Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud deel 2 pagina vooruit

De oorspronkelijke manu’s van de mensheid

Degenen die weten dat de ‘grote vloed’, die in verband stond met het verzinken van een heel continent – op wat later een paar eilandjes werden na – geen 18.000.000 jaar geleden kan hebben plaatsgevonden, en dat Vaivasvata-manu de Indiase Noach is, die verbonden is met de Matsya- (of de vis-) avatara van Vishnu, zijn misschien verbijsterd door deze tegenstrijdigheid tussen de genoemde feiten en de eerder gegeven chronologie. Maar in werkelijkheid is er geen tegenstrijdigheid. We vragen de lezer The Theosophist van juli 1883 te raadplegen, en na het bestuderen van het daarin voorkomende artikel ‘Het zevenvoudige beginsel in de esoterie’ kan hem het hele vraagstuk worden uitgelegd. In deze uitleg verschillen, geloof ik, de occultisten van de brahmanen.

Voor diegenen die The Theosophist van die maand en dat jaar niet bij de hand hebben, citeren we nu enkele passages daaruit:

Wie was Manu, de zoon van Svayambhuva? De geheime leer zegt ons dat deze manu geen mens was, maar hij vertegenwoordigt de eerste mensenrassen die aan het begin van de eerste ronde, geholpen door de dhyani-chohans (deva’s), zijn geëvolueerd. Maar in zijn Wetten (1:80) wordt gezegd dat er 14 manu’s zijn voor elke kalpa – of interval van schepping tot schepping’ (lees: interval tussen de ene kleine ‘pralaya’1 en de volgende) – en dat ‘er in de huidige goddelijke eeuw tot nu toe zeven manu’s zijn geweest’. Zij die weten dat er zeven ronden zijn, waarvan we er drie hebben doorgemaakt en nu in de vierde zijn; en die hebben geleerd dat er zeven dageraden en zeven schemeringen of 14 manvantara’s zijn; dat men zich bij het begin en aan het einde van elke ronde, op en tussen de planeten bewust wordt van het illusoire leven en van het werkelijke leven; en bovendien dat er wortel-manu’s zijn, en wat we onhandig moeten vertalen met de zaad-manu’s – de zaden voor de mensenrassen van de volgende ronde [of de sishta’s – de best aangepaste overlevenden2] (een geheim dat alleen wordt onthuld aan wie de derde graad van inwijding heeft verkregen) – zij die dat alles hebben geleerd, zullen beter zijn voorbereid om de betekenis van het volgende te begrijpen.

Er wordt in de heilige hindoegeschriften gezegd dat de eerste manu zes andere manu’s (zeven oorspronkelijke manu’s in totaal) voortbracht, en deze brachten op hun beurt elk zeven andere manu’s3 voort – het voortbrengen van laatstgenoemden wordt in occulte geschriften aangegeven met 7 × 7. Zo wordt duidelijk dat Manu – de meest recente, de voorouder van de mensheid van onze vierde ronde – de zevende moet zijn, want we zijn in onze vierde ronde,4 en er is een wortel-manu op bol A en een zaad-manu op bol G. Zoals elke planeetronde begint met het verschijnen van een ‘wortel-manu’ (dhyani-chohan) en sluit met een ‘zaad-manu’, evenzo verschijnen er een wortel- en een zaad-manu respectievelijk aan het begin en aan het einde van het tijdperk van de mens op elke planeet.5 Hieruit kan men gemakkelijk opmaken dat een manu-antarisch tijdperk, zoals de naam aangeeft, de tijd betekent tussen het verschijnen van twee manu’s, of dhyani-chohans; daarom is een klein manvantara de duur van zeven rassen op elke planeet, en een groot manvantara is het tijdperk van één ronde van de mensheid langs de planeetketen. Bovendien heeft elk wortelras zijn manu, want er wordt gezegd dat elk van de zeven manu’s 7 × 7 manu’s schept, en dat er 49 wortelrassen zijn op de zeven planeten tijdens elke ronde. De huidige zevende manu wordt ‘Vaivasvata’ genoemd en staat in de exoterische teksten voor de manu die in India de Babylonische Xisuthrus en de joodse Noach vertegenwoordigt. Maar in de esoterische boeken wordt ons meegedeeld dat Vaivasvata-manu, de voorouder van ons vijfde ras – die het redde van de vloed die het vierde (Atlantis) bijna uitroeide – niet de zevende manu is die in de naamlijst van de wortel- of oorspronkelijke manu’s wordt genoemd, maar een van de 49 manu’s die uit deze wortel-manu zijn geëmaneerd.

Voor een beter begrip geven we hier de namen van de 14 manu’s in volgorde en in hun relatie tot elke ronde:

1ste ronde 1ste (wortel)manu op planeet A – Svayambhuva
1ste (zaad)manu op planeet G – Svarochi (of) Svarochisha
2de ronde 2de (w) m op planeet A – Auttami
2de (z) m op planeet G – Tamasa
3de ronde 3de (w) m op planeet A – Raivata
3de (z) m op planeet G – Chakshusha
4de ronde 4de (w) m op planeet A – Vaivasvata (onze voorouder)
4de (z) m op planeet G – Savarni
5de ronde 5de (w) m op planeet A – Daksha-savarni
5de (z) m op planeet G – Brahma-savarni
6de ronde 6de (w) m op planeet A – Dharma-savarni
6de (z) m op planeet G – Rudra-savarni
7de ronde 7de (w) m op planeet A – Rauchya
7de (z) m op planeet G – Bhautya

Vaivasvata is dus, hoewel de zevende in de gegeven volgorde, de oorspronkelijke wortel-manu van onze vierde menselijke golf (de lezer moet steeds bedenken dat manu geen mens is, maar de collectieve mensheid), terwijl onze Vaivasvata slechts een van de zeven kleine manu’s was, die men over de zeven rassen van onze planeet laat heersen. Elk van deze moet getuige worden van een van de periodieke en steeds terugkerende natuurrampen (door vuur en water) die de cyclus van elk wortelras afsluiten. Deze Vaivasvata – bij de hindoes de ideale belichaming, die respectievelijk Xisuthrus, Deukalion, Noach en nog anders wordt genoemd – is de allegorische mens die ons ras redde, toen bijna de hele bevolking van het ene halfrond door water omkwam, terwijl het andere halfrond ontwaakte uit zijn tijdelijke verduistering.6

Zo ziet men dat er geen werkelijke tegenstrijdigheid is als men spreekt over het Vaivasvata-manvantara (manu-antara, letterlijk ‘tussen twee manu’s’), ongeveer 18.000.000 jaar geleden, toen de fysieke of werkelijk menselijke mens in zijn vierde ronde voor het eerst op deze aarde verscheen; en over de andere Vaivasvata’s, bijv. de manu van de grote kosmische of siderische vloed (een mysterie), ofwel de Vaivasvata-manu van het verzonken Atlantis, toen de Vaivasvata van het ras de uitverkorenen van de mensheid, het vijfde ras, van volledige vernietiging redde. Doordat de diverse (en heel verschillende) gebeurtenissen in het Vishnu- en andere Purana’s met opzet tot één verhaal zijn samengevoegd, kan er in het denken van de niet-ingewijde lezer nog veel verwarring blijven. Omdat er voortdurend opheldering nodig is, moet men ons de onvermijdelijke herhalingen vergeven. De sluiers die de werkelijke mysteries van de esoterische filosofie verbergen, zijn groot en raadselachtig, en zelfs nu kan het laatste woord niet worden gezegd. De sluier kan echter iets meer worden opgelicht, en enkele tot dusver geweigerde verklaringen kunnen de ernstige onderzoeker nu worden aangeboden.

Zoals iemand – kolonel Vans Kennedy, als we ons niet vergissen – heeft opgemerkt, ‘is het eerste beginsel in de religieuze filosofie van de hindoes eenheid in verscheidenheid’. Dat al die manu’s en rishi’s met één soortnaam worden aangeduid, is toe te schrijven aan het feit dat ze alle de gemanifesteerde energieën van één en dezelfde logos zijn, zowel de hemelse als de aardse boodschappers en uitingen van dat beginsel dat altijd in een toestand van activiteit verkeert; bewust in het tijdperk van de kosmische evolutie, onbewust (vanuit ons gezichtspunt) tijdens de kosmische rust, terwijl de logos slaapt in de schoot van Dat wat ‘niet slaapt’, noch ooit waakt – want het is sat of zijn-heid, en niet een wezen. Uit Het komt de grote onzichtbare logos voort, die alle andere logoi evolueert, de oorspronkelijke manu, die het bestaan schenkt aan de andere manu’s, die gezamenlijk het heelal en alles erin emaneren, en die als aggregaat de gemanifesteerde logos vertegenwoordigen.7 Daarom vernemen we uit de Toelichtingen dat de manu’s – hoewel geen enkele dhyani-chohan, zelfs niet de hoogste, zich volledig bewust kan zijn van ‘de toestand van de voorafgaande kosmische evolutie’ – ‘de kennis van hun ervaringen in alle kosmische evoluties eeuwig behouden’. Dit is heel duidelijk: de eerste manu wordt Svayambhuva genoemd, de ‘zelf-gemanifesteerde’, de zoon van de ongemanifesteerde vader. De manu’s zijn de scheppers van de scheppers van ons eerste ras – de geest van de mensheid – wat niet verhindert dat de zeven manu’s de eerste ‘pre-adamitische’ mensen op aarde zijn geweest.

Manu verklaart dat hij is geschapen door Viraj8, of Vaisvanara, (de geest van de mensheid);9 dit betekent dat zijn monade aan het begin van elke nieuwe kosmische activiteit emaneert uit het nooit rustende beginsel: die logos of universele monade (collectieve elohim) die uit zichzelf al die kosmische monaden uitstraalt die de centra van activiteit worden – voorouders van de talloze zonnestelsels en van de nog ongedifferentieerde menselijke monaden, van planeetketens en van elk wezen daarop. Elke kosmische monade is ‘Svayambhuva’, de zelfgeborene, die het krachtcentrum wordt waaruit van binnenuit een planeetketen voortkomt (er zijn zeven van deze ketens in ons stelsel), en waarvan de uitstralingen weer evenzoveel Svayambhuva-manu’s worden (een mysterieuze soortnaam, die veel meer betekent dan het schijnt); elk van deze wordt, als een menigte, de schepper van zijn eigen mensheid.10

Er is niets mystieks aan de vier verschillende rassen van de mensheid die aan ons vijfde ras voorafgingen, afgezien van de etherische lichamen van de eerste rassen; en ze zijn het onderwerp van legendarische, maar niettemin heel juiste geschiedenis. Die legende is universeel. En als het de westerse geleerden behaagt hierin alleen een mythe te zien, maakt dat geen enkel verschil. De Mexicanen hadden en hebben nog steeds de overlevering van de viervoudige vernietiging van de wereld door vuur en water, evenals de Egyptenaren die hadden, en de hindoes nog altijd hebben.

Terwijl de schrijver van Mythical Monsters probeert een verklaring te geven voor de overeenkomst van legenden in de grijze oudheid – bij de Chinezen, Chaldeeën, Egyptenaren, Indiërs en Grieken – en voor het ontbreken van duidelijke sporen van een beschaving ouder dan 5000 jaar, merkt hij op:

We moeten niet verbaasd zijn wanneer we niet onmiddellijk de sporen van de mensen van tien-, vijftien-, of twintigduizend jaar geleden ontdekken. Met een weinig duurzame architectuur [zoals in China] kunnen de plaatsen waar grote steden hebben gelegen, door natuurlijk verval in een paar duizend jaar geheel uit de herinnering zijn verdwenen, en hoeveel te meer zal dit het geval zijn . . . indien . . . er intussen kleine rampen plaatsvonden, zoals plaatselijke overstromingen, aardbevingen, neerslag van vulkanische as, oprukkende zandwoestijnen, vernietiging van leven door dodelijke epidemieën, door schadelijke uitwasemingen, of door de uitstoot van zwaveldampen.11

En hoeveel van zulke rampen het hele aardoppervlak hebben veranderd, kan worden afgeleid uit deze stanza:

Tijdens de eerste zeven crores van de kalpa (70.000.000 jaar) zijn de aarde en haar twee natuurrijken (het mineralen- en plantenrijk), waarvan het ene reeds zijn zevende cyclus heeft voltooid, en het andere nog maar nauwelijks bestaat, lichtgevend en halfetherisch, koud, levenloos en doorschijnend. In de elfde crore12 wordt de moeder (de aarde) ondoorzichtig, en in de veertiende13 vinden de pijnen van de adolescentie plaats. Deze stuiptrekkingen van de natuur (geologische veranderingen) duren ononderbroken voort tot haar twintigste crore van jaren, waarna ze periodiek worden, en met lange tussenpozen voorkomen.

De laatste verandering vond bijna twaalf crores van jaren (120.000.000) geleden plaats. Maar de aarde met alles op haar oppervlak was al vele eeuwen eerder koel, hard en vast geworden.’ (Toelichting, 22.)

Als we dus de esoterische leer mogen geloven, zijn er de laatste 120.000.000 jaar geen universele geologische verstoringen en veranderingen meer geweest, en was de aarde zelfs vóór die tijd gereed om haar menselijke bevolking te ontvangen. Het verschijnen van laatstgenoemde, fysiek volledig ontwikkeld, vond echter, zoals al werd gezegd, pas ongeveer 18.000.000 jaar geleden plaats, nadat het de natuur eerst niet was gelukt om alleen, zonder hulp van de goddelijke ‘vormgevers’, wezens te scheppen, en na de daaropvolgende evolutie van de eerste drie rassen (zie eerder, stanza 3ev). De werkelijke duur van de eerste tweeënhalf rassen wordt voor iedereen, behalve de hogere ingewijden, geheimgehouden. De geschiedenis van de rassen begint bij de scheiding van de geslachten, toen het voorafgaande eierleggende androgyne ras snel ten onder ging, en de volgende onderrassen van het derde wortelras als een fysiologisch geheel nieuw ras verschenen. Deze ‘vernietiging’ wordt allegorisch de grote ‘Vaivasvata-manu watervloed’ genoemd, toen volgens het verhaal Vaivasvata-manu (of ‘de mensheid’) alleen op aarde achterbleef in de ark van de redding – die wordt getrokken door Vishnu in de vorm van een monsterachtige vis – ‘samen met’ de zeven rishi’s. De allegorie is heel duidelijk.

In de symboliek van alle volkeren staat ‘de watervloed’ voor chaotische ongeordende stof – de chaos zelf – en het water voor het vrouwelijke beginsel: de ‘grote diepte’.

Parkhurst zegt in zijn Greek Lexicon dat arche (ἀρχή, ark) overeenkomt met het Hebreeuwse rasit of, ‘wijsheid’ . . . [tegelijkertijd] is ze het symbool van het vrouwelijke voortbrengende vermogen, de arg of arca, waarin de kiem van de natuur [en van de mensheid] tijdens het interval na elke wereld- [of ras-] cyclus boven de grote afgrond zweeft of hangt.14

Arche of Ark is ook de mystieke naam van de goddelijke geest van het leven die zweeft boven de chaos. Maar Vishnu is de goddelijke geest als abstract beginsel, en ook als de instandhouder en voortbrenger, of schenker van het leven – de derde persoon van de trimurti (die bestaat uit Brahma, de schepper, Siva, de vernietiger, en Vishnu, de instandhouder). Volgens de allegorie leidt Vishnu, in de vorm van een vis, de ark van Vaivasvata-manu veilig over de wateren van de vloed. Het heeft geen zin over de esoterische betekenis van het woord vis uit te weiden.15 De theologische betekenis is fallisch, maar de metafysische is goddelijk. Jezus wordt de ‘vis’ genoemd, evenals Vishnu en Bacchus: ΙΗΣ, de ‘verlosser’ van de mensheid, is slechts het monogram van de god Bacchus, ΙΧΘΥΣ, de vis, genoemd.16 De zeven rishi’s in de ark symboliseerden de zeven beginselen, die in de mens pas volledig werden nadat hij zich had gescheiden, en een menselijk, en niet langer een goddelijk, wezen was geworden.

We hebben evenmin veel details over het verzinken van het continent dat door het tweede wortelras werd bewoond. Maar de geschiedenis van het derde, ‘Lemurië’, wordt gegeven, evenals die van Atlantis; op de andere wordt alleen gezinspeeld. Men zegt dat Lemurië ongeveer 700.000 jaar vóór het begin van wat nu het tertiair (het eoceen)17 wordt genoemd, ten onder is gegaan, en ook tijdens deze watervloed – deze keer een echte geologische watervloed – heeft Vaivasvata-manu de mensheid gered (allegorisch is het de mensheid, of een deel ervan, het vierde ras, dat wordt gered); zo redt hij ook het vijfde ras tijdens de vernietiging van de laatste Atlantiërs, de overgeblevenen die 850.000 jaar geleden omkwamen,18 waarna er geen grote overstroming meer was tot die van de tijd van het Atlantis van Plato, of Poseidonis, die aan de Egyptenaren alleen bekend was omdat deze zo betrekkelijk kort vóór hen had plaatsgevonden.

Het meest interessante is het verzinken van het grote Atlantis. De oude geschriften19 zeggen over deze ramp dat ‘de uiteinden van de aarde losraakten’; en de legenden en allegorieën over Vaivasvata, Xisuthrus, Noach, Deukalion en alle andere geredde uitverkorenen berusten hierop. De overlevering, die geen rekening houdt met het verschil tussen siderische en geologische verschijnselen, noemt beide zonder onderscheid ‘watervloeden’. Toch is er een groot verschil. De ramp die het reusachtige continent vernietigde waarvan Australië het grootste overblijfsel is, werd veroorzaakt door een reeks onderaardse schokken en het openbreken van de oceaanbodem. De ramp die een einde maakte aan zijn opvolger – het vierde continent – werd teweeggebracht door opeenvolgende verstoringen in de rotatie van de aardas. Deze begonnen in het vroege tertiair, en duurden eeuwenlang voort. Ze vaagden geleidelijk de laatste sporen van Atlantis weg, met uitzondering misschien van Ceylon en een klein deel van wat nu Afrika is. Deze verstoringen veranderden het aanzien van de aarde, en er bleef geen enkele herinnering aan haar bloeiende continenten en eilanden, haar beschavingen en wetenschappen, in de annalen van de geschiedenis achter, behalve in de heilige geschriften van het Oosten.

Daarom ontkent de hedendaagse wetenschap het bestaan van Atlantis. Ze ontkent zelfs elke heftige verschuiving van de aardas, en zou de verandering van de klimaten aan andere oorzaken willen toeschrijven. Maar deze vraag staat nog steeds open. Ook al beweert dr. Croll dat al zulke veranderingen kunnen worden verklaard als gevolgen van nutatie en de precessie van de equinoxen, er zijn andere geleerden, zoals Sir H. James en Sir John Lubbock20, die meer geneigd zijn het denkbeeld te aanvaarden dat deze door een verandering van de stand van de aardas zijn veroorzaakt. De meeste astronomen maken hiertegen bezwaar. Maar hoeveel dingen hebben ze niet eerst ontkend en openlijk veroordeeld – om ze later echter toch te aanvaarden, toen de hypothesen onontkenbare feiten waren geworden?

In hoeverre onze getallen overeenkomen met, of beter gezegd afwijken van, die van de hedendaagse wetenschap, zullen we later zien in de appendices van dit deel, waar de geologie en antropologie van onze tijd zorgvuldig worden vergeleken met die van de oude wetenschap. In elk geval schijnt het tijdperk dat de geheime leer geeft voor het verzinken van Atlantis, niet veel af te wijken van de berekeningen van de hedendaagse wetenschap, die, als ze zo’n verzonken continent aanvaardt, Atlantis echter ‘Lemurië’ noemt. Over de voormenselijke periode kan nu alleen worden gezegd dat de aarde, zelfs tot aan het verschijnen van het ‘verstandeloze’ eerste ras, niet zonder bewoners was. Er kan hierover nog meer worden gezegd: de wetenschap – die alleen de fysieke mens erkent – heeft het recht om die periode als het voormenselijk tijdperk te beschouwen, die zich heeft uitgestrekt vanaf het eerste ras tot de eerste helft van het Atlantische ras, want pas toen werd de mens het ‘volledige organische wezen dat hij nu is’. En de adamitische mens zou dan niet ouder zijn dan een paar miljoen jaar.21

De schrijver van Qabbalah merkt terecht op dat ‘de huidige mens als individu slechts een aaneenschakeling is van bestaansvormen van voorafgaand menselijk leven’,22 of beter gezegd levens.

Volgens de kabbala verdeelden de zielenvonken die zich in Adam [Rishon] bevonden, zich in drie hoofdklassen die overeenkwamen met zijn drie zonen, nl. Chesed Abel, Geburah Kaïn en Rachmin Seth. Deze drie werden verdeeld in 70 soorten, die de belangrijkste wortels van de mensheid werden genoemd.23

Rabbi Jehuda zei: ‘Hoeveel gewaden [van de onlichamelijke mens] zijn deze die zijn gekroond’ (vanaf de dag dat de mens werd ‘geschapen’)? Rabbi Eleazar zei: ‘De bergen van de wereld (grote figuren van de mensheid) wisselen erover van gedachten, maar er zijn er drie: één om in dat gewaad de ruach, geest, te kleden, die in de hof (van Eden) op aarde is; één die kostbaarder is dan alle, waarin de neshamah is gekleed in die bundel van leven, tussen de engelen van de koning . . . en één buitenste gewaad, dat bestaat en niet bestaat, wordt gezien en niet gezien. In dat gewaad wordt de nefesh gekleed, en ze gaat en vliegt erin heen en weer in de wereld.’24

Dit heeft betrekking op de rassen (hun ‘gewaden’, of mate van stoffelijkheid) en op de drie beginselen van de mens in hun drie voertuigen.

Noten

  1. Pralaya – een woord dat al werd toegelicht – is niet een term die alleen van toepassing is op elke ‘nacht van Brahma’, of ontbinding van de wereld die volgt op elk manvantara, dat gelijk is aan 71 mahayuga’s. Het woord is ook van toepassing op elke ‘verduistering’, en zelfs op elke natuurramp die, afwisselend door vuur en door water, een einde maakt aan een wortelras. Pralaya is een woord zoals ‘manu’ – een algemene term voor de sishta’s die, onder de benaming ‘koning’, volgens de Purana’s ‘met de kiemen van alle dingen in een ark’ worden gespaard ‘voor de wateren van de vloed [of de vuren van een algemene vulkanische uitbarsting, waarvan we het begin al voor ons vijfde ras zien in de verschrikkelijke aardbevingen en uitbarstingen van de laatste jaren, en vooral van dit jaar] die in de tijd van een pralaya de wereld [de aarde] bedekt’. (Zie Vishnu-Purana, vert. Wilson, voorwoord, blz. lxxxi.) De tijd is slechts een vorm van ‘Vishnu’, zoals Parasara in dat Purana terecht zegt. In de yuga’s en kalpa’s van de hindoes zien we de regelmatig afdalende reeks 4, 3, 2, met daarachter een aantal nullen, al naar gelang de esoterische doeleinden vereisen, maar niet, zoals Wilson en andere oriëntalisten dachten, als ‘sektarische versieringen’. Een kalpa kan een eeuw zijn, een ‘dag’ van Brahma, of een siderische kalpa, sterrenkundig en aards. Deze berekeningen zijn in alle Purana’s te vinden, maar sommige zijn afwijkend, zoals het ‘jaar van de zeven rishi’s’, 3030 sterfelijke jaren, en het ‘jaar van Dhruva’, 9090 in het Linga-Purana, die weer esoterisch zijn, en wél de werkelijke (geheime) chronologie weergeven. Zoals in het Brahma-Vaivarta wordt gezegd: ‘Tijdrekenkundigen berekenen een kalpa naar het leven van Brahma. Kleine kalpa’s, zoals samvarta en de rest, zijn talrijk.’ ‘Kleine kalpa’s’ duiden hier elk tijdperk van vernietiging aan, zoals Wilson goed begreep, die laatstgenoemde verklaart als ‘die waarin de samvarta-wind of andere vernietigende invloeden werken’ (Op.cit., deel 1, blz. 53-4vn).
  2. Een intuïtieve zinspeling op de sishta’s is te vinden in Esoteric Buddhism van Sinnett (5de druk, 1885, blz. 146-7), waar hij schrijft over de ‘Ark van Noach’.
  3. Manu, 1:61-3. Het feit dat men Manu zelf laat verklaren dat hij door Viraj werd geschapen, en dat hij toen de tien prajapati’s voortbracht, die weer zeven manu’s voortbrachten, die op hun beurt zeven andere manu’s lieten ontstaan (Manu, 1:33-6), heeft betrekking op andere nog oudere mysteries, en vormt tegelijk een sluier voor de leer van de zevenvoudige keten, en de gelijktijdige evolutie van de zeven mensheden of mensen. Dit boek is echter gebaseerd op de geschriften van de geheime leringen van deze kant van de Himalaya, en de brahmaanse esoterische filosofie kan daar nu in vorm van verschillen, evenals de kabbala. Maar in de grijze oudheid kwamen ze overeen.
  4. Hiervoor is nog een andere esoterische reden. Een Vaivasvata is de zevende manu, omdat onze ronde, hoewel ze de vierde is, zich in het preseptenaire manvantara bevindt, en onze ronde zelf in haar zevende fase van stoffelijkheid verkeert. Het punt halverwege de ronde werd gepasseerd tijdens het vierde wortelras, toen de mens en de hele natuur hun laagste toestand van grove stof bereikten. Vanaf die tijd, d.w.z. na het einde van drieënhalf ras, bevonden de mensheid en de natuur zich op de opgaande boog van hun rascyclus.
  5. Het interval dat aan elk yuga voorafgaat, wordt een samdhya genoemd. Deze bestaat uit evenveel honderden jaren als er duizenden in het yuga zijn; en het interval dat op het yuga volgt, wordt samdhyamsa genoemd, en heeft volgens het Vishnu-Purana (1:3) een gelijke duur. ‘Het interval tussen de samdhya en de samdhyamsa is het yuga dat krita, treta, enz., wordt genoemd. De (vier) – krita, treta, dvapara en kali – vormen een grote eeuw, of een geheel van vier eeuwen: 1000 van zulke gehelen zijn een dag van Brahma; en binnen die tijd heersen 14 manu’s.’ Als we dit letterlijk moesten nemen, zou er maar één manu zijn voor elke 4.320.000.000 jaar. Men leert ons dat er 300.000.000 jaar nodig was om de twee lagere rijken te evolueren, en dat onze mensheid ruim 18 miljoen jaar oud is, maar waar waren dan de andere manu’s waarover wordt gesproken, tenzij de allegorie betekent wat de esoterische leer ons zegt, namelijk dat de 14 ieder met 49 worden vermenigvuldigd?
  6. ‘Het zevenvoudige beginsel in de esoterie’, H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, 2:163-5. De woorden ‘schepping’, ‘ontbinding’, enz., geven de juiste betekenis van manvantara of pralaya niet goed weer. Het Vishnu-Purana (1:7; Wilson, 1:112-13&vn) noemt er verschillende. ‘Er zijn vier soorten ontbinding van alle dingen’, zegt Parasara: ‘naimittika (incidenteel), als Brahma sluimert (zijn nacht, wanneer ‘aan het einde van deze dag een weer-ineenvloeien van het heelal plaatsvindt, dat de komende weer-ineenvloeiing van Brahma wordt genoemd’ (Wilson, 1:52, vn F. Hall), omdat Brahma dit heelal zelf is); prakritika (elementaal), wanneer de terugkeer van dit heelal tot zijn oorspronkelijke natuur gedeeltelijk en fysiek is; atyantika (absoluut), vereenzelviging van de belichaamde met de onlichamelijke hoogste geest – mahatmische toestand – hetzij tijdelijk of tot de volgende mahakalpa: ook absolute verduistering, zoals van een hele planeetketen, enz.; en nitya (voortdurend plaatsvindend)’, mahapralaya voor het heelal, de dood voor de mens. ‘Nitya is de uitblussing van het leven, zoals het uitgaan van een lamp’, ook ‘in de slaap ’s nachts’. Nitya-sarga is ‘voortdurende of eeuwige schepping’, zoals nitya-pralaya ‘voortdurende of eeuwige vernietiging is van alles wat is geboren’. ‘Dat wat volgt op een kleine ontbinding, wordt kortstondige schepping genoemd . . . Dit is samyama’ (voortbrenging, bestaan, en ontbinding). (Vishnu-Purana, 1:7; Wilson 1:113-14). Het onderwerp is zo moeilijk dat we onze verklaringen moeten herhalen.
  7. Maar zie de voortreffelijke definities van parabrahman en de logos in de lezingen van Subba Row over de Bhagavad Gita, in de nummers van The Theosophist van februari, maart, april, en mei 1887.
  8. Zie de vorige voetnoot.
  9. Zie Manu, 1:32-3. Vaisvanara is in een andere betekenis het levende magnetische vuur dat het gemanifesteerde zonnestelsel doordringt. Het is het meest objectieve (voor ons is het andersom) en altijd aanwezige aspect van het ene leven, want het is het levensbeginsel. (Zie The Theosophist, juli 1883, blz. 249.) Het is ook een naam van Agni.
  10. Zie hierboven, blz. 346-9.
  11. Charles Gould, Mythical Monsters, 1886, blz. 134-5.
  12. Dit is in het tijdperk van de zogenaamde secundaire schepping. Over de primaire, toen er op de aarde drie elementalenrijken waren, kunnen we om verschillende redenen niet spreken; één daarvan is dat men – tenzij men een groot ziener is, of van nature intuïtief – dat wat nooit in bestaande woorden kan worden uitgedrukt, niet zal kunnen begrijpen.
  13. ‘Hippokrates zei dat het getal zeven door zijn occulte krachten ertoe neigt om alle dingen tot stand te brengen, schenker te zijn van het leven en bron van alle verandering daarin. Evenals Shakespeare [As You Like It, 2de bedrijf, 7de toneel, regel 143] verdeelde hij het leven van de mens in zeven stadia, want zoals de maan haar fasen elke zeven dagen verandert, beïnvloedt dit getal alle ondermaanse wezens’ (Mackenzie, Royal Masonic Cyclopaedia, blz. 666), en zelfs de aarde, zoals we weten. Bij de baby verschijnen de tanden in de zevende maand en hij wisselt ze als hij zeven jaar is; bij tweemaal zeven begint de puberteit, en bij driemaal zeven zijn al zijn verstandelijke en vitale vermogens ontwikkeld; bij viermaal zeven is hij in zijn volle kracht, bij vijfmaal zeven zijn zijn begeerten het verst ontwikkeld, enz. Dat geldt ook voor de aarde. Deze heeft nu de middelbare leeftijd bereikt, maar is nog niet veel wijzer geworden. Het tetragrammaton, de vierletterige heilige naam van de godheid, kan op aarde slechts worden ontbonden door zevenvoudig te worden door middel van de zichtbare driehoek die tevoorschijn komt uit de verborgen tetraktis. Daarom moet men op dit gebied het getal zeven aannemen. Zoals staat geschreven in de kabbala, De grote heilige bijeenkomst, vers 1161: ‘Want er is beslist geen stabiliteit in die zes, behalve die welke ze ontlenen aan het zevende. Want alle dingen hangen af van het zevende.’ (Mathers, Kabbalah Unveiled, blz. 255.)
  14. Godfrey Higgins, Anacalypsis, 1836, deel 1, blz. 796-7.
  15. Zie Payne Knight, Inman, Gerald Massey, enz.
  16. Augustinus zegt over Jezus: ‘Want hij is een vis die leeft omringd door de wateren.’ De christenen noemden zich in hun heilige mysteriën kleine vissen – pisciculi. ‘Zoveel in het water voortgebrachte vissen, en gered door één grote vis’, zegt Tertullianus over de christenen, Christus en de kerk.
  17. Esoteric Buddhism, 5de druk, 1885, blz. 65.
  18. Deze gebeurtenis, de vernietiging van het bekende eiland Ruta en het kleinere Daitya, die 850.000 jaar geleden in het late plioceen plaatsvond, moet niet worden verward met het verzinken van het hoofdcontinent van Atlantis tijdens het mioceen. Geologen kunnen het mioceen niet zo recent als 850.000 jaar geleden plaatsen; wat ze ook zeggen, het is enkele miljoenen jaren geleden dat het grootste deel van Atlantis ten onder is gegaan.
  19. Zie The Book of Enoch, vert. R. Laurence, 1883, hfst. 64, blz. 78.
  20. The Athenaeum, 25 aug. 1860.
  21. Huxley verdeelt die rassen in vijf groepen: australoïden, negroïden, mongoloïden, xanthochroïden en melanochroïden – die allemaal voortkomen uit denkbeeldige antropoïden. Hoewel de grote anatoom protesteert tegen hen die zeggen ‘dat de verschillen in bouw tussen mens en aap klein en onbetekenend zijn’, en eraan toevoegt dat ‘elk bot van de gorilla kenmerken heeft die het onderscheiden van een soortgelijk menselijk bot’, en dat ‘er althans in de huidige toestand van schepping geen tussenliggend wezen de kloof overbrugt die de mens scheidt van de troglodiet’, blijft hij niettemin spreken over de aapachtige kenmerken van de mens! (zie De Quatrefages, The Human Species, 1879, blz. 113).
  22. I. Myer, Qabbalah, 1888, blz. 183.
  23. Op.cit., blz. 422.
  24. Zohar, 1:119b; Myer, Qabbalah, blz. 412.

De geheime leer, 2:346-56
isbn 9789491433238, gebonden, 4de herziene druk 2019, bestel boek

© 2019 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag