dan het raadsel van de sfinx! Onderzoekers van het occultisme onderwierpen hun hersenen aan de meest wilde speculaties. Lange tijd probeerden ze Oedipus te overtreffen en beide beweringen met elkaar in overeenstemming te brengen. En omdat de meesters bleven zwijgen, evenals de stenen sfinx zelf, werden ze beschuldigd van inconsequentie en ‘tegenstrijdigheid’. Ze lieten echter eenvoudig de speculaties doorgaan, om het westerse denken een les te geven die het hard nodig heeft.

De oriëntalisten hadden in hun verwaandheid en in hun gewoonte om elke metafysische opvatting en uitdrukking te verstoffelijken, zonder enige ruimte te laten voor oosterse beeldspraak en allegorie, van de exoterische hindoefilosofie een warboel gemaakt, en nu deden de theosofen hetzelfde met de esoterische leringen. Het is duidelijk dat laatstgenoemden tot nu toe de betekenis van de uitdrukking ‘vijfde- en zesde-ronders’ volstrekt niet hebben begrepen. De betekenis is echter eenvoudig deze: elke ‘ronde’ brengt een nieuwe ontwikkeling en zelfs een volkomen verandering teweeg in de verstandelijke, psychische, spirituele en fysieke gesteldheid van de mens, waarbij al deze beginselen steeds verder evolueren. Hieruit volgt dat personen die, zoals Confucius en Plato, psychisch, verstandelijk en spiritueel tot de hogere evolutiegebieden behoorden, in onze vierde ronde even ver waren als de gemiddelde mens zal zijn in de vijfde ronde, waarvan de mensheid bestemd is om op deze evolutieladder veel hoger te staan dan onze huidige mensheid. Op dezelfde manier was Gautama Boeddha – de geïncarneerde wijsheid – nog hoger en edeler dan de genoemde mensen, die vijfde-ronders zijn, en worden Boeddha en Sankaracharya allegorisch zesde-ronders genoemd. Vandaar de verborgen wijsheid van de destijds ‘ontwijkend’ genoemde uitspraak ‘dat een paar regendruppels nog geen moesson maken, al zijn ze een voorbode ervan’.

En nu zal de waarheid van de in Esoteric Buddhism gemaakte opmerking volkomen duidelijk zijn:

Wanneer men de ingewikkelde feiten van een geheel onbekende wetenschap aan een ongeoefende denker voorlegt, is het onmogelijk deze meteen al te geven met alle beperkende voorwaarden . . . en met vermelding van uitzonderlijke ontwikkelingen. . . . We moeten ons eerst beperken tot de algemene regels en ons pas later met de uitzonderingen bezighouden, en dit geldt in het bijzonder voor een studie waarbij de gebruikelijke onderwijsmethode erop gericht is om elk nieuw denkbeeld in het geheugen te prenten, door eerst verwarring te wekken die dan ten slotte door dat denkbeeld wordt weggenomen.17

Doordat de schrijver van deze opmerking, zoals hij zegt, zelf ‘een – in het occultisme – ongeoefende denker’ was, leidden zijn eigen conclusies, en zijn betere bekendheid met moderne sterrenkundige theorieën dan met de oude leer, hem als vanzelf en onbewust ertoe een aantal fouten te maken, maar meer op detailpunten dan wat de ‘hoofdlijnen’ betreft. Eén daarvan zullen we nu noemen. Het gaat om een kleinigheid, maar deze zou veel beginners tot onjuiste opvattingen kunnen brengen. Maar evenals de misvattingen van de eerdere drukken in de aantekeningen van de vijfde druk werden verbeterd, kan ook de zesde worden herzien en verbeterd. Er waren verschillende oorzaken voor zulke fouten. (1) Ze waren het gevolg van de pijnlijke noodzaak voor de leraren om antwoorden te geven die als ‘ontwijkend’ werden beschouwd; de vragen waren te nadrukkelijk gesteld om onopgemerkt te blijven, terwijl ze aan de andere kant maar gedeeltelijk konden worden beantwoord. (2) Ondanks deze situatie werd de erkenning dat ‘een half ei beter is dan een lege dop’ maar al te vaak verkeerd begrepen en nauwelijks naar behoren gewaardeerd. Als gevolg daarvan gaven de Europese lekenchela’s zich soms over aan ongegronde speculaties. Hiertoe behoorden (a) het ‘mysterie van de achtste sfeer’ in verband met de maan, en (b) de onjuiste bewering dat twee van de hogere bollen van de aardketen, twee van onze welbekende planeten waren: ‘afgezien van de aarde . . . zijn er slechts twee andere werelden van onze keten zichtbaar . . . Mars en Mercurius’.18

Dit was een grote fout. Deze is echter evengoed te wijten aan de vaagheid en onvolledigheid van het antwoord van de meester als aan de vraag van de leerling zelf, die even vaag en onduidelijk was.

De vraag was: ‘Welke planeten die aan de gewone wetenschap bekend zijn, behoren naast Mercurius tot ons stelsel van werelden?’ Als de vraagsteller nu met ‘stelsel van werelden’ onze aardketen of ‘snoer’ bedoelde, in plaats van het ‘zonnestelsel van werelden’ zoals het geval had moeten zijn, dan moest het antwoord wel verkeerd worden begrepen. Want het antwoord was: ‘Mars en vier andere planeten, waarvan de astronomie niets weet. Noch A, B, noch Y, Z zijn bekend; en bovendien kan men ze niet zien met behulp van fysieke middelen, hoe volmaakt die ook zijn.’19 Dit is duidelijk: (a) De astronomie weet in werkelijkheid nog niets van de planeten, noch van de oude noch van de in de deze tijd ontdekte planeten. (b) Men kan geen vergezellende planeten van A tot Z zien, d.w.z. geen hogere bollen van een van de planeetketens in ons zonnestelsel.20 Wat Mars, Mercurius, en ‘de vier andere planeten’, betreft, deze staan in een betrekking tot de aarde waarover geen meester of vergevorderde occultist ooit zal spreken, en nog minder de aard ervan zal verklaren.21

We verklaren daarom uitdrukkelijk dat de naar voren gebrachte theorie onhoudbaar is, met of zonder de verdere bewijzen die de moderne astronomie ons levert. De natuurwetenschap kan ondersteunend maar nog altijd heel onzeker bewijsmateriaal aanvoeren, maar alleen voor hemellichamen op hetzelfde gebied van stoffelijkheid als ons objectieve heelal. Mars, Mercurius, Venus en Jupiter zijn, evenals alle andere tot dusver ontdekte (of nog te ontdekken) planeten, op zichzelf beschouwd de vertegenwoordigers op ons gebied van zulke ketens. Zoals in een van de talrijke brieven van Sinnetts ‘leraar’ duidelijk wordt verklaard, ‘zijn er talloze andere manvantarische ketens van bollen, zowel in als buiten ons zonnestelsel, die door intelligente wezens worden bewoond’.22 Maar noch Mars noch Mercurius behoort tot onze keten. Ze vormen, evenals de andere planeten, zevenvoudige eenheden in de grote menigte van ‘ketens’ van ons stelsel, en ze zijn alle even zichtbaar als hun hogere bollen onzichtbaar zijn.

Als men verder nog beweert dat bepaalde uitdrukkingen in de brieven van de leraar tot misverstand konden leiden, dan is het antwoord: Amen, dat was zo. De schrijver van Esoteric Buddhism begreep dat goed toen hij schreef dat ‘de vanouds gebruikelijke onderwijsmethoden zó zijn dat ze . . . door verwarring te stichten’ . . . al of niet opheldering verschaffen, afhankelijk van de omstandigheden.23 Hoe dan ook, als wordt aangevoerd dat men dit eerder had kunnen verklaren, en de ware aard van de planeten direct had kunnen bekendmaken, zoals nu is gebeurd, dan is het antwoord: ‘Het werd toen niet raadzaam gevonden, want het zou hebben geleid tot een reeks verdere vragen die in verband met hun esoterische karakter nooit konden worden beantwoord, en die ons dus alleen maar in verlegenheid zouden hebben gebracht.’ Vanaf het begin is verklaard en daarna herhaaldelijk bevestigd: (1) dat geen enkele theosoof, zelfs niet als aangenomen chela – en dus in geen geval een lekenleerling – kon verwachten dat de geheime leringen hem grondig en volledig zouden worden verklaard, vóór hij zich onherroepelijk aan de Broederschap had verbonden en ten minste één inwijding had doorstaan, omdat aan geïnteresseerden geen cijfers en getallen kunnen worden gegeven, want cijfers en getallen zijn de sleutel tot het esoterische stelsel; (2) dat wat werd bekendgemaakt slechts de esoterische binnenkant was van wat in bijna alle exoterische geschriften van de wereldreligies staat – in het bijzonder in de Brahmana’s en de Upanishads van de Veda’s, en zelfs in de Purana’s. Het was een klein gedeelte van wat in dit boek veel vollediger wordt onthuld; en zelfs dit is heel onvolledig en fragmentarisch.

Omdat de schrijfster ervan overtuigd was dat de opvatting over Mars en Mercurius onjuist was, vroeg ze toen ze met dit boek begon in een brief aan de leraren om uitleg en een gezaghebbende formulering. Deze ontving ze na enige tijd, en letterlijke fragmenten ervan volgen hieronder.

‘. . . Het is volkomen juist dat Mars nu in een toestand van verduistering verkeert, en dat Mercurius daar juist begint uit te komen. U kunt daaraan toevoegen dat Venus in haar laatste ronde is. . . . Als noch Mercurius noch Venus satellieten hebben, zijn de redenen daarvoor . . . [zie de voetnoot op blz. 185, waar die redenen worden gegeven], en ook omdat Mars twee satellieten heeft waarop hij geen recht heeft. . . . Phobos, de veronderstelde binnen-satelliet, is helemaal geen satelliet. Zoals langgeleden is opgemerkt door Laplace en nu door Faye24, heeft Phobos een te korte omlooptijd, en dus ‘moet de basisgedachte van de theorie een fout bevatten’, zoals Faye terecht opmerkt. . . . Verder zijn beide [Mars en Mercurius] zevenvoudige ketens, en zijn even onafhankelijk van de siderische heren en superieuren van de aarde als u onafhankelijk bent van de ‘beginselen’ van Klein Duimpje – die misschien zijn zes broertjes waren, met of zonder slaapmutsen. . . . ‘Voor sommige mensen dient kennis om de nieuwsgierigheid te bevredigen’, zei Bacon, die evengoed gelijk had door van deze waarheid uit te gaan als degenen die deze vóór hem al kenden, gelijk hadden door wijsheid en kennis gescheiden te houden, en door grenzen te stellen aan dat wat in een bepaalde tijd wordt bekendgemaakt. . . . Bedenk:

. . . kennis woont
In hoofden vol gedachten van anderen,
Wijsheid in geesten die letten op die van henzelf
.’25

U kunt dit de mensen aan wie u iets van de esoterische leer meedeelt, nooit te sterk inprenten. . . .’

Hier zijn nog enige fragmenten uit een andere brief, geschreven door dezelfde autoriteit. Deze keer vormen ze een antwoord op enkele aan de leraren voorgelegde bezwaren. Deze berusten op hoogst wetenschappelijke en even doelloze redeneringen, namelijk dat het aanbeveling zou verdienen te proberen de esoterische theorieën in overeenstemming te brengen met de speculaties van de moderne wetenschap; ze waren geschreven door een jonge theosoof als waarschuwing tegen de ‘geheime leer’ en hadden betrekking op hetzelfde onderwerp. Hij had verklaard dat als er zulke zuster-aarden bestonden, ‘ze maar een heel klein beetje minder stoffelijk zouden moeten zijn dan onze bol’. Hoe kwam het dan dat men ze niet kon zien? Het antwoord was:

‘. . . Indien psychische en spirituele leringen vollediger werden begrepen, dan zou het vrijwel onmogelijk worden om zich zo’n ongerijmdheid zelfs maar voor te stellen. Tenzij men minder moeite doet om het onverenigbare te verenigen, dat wil hier zeggen de metafysische en spirituele wetenschappen met de fysische of natuurfilosofie – waarbij ‘natuur’ voor hen [de wetenschappers] een synoniem is van die stof die valt binnen het waarnemingsgebied van hun lichamelijke zintuigen – kan geen werkelijke vooruitgang worden bereikt. Zoals vanaf het begin werd onderwezen, bevindt onze bol zich op het laagste punt van de neergaande boog, waar de stof die we waarnemen zich in haar grofste vorm vertoont. . . . Het is dan ook logisch dat de bollen die onze aarde overschaduwen, zich op andere en hogere gebieden moeten bevinden. Kortom, als bollen zijn ze in één geheel verenigd met onze aarde, maar ze hebben niet dezelfde substantie als onze aarde, en behoren daarom tot een geheel andere bewustzijnstoestand. Onze planeet is (evenals alle andere die we zien) aangepast aan de bijzondere toestand van haar mensheid – die toestand die ons in staat stelt met het blote oog de hemellichamen te zien die in essentie één zijn met ons aardse gebied en onze aardse substantie – evenals de bewoners van Jupiter, Mars en andere planeten onze kleine wereld kunnen waarnemen, omdat onze bewustzijnsgebieden, die hoewel ze in graad verschillen van gelijke aard zijn, zich in dezelfde laag van gedifferentieerde stof bevinden. . . . Wat ik schreef, was: ‘De kleine pralaya betreft alleen ons kleine snoer van bollen.(In die tijd van spraakverwarring noemden we de ketens ‘snoeren’.) . . . ‘Tot zo’n snoer behoort onze aarde.’ Hieruit had duidelijk moeten blijken dat de andere planeten ook ‘snoeren’ of ketens zijn. . . . Indien hij [de opponent] ook maar het vage silhouet van een van die ‘planeten’ op de hogere gebieden zou willen waarnemen, moet hij eerst zelfs de ijle wolken van de astrale stof afschudden die tussen hem en het volgende gebied hangen. . . .’

Zo wordt duidelijk waarom we, zelfs met behulp van de beste aardse telescopen, niet kunnen waarnemen wat buiten onze wereld van de stof ligt. Alleen degenen die we adepten noemen, die weten waarop ze hun geestesoog moeten richten en hoe ze hun bewustzijn – zowel op fysiek als op psychisch gebied – naar andere terreinen van het zijn kunnen overbrengen, zijn in staat met gezag over zulke onderwerpen te spreken. En ze zeggen ons duidelijk:

Leid het leven dat noodzakelijk is voor het verkrijgen van die kennis en vermogens, en wijsheid zal vanzelf tot u komen. Wanneer u in staat bent om uw bewustzijn af te stemmen op een van de zeven snaren van het ‘universele bewustzijn’ – die snaren die zijn gespannen op het klankbord van de kosmos, en die trillen van eeuwigheid tot eeuwigheid – wanneer u de ‘muziek van de sferen’ grondig heeft bestudeerd, pas dan zult u geheel vrij zijn om uw kennis te delen met hen met wie dit veilig is. Maar wees intussen voorzichtig. Geef de grote waarheden die het erfdeel van de toekomstige rassen zijn niet aan onze huidige generatie. Probeer niet het geheim van het zijn en het niet-zijn te onthullen aan hen die niet in staat zijn de verborgen betekenis te begrijpen van het zevensnarige instrument van Apollo – de lier van de stralende god; in elk van haar zeven snaren wonen de geest, de ziel en het astrale lichaam van de kosmos, waarvan nu alleen de schil in handen van de moderne wetenschap is gevallen. . . . Wees voorzichtig, zeggen we, voorzichtig en wijs, en vooral, let erop wat degenen die van u leren, geloven, opdat ze niet door zichzelf te misleiden, ook anderen misleiden . . . want dat is het lot van elke waarheid waarmee de mensen nog niet vertrouwd zijn. . . . Laat de planeetketens en de andere boven- en onderkosmische mysteries liever een dromenland blijven voor degenen die niet kunnen zien, en ook niet geloven dat anderen dat kunnen. . . .’

Het valt te betreuren dat maar weinigen van ons deze wijze raad hebben opgevolgd; en dat veel onschatbare parels, veel juwelen van wijsheid, voor een vijand zijn geworpen die de waarde ervan niet kon begrijpen, van houding veranderde en ons verscheurde.

Laten we ons indenken’, schreef dezelfde meester aan zijn twee ‘lekenchela’s’, zoals hij de schrijver van Esoteric Buddhism en een ander, die enige tijd zijn medeleerling was, noemde – ‘laten we ons indenken dat onze aarde er een is uit een groep van zeven planeten of door mensen bewoonde werelden. . . . [De zeven planeten zijn de heilige planeten van de oudheid en zijn alle zevenvoudig.] De levensimpuls bereikt nu A, of beter gezegd dat wat bestemd is om A te worden en wat tot dusver slechts kosmisch stof [een ‘laya-centrum’] is. . . . enz.’26

In deze eerste brieven, waarin termen moesten worden bedacht en woorden worden verzonnen, werden ‘ringen’ vaak ‘ronden’, en de ‘ronden’ werden levenscyclussen, en omgekeerd. De leraar schreef aan een correspondent die een ‘ronde’ een ‘wereldring’ noemde, het volgende: ‘Ik geloof dat dit tot verdere verwarring zal leiden. We zijn het erover eens om de doorgang van een monade van bol A naar bol G of Z een ronde te noemen. . . . De ‘wereldring’ is juist. . . . M raadde Sinnett met klem aan om het eerst eens te worden over de terminologie vóór hij verderging. . . .’27

Ondanks die afspraak slopen er als gevolg van deze verwarring veel fouten in de eerste leringen. De rassen werden in sommige gevallen zelfs verwisseld met de ‘ronden’ en ‘ringen’, en dit leidde tot dezelfde soort fouten in Man. Al vanaf het begin had de meester geschreven:

‘Omdat het mij niet is toegestaan u de hele waarheid mee te delen, of het aantal onderverdelingen bekend te maken . . . kan ik u niet tevredenstellen.’28

Dit was in antwoord op de vragen: ‘Als we het goed hebben, dan is het totale aantal levens dat aan het tijdperk van de mens voorafgaat 637’, enz. Op alle vragen in verband met getallen was het antwoord: ‘Probeer het vraagstuk van de 777 incarnaties op te lossen. . . . Al ben ik verplicht op veel punten informatie achter te houden, toch zal het, als u het probleem zelf zou oplossen, mijn plicht zijn u dat te zeggen.’29

Maar deze problemen werden nooit zelf opgelost, en de resultaten waren onophoudelijke verwarring en fouten.

Zelfs de leer over de zevenvoudige samenstelling van de hemellichamen en van de macrokosmos – waaruit de zevenvoudige indeling van de microkosmos, of de mens, volgt – is tot dusver een van de meest esoterische geweest. In de oudheid werd deze gewoonlijk pas bij de inwijding onthuld, tegelijk met de heilige getallen van de cyclussen. Zoals in een theosofisch tijdschrift30 werd gezegd, was men niet van plan het hele kosmogonische stelsel bekend te maken, en dit werd zelfs geen moment mogelijk geacht, in een tijd toen spaarzaam enkele mededelingen werden gedaan in antwoord op brieven van de schrijver van Esoteric Buddhism, waarin deze een groot aantal vragen stelde. Hieronder waren vragen over problemen die geen meester, hoe hoog en onafhankelijk ook, zou mogen beantwoorden, omdat hij daardoor de archaïsche, eeuwenoude mysteries van de tempelscholen aan de wereld zou onthullen. Daarom werden maar enkele leringen in hoofdlijnen bekendgemaakt, terwijl details steeds achterwege werden gelaten; alle pogingen om meer informatie daarover in te winnen werden vanaf het begin stelselmatig ontweken. Dit is heel vanzelfsprekend.

Van de vier vidya’s die behoren tot de in de Purana’s genoemde zeven takken van kennis – namelijk ‘yajñavidya’ (het uitvoeren van religieuze rituelen om bepaalde gevolgen teweeg te brengen); ‘mahavidya’, de grote (magische) kennis, die nu is ontaard in tantrika-eredienst; ‘guhyavidya’, de wetenschap van de mantra’s en hun juiste ritme of manier van zingen, van mystieke bezweringen, enz.; en ‘atmavidya’ of de ware spirituele en goddelijke wijsheid – kan alleen laatstgenoemde een absoluut en definitief licht werpen op de leringen van de eerste drie. Zonder de hulp van atmavidya blijven de andere drie niet meer dan oppervlakkige wetenschappen, meetkundige grootheden die lengte en breedte hebben, maar geen dikte. Ze zijn als de ziel, de ledematen en het verstand van een slapend mens: in staat tot onbewuste bewegingen, tot verwarde dromen en zelfs tot slaapwandelen, en tot het teweegbrengen van zichtbare gevolgen, maar voortgebracht door instinctieve en niet door verstandelijke oorzaken, en allerminst door volkomen bewuste spirituele impulsen. Over de eerste drie wetenschappen kan veel worden bekendgemaakt en verklaard. Maar tenzij atmavidya de sleutel tot hun leringen verschaft, zullen ze altijd blijven als de stukken van een verscheurd leerboek, als de schaduwen van grote waarheden, die door de meest spiritueel ingestelden vaag worden onderscheiden, maar die uit elk verband worden gerukt door degenen die elke schaduw aan de muur zouden willen spijkeren.

Er ontstond ook grote verwarring in het denken van onderzoekers door de onvolledige uiteenzetting van de evolutieleer van de monaden. Voor een goed begrip ervan moet men zowel dit proces als dat van de geboorte van de bollen veel meer vanuit hun metafysische aspect onderzoeken dan vanuit een standpunt dat men statistisch zou kunnen noemen, en dat cijfers en getallen betreft die zelden in brede kring mogen worden gebruikt. Helaas zijn maar weinigen geneigd deze leringen alleen metafysisch op te vatten. Zelfs de beste westerse schrijver over onze leer verklaart bij het bespreken van de evolutie van de monaden dat ‘we ons nu niet bezighouden met dat soort zuivere metafysica’.31 En als dat het geval is, zoals de leraar in een brief aan hem opmerkt, ‘waarom zouden we dan onze leringen verkondigen, waarom al dit zware werk en dit zwemmen tegen de stroom in? Waarom zou het Westen . . . van het Oosten . . . dat leren wat toch nooit aan de speciale eisen van de esthetiek kan voldoen?’32 En hij vestigt de aandacht van zijn correspondent ‘op de enorme problemen die wij [de adepten] moeten overwinnen bij elke poging om onze metafysica aan westerse denkers uit te leggen’.33

En dat mag ook wel, want zonder metafysica zijn occulte filosofie en esoterie niet mogelijk. Het is hetzelfde als dat men zou proberen de aspiraties en gevoelens, de liefde en haat, de meest persoonlijke en heilige werkingen van de ziel en het verstand van de levende mens, te verklaren door een anatomische beschrijving van de borstkas en de hersenen van zijn dode lichaam.

Laten we nu de twee bovengenoemde leringen onderzoeken die in Esoteric Buddhism nauwelijks worden besproken, en deze aanvullen voor zover we dat kunnen.

Noten

  1. Zie de aantekening op de vorige bladzijde die volgt op de toelichting, en ook de opmerking na de samenvatting van de stanza’s aan het einde van de Proloog, blz. 52-3.
  2. In de geheime boeken worden veel meer planeten opgenoemd dan in moderne boeken over astronomie.
  3. Zie blz. 228 van dit deel.
  4. Joanna Baillie, Dramatic and Poetical Works, 1851, blz. 525.
  5. Samuel Laing, de schrijver van Modern Science and Modern Thought, zegt: ‘De conclusies op sterrenkundig gebied zijn theorieën die gebaseerd zijn op gegevens zo onzeker dat ze in sommige gevallen ongelooflijk korte uitkomsten geven, bijvoorbeeld 15 miljoen jaar voor het hele tot op heden verlopen vormingsproces van het zonnestelsel, maar in andere gevallen bijna ongelooflijk lange, zoals in het geval waar wordt verondersteld dat de maan van de aarde werd weggeslingerd toen deze in drie uur om haar as draaide, terwijl de grootst mogelijke werkelijke vertraging, berekend op basis van waarnemingen, 600 miljoen jaar nodig zou hebben om de aarde te laten rondwentelen in 23 in plaats van 24 uur’ (blz. 48). En als de natuurkundigen daarbij blijven, waarom moet dan de chronologie van de hindoes worden uitgelachen, omdat ze overdreven zou zijn?
  6. Zie in Esoteric Buddhism de hoofdstukken over ‘de samenstelling van de mens’ en de ‘planeetketen’.
  7. Ze is ontegenzeglijk de satelliet, maar dit doet geen afbreuk aan de theorie dat ze de aarde alles heeft gegeven behalve haar lijk. Om de theorie van Darwin te kunnen handhaven, moesten er naast de zojuist weerlegde hypothese (zie de voetnoot op blz. 184) andere en nog onlogischer gissingen worden bedacht. De maan, zegt men, is bijna zes keer zo snel afgekoeld als de aarde (Winchell, World-Life, blz. 379): ‘Als de aarde sinds de vorming van de aardkorst 14.000.000 jaar oud is, dan is de maan slechts elf en tweederde miljoen jaar oud sinds dat stadium . . .’, enz. En als onze maan niets anders dan een weggeslingerd stuk van onze aarde is, waarom kan dan niet dezelfde conclusie worden getrokken voor de manen van andere planeten? De astronomen ‘weten het niet’. Waarom zouden Venus en Mercurius geen satellieten hebben, en waardoor – als ze toch bestaan – zijn die dan gevormd? Omdat volgens ons de wetenschap maar één sleutel bezit tot de geheimen van de natuur – de sleutel van de stof – terwijl de occulte filosofie zeven sleutels heeft en toelicht wat de wetenschap niet ziet. Mercurius en Venus hebben geen satellieten, maar evenals de aarde hadden ze ‘ouders’. Beide zijn veel ouder dan de aarde, en vóór laatstgenoemde haar zevende ronde bereikt, zal haar moeder, de maan, volledig zijn verdwenen, evenals de ‘manen’ van de andere planeten (al naar het geval) al of niet zijn verdwenen, want er zijn planeten met een aantal manen – alweer een mysterie dat door geen Oedipus van de astronomie is opgelost.
  8. Op.cit., 5de druk, 1885, blz. 113.
  9. The Theosophist, juni 1884, blz. 225. Vgl. Five Years of Theosophy, blz. 185-6.
  10. Zie het diagram op blz. 228.
  11. Zie het diagram op blz. 201.
  12. Zie het diagram op blz. 183.
  13. Noot vert.: Vgl. De mahatma brieven aan A.P. Sinnett, blz. 192-3.
  14. We houden ons in dit boek slechts terloops met andere bollen bezig.
  15. Man: Fragments of Forgotten History, door twee chela’s, Londen, 1885.
  16. Noot vert.: Vgl. De mahatma brieven aan A.P. Sinnett, blz. 92-3.
  17. Esoteric Buddhism, 5de druk, 1885, blz. 145.
  18. Op.cit., blz. 136.
  19. Noot vert.: Vgl. De mahatma brieven aan A.P. Sinnett, blz. 191
  20. Natuurlijk met uitzondering van alle planeten die op de vierde plaats staan, zoals onze aarde, de maan, enz. Van alle ooit ontvangen of verzonden brieven, behalve enkele persoonlijke – ‘waarin geen leringen staan’, zegt de meester – bezit de schrijfster afschriften. Omdat het in het begin haar taak was om bepaalde punten die niet waren aangeroerd te beantwoorden en toe te lichten, is het heel aannemelijk dat de schrijfster, ondanks de vele aantekeningen op deze afschriften, door haar gebrekkige kennis van het Engels en haar angst om te veel te zeggen, de gegeven informatie heeft verknoeid. In elk van deze gevallen neemt ze daarvoor de schuld volledig op zich. Maar ze kan niet toelaten dat onderzoekers nog langer in een waan verkeren, of blijven geloven, dat de fout bij het esoterische stelsel ligt.
  21. In dezelfde brief wordt uitdrukkelijk verklaard dat dit onmogelijk is: ‘probeer te begrijpen dat u me vragen stelt die tot de hoogste inwijdingen behoren; dat ik u [slechts] een algemeen beeld kan geven, maar dat ik niet op details durf in te gaan of zal ingaan’, schreef een van de leraren aan de schrijver van Esoteric Buddhism. (Vgl. De mahatma brieven aan A.P. Sinnett, blz. 192.)
  22. Noot vert.: Vgl. De mahatma brieven aan A.P. Sinnett, blz. 130.
  23. Esoteric Buddhism, 5de druk, 1885, blz. 145.
  24. ‘Sur l’hypothèse de Laplace’, in Comptes rendus des séances de l’Académie des Sciences, 15 maart 1880, deel 90, blz. 569.
  25. William Cowper, The Task, and other Poems, 1831, blz. 126.
  26. Noot vert.: Vgl. De mahatma brieven aan A.P. Sinnett, blz. 102.
  27. Op.cit., blz. 89.
  28. Op.cit., blz. 90.
  29. Op.cit., blz. 92.
  30. Lucifer, mei 1888, blz. 256.
  31. Esoteric Buddhism, 5de druk, 1885, blz. 46.
  32. Noot vert.: Vgl. De mahatma brieven aan A.P. Sinnett, blz. 211.
  33. Op.cit.

De geheime leer, 1:182-99
isbn 9789491433238, gebonden, 4de herziene druk 2019, bestel boek

© 2019 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag