Theosophical University Press Agency

Inhoud

– S –

Sabda-brahman (Sanskriet)

Een woord dat letterlijk ‘woord-brahman’ betekent – een merkwaardige analogie met de oude Griekse mystieke lering over de logos. Sabda-brahman kan daarom worden weergegeven als de actieve ongemanifesteerde logos van het zonnestelsel, en dus als de ziel van brahman die zich door zijn akasische sluiers tot uitdrukking brengt als de goddelijke logos, of het goddelijke woord of geluid. Deze term is wat zijn betekenis betreft nauw verbonden met de lering over daiviprakriti (zie aldaar). H.P. Blavatsky spreekt in haar postuum uitgegeven Glossary over het sabda-brahman als ‘etherische vibraties die door de hele ruimte verspreid zijn’.

Sakti (Sanskriet)

De betekenis van deze term kan kort worden omschreven als een van de krachten die in het moderne occultisme de zeven krachten van de natuur worden genoemd, waarvan er zes gemanifesteerd zijn en de zevende ongemanifesteerd of slechts gedeeltelijk gemanifesteerd is. Sakti kan in het algemeen worden omschreven als universele energie, en ze is als het ware het vrouwelijke aspect van fohat (zie aldaar). In het alledaagse hindoeïsme zijn de verschillende sakti’s de vrouwen of echtgenotes van de goden; met andere woorden, de energieën of actieve krachten van de godheden worden voorgesteld als vrouwelijke invloeden of energieën.

Deze antropomorfische definities zijn ongelukkig gekozen omdat ze misleidend zijn. De sakti’s van de natuur zijn in werkelijkheid de sluiers of omhulsels of dragers door middel waarvan de innerlijke en altijd actieve energieën werken. Omdat substantie en energie, of kracht en stof, in essentie één zijn, zoals de moderne wetenschap in haar onderzoek begint te ontdekken, wordt duidelijk dat zelfs deze sakti’s of omhulsels of sluiers zelf energetisch zijn voor de lagere sferen of gebieden door middel waarvan zijzelf werken.

Het hoogste aspect van het astrale licht (zie aldaar) is, zoals H.P. Blavatsky het uitdrukte, de sakti van de universele natuur voor zover het ons zonnestelsel betreft.

Samadhi (Sanskriet)

Een samengesteld woord opgebouwd uit sam, ‘met’ of ‘tezamen’; a, ‘naar’; en de wortel dha, ‘plaatsen’ of ‘brengen’. Samadhi betekent dus ‘richten naar’, en duidt in het algemeen op het laten samenwerken van de vermogens van het denken dat op een bepaald onderwerp wordt gericht. Daarom intense contemplatie of diepe meditatie, waarbij het bewustzijn op het spirituele is gericht. Het is de hoogste vorm van zelfbeheersing in de zin van het samenbrengen van alle vermogens van de samengestelde mens om voor korte of lange tijd, afhankelijk van de omstandigheden, eenwording of quasi-eenwording met het goddelijk-spirituele te bereiken. Wie deze kracht bezit en gewend is haar te gebruiken, heeft de volledige, absolute beheersing over al zijn vermogens, en wordt daarom beschouwd als iemand met ‘volledige zelfbeheersing’. Het is de hoogste toestand van yoga (zie aldaar) of ‘eenwording’.

Samadhi is dus een woord met een bijzonder mystieke en diepzinnige betekenis en houdt in dat het bewustzijn van de waarnemer zich volledig terugtrekt uit alle wereldse, uiterlijke of zelfs mentale zaken of eigenschappen, en opgaat in het zuivere, onvervalste, onvermengde superbewustzijn van de innerlijke god, of misschien beter gezegd dat bewustzijn wordt. Met andere woorden, samadhi is zelfbewuste eenwording met de spirituele monade van de samengestelde mens. Samadhi is het achtste of laatste stadium van echte occulte yoga, en kan op elk moment door de ingewijde worden bereikt zonder bewust zijn toevlucht te nemen tot de andere yogasoorten of yogapraktijken die in oosterse geschriften worden opgesomd. Deze andere en inferieure praktijken zijn vaak misleidend, in sommige gevallen beslist schadelijk, en in het beste geval slechts een steun of hulpmiddel om te komen tot een volledige mentale terugtrekking uit wereldse zaken.

De acht stadia van yoga die gewoonlijk worden opgesomd zijn: (1) yama, dat beteugeling of onthouding betekent; (2) niyama, religieuze gebruiken van velerlei aard zoals waken of vasten, gebeden, boetedoeningen, enz.; (3) asana (zie aldaar), allerlei houdingen; (4) pranayama, verschillende methoden voor het regelen van de ademhaling; (5) pratyahara, een woord dat terugtrekking betekent, maar technisch en esoterisch het terugtrekken of afwenden van het bewustzijn van zintuiglijke of zinnelijke zaken, of van uiterlijke voorwerpen; (6) dharana (zie aldaar), het bewustzijn vastberaden of standvastig of vastbesloten blijven richten of concentreren op een onderwerp of voorwerp van denken, mentale concentratie; (7) dhyana (zie aldaar), abstracte contemplatie of meditatie, niet afgeleid door uiterlijke zaken; en ten slotte, (8) samadhi, volledig één-zijn of volledige eenwording van het bewustzijn en de vermogens ervan met de monadische essentie.

Wanneer de ingewijde samadhi bereikt, wordt hij – wat het zonneheelal betreft waarin hij verblijft – praktisch alwetend, omdat zijn bewustzijn op dat moment in de spiritueel-oorzakelijke werelden functioneert. Alle kennis is dan voor hem als een open boek omdat hij zich zelfbewust bewust is – om een minder fraaie uitdrukking te gebruiken – van de innerlijke en spirituele gebieden van de natuur, want het bereik van zijn bewustzijn is dan kosmisch geworden.

Sambhala (Sanskriet)

Een plaatsnaam met een heel mystieke betekenis. Veel westerse oriëntalisten hebben geprobeerd deze mystieke en onbekende plaats te identificeren met een of andere bekende streek of stad uit deze tijd, maar zonder succes. De naam wordt in de Purana’s en elders genoemd, en er wordt gezegd dat de toekomstige kalki-avatara te zijner tijd vanuit Sambhala zal verschijnen. De kalki-avatara is een van de manifestaties of avatara’s van Vishnu. Onder de boeddhisten wordt ook verklaard dat de Maitreya-boeddha of de volgende boeddha te zijner tijd uit Sambhala zal komen.

Sambhala is echter, hoewel geen oriëntalist erin geslaagd is dit geografisch te lokaliseren, een bestaand land of gebied, de van de grootste broederschap van spirituele adepten en hun chefs die er nu op aarde is. Vanuit Sambhala komen op bepaalde tijden in de geschiedenis van de wereld, of nauwkeuriger gezegd van ons eigen vijfde wortelras, de boodschappers of afgezanten om spiritueel en verstandelijk werk te doen onder de mensen.

Deze grote broederschap heeft afdelingen in verschillende delen van de wereld, maar Sambhala is het centrum of de hoofdloge. We kunnen het voorzichtig lokaliseren in een weinig bekend en afgelegen gebied van het hoge tafelland van Centraal-Azië, meer in het bijzonder in Tibet. Een groot aantal vliegtuigen zou over de plaats kunnen vliegen zonder deze te ‘zien’, want haar grenzen worden zorgvuldig bewaakt en tegen een inval beschermd, en dit zal zo blijven totdat het karmische lot van ons huidige vijfde wortelras een verhuizing tot gevolg zal hebben naar een andere plek op aarde, die dan op haar beurt even zorgvuldig zal worden beschermd als Sambhala nu.

Sambhogakaya (Sanskriet)

Dit is een samenstelling van twee woorden die ‘ervaringslichaam’ of beter gezegd ‘deelnemingslichaam’ betekenen. Sambhoga betekent het ‘samen genieten of ervaren’ of ‘vreugdevol deelnemen’ enz.; en kaya, ‘lichaam’. Dit is het tweede van de luisterrijke gewaden; de andere twee zijn dharmakaya (zie aldaar), het hoogste, en nirmanakaya (zie aldaar), het laagste. De boeddha heeft in de sambhogakaya-toestand nog steeds deel aan, en handhaaft nog steeds min of meer, zijn zelfbewustzijn als individu, zijn egoïteit en zijn individuele zielsbesef, hoewel hij te ver boven stoffelijke of persoonlijke zaken staat om zich erom te bekommeren of zich ermee te bemoeien. Daardoor zou een boeddha in de sambhogakaya-toestand hier op onze stoffelijke aarde praktisch machteloos zijn.

Sannyasin (Sanskriet)

Iemand die ergens afstand van doet; van sannyasa, ‘verzaking’, zich losmaken van wereldse ketens en verleidingen om zich in dienst te stellen van de spirituele natuur.

Sarira (Sanskriet)

Deze term komt van een wortel die verwijst naar iets wat gemakkelijk wordt opgelost, gemakkelijk verslijt, waarbij men denkt aan iets vergankelijks, iets als schuim, vol gaten als het ware. Let op de belangrijke betekenis die hierin besloten ligt. Het is een term die in de filosofie van Hindoestan algemeen wordt gebruikt en in de moderne theosofische filosofie vaak voorkomt. Een algemene betekenis ervan is een samengesteld lichaam of voertuig van vergankelijke aard, waarin en door middel waarvan een etherische entiteit leeft en werkt. (Zie ook lingasarira, sthulasarira.)

Sat (Sanskriet)

Een woord dat het werkelijke betekent, de blijvende fundamentele essentie van de wereld. In de oude brahmaanse leringen werden de termen sat, chit en ananda gebruikt om de toestand aan te duiden van wat men het absolute kan noemen: sat betekent ‘zuiver zijn’; chit, ‘zuiver denken’; ananda, ‘gelukzaligheid’; en deze drie woorden werden samengevoegd tot sachchidananda. (Zie ook asat.)

Sattva (Sanskriet)

Een van de trigunas of ‘drie eigenschappen’; de andere twee zijn rajas (zie aldaar) en tamas (zie aldaar). Sattva is de eigenschap waarheid, goedheid, werkelijkheid, zuiverheid. Deze drie guna’s of eigenschappen lopen door het hele web of weefsel van de natuur heen als draden die onlosmakelijk met elkaar zijn verweven, want elk van deze drie eigenschappen heeft in feite ook deel aan de aard van de andere twee, al bezit elk haar overheersende of inherente karakteristiek (dat haar eigen svabhava is). Wie een goed inzicht wil verkrijgen in de manier waarop deze drie facetten van het verstandelijke en spirituele handelen van de mens in de oude wijsheid worden opgevat, moet bedenken dat geen van deze drie los van de beide andere kan worden gezien. De drie zijn in de kern drie werkingen van het menselijk bewustzijn en zijn in essentie dat bewustzijn zelf.

Schaduwboog of neergaande boog (zie opgaande boog)

Sishta (sista, Sanskriet)

Dit woord betekent ‘overblijfsel’ of ‘overschot’ of ‘rest’ – alles wat overblijft of achterblijft. In de speciale betekenis waarin dit woord in de oude wijsheid wordt gebruikt, zijn de sishta’s die superieure klassen – elk van haar eigen soort en tot haar eigen rijk behorend – die op een planeet worden achtergelaten wanneer deze in een toestand van verduistering komt, om als levenszaden te dienen bij de komst van de volgende binnenstromende levensgolf wanneer het nieuwe manvantara op die planeet aanbreekt.

Wanneer een rijk overgaat naar zijn volgende bol, laat het zijn sishta’s achter – de levens die het allerhoogste evolutiestadium vertegenwoordigen dat door dat rijk in die ronde is bereikt – maar het laat ze als het ware slapend achter: sluimerend, betrekkelijk onbeweeglijk, en dat geldt ook voor de levensatomen die daarbij horen. Ze zijn niet zonder leven, want alles is even levend als ooit, en er is nergens ‘dode’ stof; maar de sishta’s – gezamenlijk beschouwd als de overblijfselen of resten van de levensgolf die is verdergegaan – slapen, sluimeren, rusten. Deze sishta’s wachten op de komst van de levensgolven in de volgende ronde, en dan ontwaken ze weer voor een nieuwe cyclus van activiteit als de zaden van het nieuwe rijk of de nieuwe rijken – van hetzij de drie elementalenrijken of het mineralen-, planten- of dierenrijk of het volgende mensenrijk.

In een meer beperkte en meer specifieke zin zijn de sishta’s de grote uitverkorenen of wijzen die na elke verduistering worden achtergelaten.

Skandha (Sanskriet)

Letterlijk ‘bundel’, of groep eigenschappen, om de omschrijving van H.P. Blavatsky te gebruiken. Wanneer in het leven van een mens de dood intreedt, blijven de zaden van oorzaken die hij vroeger heeft gezaaid en die nog niet zijn ontwikkeld, nog niet tot bloei zijn gekomen en nog geen vrucht hebben gedragen, in zijn innerlijke en onzichtbare delen als latente en slapende impulsen achter: ze zijn latent als slapende zaden die in het volgende en de daaropvolgende levens tot ontwikkeling zullen komen. Het zijn psychische impuls-zaden die slapen tot het moment in de toekomst waarop het juiste stadium wordt bereikt om actief te worden.

In het geval van kosmische lichamen blijft elke zon of planeet aan het einde van zijn lange levenscyclus en aan het begin van zijn pralaya, zijn prakritikapralaya – de ontbinding van zijn lagere beginselen – in de ruimte bestaan in de hogere activiteit van zijn spirituele beginselen, en in zijn uiteengevallen laagste beginselen die latent in de ruimte aanwezig zijn als skandha’s in een layatoestand.

Wanneer een layacentrum (zie aldaar) tot activiteit wordt aangevuurd door de aanraking van wilskrachten en bewustzijnen op hun pad omlaag, die het zich belichamende leven worden van een zonnestelsel, of van een planeet van een zonnestelsel, komt dat centrum eerst tot manifestatie op zijn hoogste gebied en later op zijn lagere gebied. De ene skandha na de andere wordt tot leven gewekt: eerst de hoogste, vervolgens de tussenliggende en ten slotte de laagste, kosmisch en kwalitatief gesproken.

De term skandha’s heeft in de theosofische filosofie de algemene betekenis van bundels of groepen eigenschappen die tezamen de hele reeks van stoffelijke en ook verstandelijke, emotionele en morele kwaliteiten vormen of samenstellen. Exoterisch zijn de skandha’s vijf ‘bundels’ eigenschappen, maar esoterisch zijn er zeven. Ze verenigen zich bij de geboorte van een mens en vormen zijn persoonlijkheid. Na de dood van het lichaam gaan de skandha’s uiteen en dat blijft zo tot het reïncarnerende ego (zie aldaar) op zijn pad omlaag naar fysieke incarnatie ze opnieuw om zich heen verzamelt, en zo een nieuwe vorm geeft aan de samengestelde mens, gezien als een eenheid.

Kortom, de skandha’s zijn de gezamenlijke groepen eigenschappen of kwaliteiten die ieder individueel mens tot de persoonlijkheid maken die hij is; maar dit moet scherp worden onderscheiden van de individualiteit (zie aldaar).

Sloka (Sanskriet)

‘De epische versmaat in het Sanskriet bestaande uit 32 lettergrepen: verzen in vier halve regels van elk acht lettergrepen of in twee regels van zestien’ (H.P. Blavatsky, Theosophical Glossary, blz. 302).

Spirituele ziel

De spirituele ziel is het voertuig van de individuele monade, de jivatman of het spirituele ego; in het geval van de beginselen van de mens heeft ze in essentie de aard van atma-buddhi. Dit spirituele ego is het centrum of de kiem of de wortel van het reïncarnerende ego. Het is dat deel van ons spirituele gestel dat als een geïndividualiseerde entiteit onsterfelijk is – onsterfelijk tot het einde van het mahamanvantara van het kosmische zonnestelsel.

De spirituele ziel en de goddelijke ziel, of atman, zijn samen de innerlijke god – de innerlijke boeddha, de innerlijke christus.

Sthulasarira (Sanskriet)

Sthula betekent ruw, grof, niet verfijnd, zwaar, omvangrijk, lijvig in de zin van groot, en dus gedifferentieerde stof; sarira betekent in het algemeen ‘vorm’. Het laagste substantie-beginsel in de samenstelling van de mens, dat gewoonlijk als het zevende van de beginselen wordt gerangschikt – het fysieke lichaam.

Het sthulasarira of de fysieke hiërarchie van het menselijk lichaam is opgebouwd uit kosmische elementen, die zelf zijn gevormd uit levende atomaire entiteiten die niettemin zelf, hoewel ze individueel aan verbijsterend snelle veranderingen en wederbelichamingen zijn onderworpen, als uitdrukkingsvormen van de monadische stralen onvergelijkelijk veel duurzamer zijn dan het vergankelijke fysieke lichaam dat ze tijdelijk samenstellen.

Het fysieke lichaam is grotendeels poreus, iets heel onwerkelijks, vol gaten, schuimachtig als het ware. Bij de dood volgt het stoffelijk lichaam de normale weg van ontbinding, en de verschillende menigten levensatomen ervan gaan individueel en collectief naar die plaats waartoe ze van nature worden aangetrokken.

Strikt genomen is het fysieke lichaam helemaal geen beginsel; het is niet meer dan een woning, en in een andere betekenis de drager van de mens, en vormt evenmin een essentieel deel van hem – behalve dan dat hij het heeft uitgescheiden, uit zichzelf tevoorschijn heeft gebracht – als de kleren waarin zijn lichaam is gehuld. De mens is in feite een compleet wezen zonder het sthulasarira; toch moet deze uitspraak, hoewel ze juist is, niet te letterlijk worden genomen, want het fysieke lichaam is de uitdrukking van de samengestelde mens op het fysieke gebied. Het betekent dat de samengestelde mens een complete menselijke entiteit kan zijn zelfs wanneer het fysieke lichaam is afgelegd, maar het sthulasarira is nodig voor de evolutie en het actieve werk op dit subgebied van het zonnestelsel.

Stille wachter

Een term die in de moderne theosofische esoterische filosofie wordt gebruikt om een vergevorderde spirituele entiteit aan te duiden die als het ware de top of de hoogste chef is van een spiritueel-psychische hiërarchie, die wordt gevormd door wezens die onder hem staan en onder zijn directe inspiratie en leiding werken. De stille wachters zijn daarom relatief talrijk, omdat elke hiërarchie, groot of klein, hoog of laag, als haar eigen specifieke hiërarch of hoogste chef een stille wachter heeft. Er zijn menselijke stille wachters, en er is een stille wachter voor elke bol van onze planeetketen. Er is ook een stille wachter van het zonnestelsel met een veel verhevener rang of positie, enz.

De woorden ‘stille wachter’ zijn een treffende uitdrukking, en beschrijven met vrij grote nauwkeurigheid de overheersende karakteristiek van zo’n spiritueel wezen – dat door evolutie praktisch alwetend is geworden of volmaakte kennis heeft verworven van alles wat hij in een bepaalde sfeer van de kosmos kan leren, en dat, in plaats van zijn evolutiereis voort te zetten naar nog hogere gebieden, achterblijft om de menigten minder ver gevorderde entiteiten die achter hem aan komen, te helpen. Hij houdt zich daarbij aan zijn zelfopgelegde taak, terwijl hij wacht en waakt en helpt en inspireert in wat voor ons mensen de volmaakte stilten van spiritueel mededogen zijn. Vandaar de uitdrukking stille wachter. Hij kan niets meer leren van de bepaalde levenssfeer waar hij nu doorheen is gegaan en waarvan hij de geheimen door en door kent. Hij heeft voorlopig, voor vele eeuwen, uit puur medelijden en diep mededogen voor hen die lager staan dan hij, afstand gedaan van alle evolutie voor zichzelf.

Stof

Wat men de stof of substantie noemt is het bestaande maar illusoire geheel van sluiers die de fundamentele essentie van het heelal, die bewustzijn-leven-substantie is, omhullen. Vanuit een ander gezichtspunt is stof of substantie in één opzicht de meest geëvolueerde uitdrukkingsvorm van de gemanifesteerde geest in elke hiërarchie. Dit is slechts een andere manier om te zeggen dat de stof niets anders is dan de inherente energieën of krachten of vermogens van kosmische wezens, die zich hebben ontvouwd, ontwikkeld en tot uitdrukking hebben gebracht. Ze is de onderste en laagste pool van wat de oorspronkelijke en voortbrengende geest is; want geest is de voornaamste en oorspronkelijke pool van evolutionaire activiteit die door zijn eigen inherente energieën de verschijning of manifestatie in de kosmische ruimten teweegbracht van het uitgestrekte geheel van hiërarchieën. Tussen de voortbrenger, of geest, en het resultaat, of stof, ligt de lange reeks hiërarchische stadia of niveaus die de levensladder of de ladder van het zijn van elk zo’n hiërarchie vormen.

Wanneer theosofen over geest en substantie spreken, waarbij stof en energie of kracht de verstoffelijkte uitdrukkingen van substantie zijn, moeten we bedenken dat al deze termen abstracties zijn – algemene uitdrukkingen voor menigten entiteiten die gezamenlijk tot manifestatie komen. Het hele evolutieproces bestaat uit het verheffen van eenheden van essentiële stof, van levensatomen (zie aldaar), om één te worden met hun spirituele en meest innerlijke essentie. Zoals de kosmische eonen één voor één langzaam wegzinken in de oceaan van het verleden, zo lost de stof geleidelijk weer op in de schitterende gebieden van de geest waaruit ze oorspronkelijk voortkwam. Alle omhulsels van het bewustzijn, alle verduisterende sluiers eromheen, ontstaan uit de stofkant of donkere kant of nachtkant van de natuur, die de stof is – de lagere pool van geest.

Sudra (Sanskriet)

In het oude India iemand van de vierde of laagste maatschappelijke en politieke kaste, die van de slaven uit de eerste beschavingen van Hindoestan in de vedische of na-vedische perioden. De andere drie graden of klassen zijn respectievelijk de brahmana, of priester-filosoof; de kshatriya, de bestuurder – koning, edelman – en soldaat; en ten derde, de vaisya, de koopman of landbouwer. (Zie deze drie.)

Sushupti (zie jagrat en karanopadhi)

Sutratman (Sanskriet)

Een samengesteld woord dat ‘draadzelf’ betekent, de gouden draad van individualiteit – de stroom van zelfbewustzijn – waaraan alle substantie-beginselen van de samengestelde mens zijn geregen als parels aan een gouden ketting. De sutratman is de stroom van leven-bewustzijn die loopt door alle verschillende substantie-beginselen van de samenstelling van de mens, of van ieder andere entiteit. Elke parel aan de gouden ketting is een van de ontelbare persoonlijkheden die de mens in de loop van zijn manvantara-lange evolutionaire ontwikkeling gebruikt. Men kan daarom in het kort zeggen dat de sutratman het onsterfelijke of spirituele monadische ego is, de individualiteit die in leven na leven incarneert, en daarom terecht het draadzelf of het essentiële zelf wordt genoemd.

Deze sutratman, dit draadzelf, deze bewustzijnsstroom, of beter gezegd stroom van leven-bewustzijn, is het essentiële en individuele zelf van iedere entiteit en brengt, weerspiegeld in en door de verschillende tussenliggende voertuigen of sluiers of omhulsels of gewaden van het onzichtbare gestel van de mens of van ieder ander wezen waarin een monade zich hult, de egoïsche centra van zelfbewust bestaan voort. De sutratman is dus geworteld in de monade, de monadische essentie.

Svabhava (Sanskriet)

Een samengesteld woord dat is afgeleid van de wortel bhu, die ‘worden’ betekent – niet zozeer ‘zijn’ in de passieve zin, maar veeleer iets ‘worden’, ‘uitgroeien tot’ iets. Het voornaamwoordelijke voorvoegsel sva betekent ‘zelf’; daarom heeft het zelfstandige naamwoord de betekenis van ‘zelf-wording’, ‘zelfvoortbrenging’, ‘zelf-groei’ tot iets. Toch kunnen we niet zeggen dat het essentiële of fundamentele of onverdeelde zelf, hoewel dit voortdurend zijn eigen verheven evolutiepad volgt, de veranderingen of fasen ondergaat die zijn voertuigen doormaken. Evenals de monaden, evenals het Ene, zendt het essentiële zelf – dat tenslotte praktisch hetzelfde is als de ene monadische essentie – een straal van zichzelf omlaag naar iedere organische entiteit, ongeveer zoals de zon een straal van zichzelf in de omringende ‘duisternis’ van het zonnestelsel zendt.

Svabhava heeft twee algemene filosofische betekenissen: ten eerste, zelf-verwekking, zelf-voortbrenging, zelf-wording, waarbij de algemene gedachte is dat er in de natuur geen puur mechanische of zielloze activiteit bestaat die ons tot aanzijn brengt, want we brachten onszelf voort, in en door middel van de natuur; we maken deel uit van haar bewuste krachten, en daarom zijn we onze eigen kinderen. De tweede betekenis is dat iedere bestaande entiteit het resultaat is van wat ze in haar eigen hogere natuur spiritueel in feite is: ze brengt datgene voort wat ze zelf innerlijk is, en niets anders. Een bepaald ras, bijvoorbeeld, is en blijft dat ras zolang de specifieke ras-svabhava in het ras-zaad blijft en zich op die manier manifesteert. Hetzelfde geldt voor een mens, een boom, een ster, een god, enz.

Waardoor brengt een roos altijd een roos voort en geen distels of madeliefjes of viooltjes? Het antwoord is heel eenvoudig, maar heel diepzinnig. Het komt door haar svabhava, de essentiële natuur in en van het zaadje. Haar svabhava kan alleen datgene voortbrengen wat ze zelf is, haar eigen essentiële karakteristiek, haar eigen innerlijke natuur. Kortom, svabhava kan de essentiële individualiteit van iedere monade worden genoemd, die haar eigen kenmerken, kwaliteiten en soort tot uitdrukking brengt door een innerlijke drang tot evolutie.

Het zaadje kan niets anders voortbrengen dan wat het zelf is, wat erin besloten ligt – dit is de kern van de leer over svabhava. Het terrein dat deze leer in filosofisch, wetenschappelijk en religieus opzicht bestrijkt is immens; ze is van het grootste belang. Daarom brengt iedere individuele svabhava, als zijn eigen specifieke voertuigen, zijn verschillende svarupa’s voort, karakteristieke lichamen of beelden of vormen waarin deze zich uitdrukt. De svabhava van een hond, bijvoorbeeld, brengt een hondenlichaam voort. De svabhava van een roos brengt een roos voort, de svabhava van een mens de vorm of het beeld van een mens en de svabhava van een godheid of god brengt zijn eigen svarupa of karakteristieke voertuig voort.

Svabhavat (Sanskriet)

Een woord samengesteld uit sva, ‘zelf’, en bhavat, de onzijdige vorm van het tegenwoordig deelwoord van de wortel bhu, die ‘worden’ betekent in de zin van groei, waarvan een secundaire betekenis ‘zijn’ is afgeleid.

Svabhavat is een toestand van kosmische bewustzijn-substantie, waarin geest en stof, die in essentie één zijn, niet langer twee zijn zoals bij manifestatie, maar één: dat wat noch alleen gemanifesteerde stof, noch alleen gemanifesteerde geest is. Maar beide zijn de oorspronkelijke eenheid – het spirituele akasa – waar stof opgaat in geest; en beide, die nu in feite één zijn, worden ‘vader-moeder’, geest-substantie, genoemd. Svabhavat daalt nooit af uit zijn eigen toestand of gebied, maar is het kosmische reservoir van het zijn, en ook van wezens, en dus van bewustzijn, van het licht van het intellect, van leven; het is de uiteindelijke bron van wat de wetenschap in onze tijd de energieën van de universele natuur noemt.

De noordelijke boeddhisten noemen svabhavat met een meer mystieke term adi-buddhi, ‘oorspronkelijke buddhi’, de brahmaanse geschriften spreken over akasa, en het Hebreeuwse Oude Testament verwijst ernaar als de kosmische ‘wateren’.

Het verschil in betekenis tussen svabhavat en svabhava (zie aldaar) is heel groot en wordt in het algemeen niet goed begrepen; de twee woorden zijn vaak met elkaar verward. Svabhava is de karakteristieke aard, de kenmerkende essentie, de individualiteit, van svabhavat – van elk svabhavat, omdat elk svabhavat zijn eigen svabhava heeft. Svabhavat is dus in feite de wereld-substantie of stof, of, nog nauwkeuriger, datgene wat de wereld-substantie veroorzaakt, en dit oorzakelijke beginsel of element is de geest en essentie van kosmische substantie. Het is de plastische essentie van de stof, zowel de gemanifesteerde als de ongemanifesteerde. (Zie ook akasa.)

Svapna (zie jagrat)

Svarupa (zie svabhava)


Occulte woordentolk, blz. 182-97

© 2022 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag